Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Op zaterdag 25 februari bracht De Tijd de resultaten van een onderzoek van de Universiteit Gent en het studiebureau Voorland in opdracht van het Vlaamse Departement Omgeving naar buiten. De voornaamste conclusie is dat 24.000 hectare, of meer dan de helft van de juridische voorraad, woningbouwgrond in Vlaanderen op een locatie ligt die, in het licht van de bouwshift, beter niet wordt aangesneden. Het gaat vooral om bouwgrond in landelijk gebied, buiten de dorps- en gemeentekernen, en percelen die qua knooppuntwaarde en voorzieningenniveau slecht scoren.
De voorbije jaren kwamen er vooral lintbebouwing en verspreid gelegen woningen bij. Zo’n 6300 van de ruim 9600 hectare die tussen 2014 en 2023 werd bebouwd, lag in woonlinten, vaak langs gewestwegen, en in versnipperde, verspreide bebouwing, dubbel zoveel als de oppervlakte die in de kernen werd ingenomen. De landelijke linten en verspreide ontwikkelingen alleen al waren goed voor 35 procent van alle nieuwe realisaties.
Hoewel er ook in de kernen meer woningen bij komen, slaagt het beleid er niet in om bijkomend ruimtebeslag te stoppen. De betonstop dreigt meer dan ooit een betonflop te worden. Volgens de onderzoekers is de reden hiervoor dat de tools voor lokale besturen, om in te schatten of een grond goed of slecht gelegen is, uitblijven. Ze roepen op om dringend werk te maken van een sterker, bruikbaar instrument op Vlaams niveau om het bebouwen van slecht gelegen gronden te stoppen. Ze gaven nog maar eens aan dat de zogenaamde stolp over de woonreservegebieden onvoldoende is om het ruimtebeslag te stoppen.
Bij de goedkeuring van het Instrumentendecreet hekelden experts ook al het feit dat de goedgekeurde erg hoge planschaderegeling voor eigenaars de bouwshift voor lokale besturen onbetaalbaar en dus onuitvoerbaar zou maken.
In een reactie legde u het advies van de wetenschappers al naast u neer en legde u de verantwoordelijkheid bij de lokale besturen. U verwijt de lokale besturen een gebrek aan politieke moed.
Minister, op welke manier verklaart u het feit dat nog steeds twee derde van het ruimtebeslag voor woningen werd gebouwd op ongewenste plaatsen?
Hoe gaat u om met het advies van de onderzoekers om werk te maken van een instrument dat ervoor zorgt dat de lokale besturen het bebouwen van ongewenste plekken kunnen stoppen?
Welke tools wilt u nog ontwikkelen voor lokale besturen om in te schatten of een grond al dan niet slecht gelegen is?
Wanneer worden de langverwachte beleidskaders die uitvoering moeten geven aan de ambities opgenomen in de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) voorgesteld en opgeleverd?
Minister Demir heeft het woord.
De studie waarnaar verwezen wordt, had in eerste instantie tot doel om het bouwpotentieