Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme
Verslag
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister-president, ik heb de voorbije jaren al diverse kritische vragen gesteld aan u en minister Weyts over de invloed van China in ons hoger onderwijs, de bescherming van onze wetenschappelijke kennis en zo verder. Op mijn eerste vraag hieromtrent in 2020 liet minister Weyts weten dat hij op dat moment geen nieuwe signalen ontvangen had in verband met de risico’s die vermeld staan in het rapport van het Nederlandse kennisinstituut Clingendael. Hij wees er toen ook op dat dat niet betekent dat die risico’s bij ons niet zouden bestaan, en dat we zeker alert moesten blijven. In zijn antwoord op een andere vraag liet hij mij ook weten dat Chinese studenten eerst gescreend worden en dat er een deal met Duitsland is om ons daarin te assisteren.
Minister-president, in juni 2022 stelde ik u in deze commissie een vraag over de Seven Sons of National Defence, de zeven Chinese universiteiten waarmee China westers onderzoek afleidt naar zijn eigen militaire technologie. U zei toen onder andere dat de samenwerking tussen China en Europa, en dus ook Vlaanderen, materiële en financiële voordelen oplevert, maar uiteraard ook zorgen met zich meebrengt, zoals financiële afhankelijkheid van China, spionage en politieke beïnvloeding.
Op 26 februari 2024 publiceerde het studentenblad Veto op zijn website twee artikels over dit thema, getiteld ‘KU Leuven werkt samen met omstreden Chinese universiteiten’ en ‘Samenwerkingen met Chinese partners niet eenvoudig’. In beide artikels worden enkele zaken aangekaart.
Allereerst wordt geschreven dat de dreiging van Chinese spionage als niet al te hoog wordt ingeschat. Dat is nochtans tegenstrijdig met de uitspraken van federaal minister van Justitie Paul Van Tigchelt, die beweerde dat China wel degelijk via professoren en studenten aan spionage doet. Het gevaar wordt onderschat en is onzichtbaar. Het Chinese communistische partij beïnvloedt de Chinese academische wereld namelijk enorm. Het is dan ook opmerkelijk dat de KU Leuven met omstreden partners samenwerkt, partners die volgens het Australian Strategic Policy Institute (ASPI) een hoogrisicoprofiel hebben. Dat is toch wel merkwaardig, want volgens Veto zou de Vlaamse Regering de universiteiten aanbevelen deze lijst in acht te nemen.
De vicerector van de KU Leuven wil echter niet alle samenwerkingen in China over één kam scheren. Een sinologe wijst er in een van die artikels ook op dat de samenwerking soms problematisch verloopt, zeker wat de Chinese censuur betreft. Zo is het gebruik van de term ‘propaganda’ afgeschaft in China sinds 2023. Het wordt nu ‘national publicity’ genoemd. Zaken die schadelijk kunnen zijn voor het imago van China, mogen niet gepubliceerd worden. Daarom zijn Chinese onderzoekers vaak bang om kritisch te zijn voor het eigen regime, omdat zij levenslange gevangenisstraffen opgelegd kunnen krijgen.
Minister-president, ik weet dat deze problematiek over verschillende beleidsdomeinen verspreid zit – Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Buitenlands Beleid – maar ik hoop toch via u een antwoord te krijgen. Daarom heb ik dus de volgende vragen.
Bent u ervan op de hoogte dat de KU Leuven nog steeds samenwerkt met instellingen die volgens ASPI een hoogrisicoprofiel hebben?
Weet u of er nog andere Vlaamse universiteiten zijn die samenwerken met dergelijke Chinese instellingen?
Hoe groot schat u vandaag het gevaar van deze Chinese samenwerking in? Zult u bepaalde initiatieven nemen om dit gevaar aan te kaarten of aan te pakken?
Is er volgens u, naast het gevaar van ongewenste kennisoverdracht, ook een gevaar van academische inmenging, waarbij China eigen censuurmaatregelen kan opdringen in onze publicaties?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Slagmulder, ik zal niet van kwade wil zijn en zal dus niet zeggen dat een deel van het antwoord bij collega Weyts zit, die net is binnengekomen, en het andere deel bij minister Brouns. Ik ben niet van kwade wil, en zal u dus toch een aantal dingen vertellen.
Ik neem uw eerste en tweede vraag samen.
Vlaamse universiteiten hebben met Chinese instellingen samenwerkingsakkoorden die als hoogrisico gekwalificeerd worden door de ASPI-tracker. Dit kwam aan bod in een artikelenreeks van De Tijd in de week van 16 tot 19 mei 2022. Evenwel, het bestaan van een samenwerkingsovereenkomst op zich impliceert niet noodzakelijk een zeer intensieve vorm van samenwerking in de praktijk. Op basis van een studie van een drietal jaar geleden door de Koninklijke Militaire School, over gezamenlijke publicaties tussen Vlaamse en Chinese onderzoekers, kon toch worden afgeleid dat Chinese hoogrisico-instellingen ruwweg voor 20 procent van het totaalvolume aan Vlaams-Chinese samenwerkingen uitmaken. Dit wil nog niet zeggen dat er zich een effectief risico of ongewenste situatie in de praktijk heeft voortgedaan. Enkel afgaan op de ASPI-kwalificatie is een te grof criterium. Ook het onderzoeksthema en de reputatie van individuele Chinese onderzoekers dienen te worden beschouwd.
De Vlaamse universiteiten, die autonomie hoog in het vaandel dragen, zijn zich van de risico’s bewust, houden daar natuurlijk ook rekening mee en gaan er actief mee aan de slag. Dat risico wordt dus niet genegeerd.
Ik beantwoord uw vragen drie en vier ook samen.
Het is niet de bedoeling om alle vormen van samenwerking met China stop te zetten. We volgen daarbij de Europese Commissie, die geen ‘decoupling’ wenst, maar wel een ‘derisking’.
Op 28 oktober 2022 werd een mededeling aan de Vlaamse Regering bezorgd, ondertekend door de collega’s Brouns en Weyts en door mezelf, die een traject schetst naar een kader voor een Vlaams kennisveiligheidsbeleid. In deze mededeling worden een aantal acties opgesomd waarvan ik nu kort de stand van zaken geef.
Binnen de werkgroep Kennisveiligheid, gefaciliteerd door het departement Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (DEWI), hebben de kennisinstellingen inzicht geboden in hun interne procedures en werkwijzen.
Diezelfde werkgroep heeft een rapport opgesteld over de basisfunctionaliteiten die een toekomstig kennisveiligheidsloket idealiter zou aanbieden, waarbij het Nederlandse loket als voorbeeld geldt.
Het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) heeft een pilootproject opgestart waarbij projectindieners een vragenlijst invullen, om zo tot een beter inzicht te komen over het risicogehalte van hun geplande samenwerking met partijen uit derde landen.
Vlaanderen neemt, samen met de andere Belgische entiteiten, deel aan een binnenkort van start gaande nieuwe intra-Belgische werkgroep om het kennisveiligheidsbeleid in België in de praktijk vorm te geven. Gelet op de bevoegdheidsverdeling is het immers noodzakelijk samen te werken met federale instellingen, zoals bijvoorbeeld de Veiligheid van de Staat.
Binnen Vlaanderen houden de verschillende departementen – Onderzoek, Onderwijs en Buitenlands Beleid – elkaar op de hoogte van evoluties ter zake.
Vlaanderen is zeer actief in Europese werkgroepen rond kennisveiligheid en China, en behandelt mee, in het kader van het Belgische voorzitterschap van de EU, de Raadsaanbevelingen rond onderzoeksveiligheid die ingediend werden door de Europese Commissie. Vlaanderen ondersteunt de voorstellen van de Europese Commissie, die een breder Europees kader zullen bieden om een eigen kennisveiligheidsbeleid te ontwikkelen in samenhang met andere Europese lidstaten.
Er wordt gewerkt aan een ontwerp van afsprakenkader ter bevordering van de kennisveiligheid, dat dan zal worden voorgelegd aan de leden van de werkgroep Kennisveiligheid.
Binnen Vlaanderen wordt het risico dus erkend en worden stappen gezet om instellingen en onderzoekers bewust te maken en om hen de mogelijke risico’s te doen herkennen. Het is de bedoeling om hen in een latere fase ook meer specifieke informatie te verschaffen om risico’s nog beter in te schatten en te vermijden.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Dank u wel, minister-president, voor uw antwoord.
Ik denk inderdaad dat we altijd zeer waakzaam moeten zijn en blijven als het gaat over samenwerking tussen buitenlandse universiteiten en onderzoeksinstellingen. We mogen hier nooit naïef in zijn. Het gaat ook niet altijd over China, het gevaar kan zeker ook van ergens anders komen.
Nu, ik maak me ook zorgen over de informele beïnvloeding. Zo zijn Chinese studenten opgegroeid in een autoritair systeem en sommige van die studenten hebben misschien wel een of andere soort missiedrang. De vraag is op welke manier we dat in de gaten kunnen houden. Dat zal niet gemakkelijk zijn, maar bent u van plan om rond die problematiek overleg te plegen met collega-ministers?
Er zijn, ten tweede, zogenaamde Europese werkgroepen waar lidstaten hun praktijkvoorbeelden aan elkaar voorstellen. U verwees naar Nederland. Die presentaties zijn zeer leerrijk en ze hebben tot bijkomende bilaterale contacten geleid. Kunt u meer toelichting geven over die praktijkvoorbeelden? Zijn er ondertussen nog nieuwe bilaterale contacten bijgekomen met andere landen? Zo ja, dewelke?
Wensen er collega’s aan te sluiten? De heer Vanlouwe heeft het woord.
Dank u, voorzitter, en ook u, minister-president.
Een tijdje geleden had ik ook een vraag hierover, maar die ging heel specifiek over de beruchte Seven Sons of National Defence waarmee de samenwerking uiteindelijk werd stopgezet. Ik heb u vandaag opnieuw horen spreken over het kennisveiligheidsproject naar Nederlands model. Mijn vraag is wanneer dat zou worden opgestart. Hoe zal de informatiedoorstroming precies in zijn werk gaan?
Minister-president Jan Jambon heeft het woord.
Zowel de praktijkvoorbeelden als de werking van de commissie zitten volledig in de werking van minister Brouns. Ik stel dus voor om die vragen aan hem te stellen.
Wat de risicoprofielen van de studenten betreft: de samenwerking die we met de Staatsveiligheid hebben opgezet, heeft precies tot doel om tools aan te reiken aan de universiteiten om die fenomenen in een vroeg stadium te herkennen. Maar zoals u zelf zegt zal dat nooit eenvoudig zijn. We hebben een samenwerking met verschillende gemeenschappen. De Staatsveiligheid kan de nodige informatie geven om de universiteiten daaromtrent te sensibiliseren, maar het zal op de universiteiten moeten gebeuren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.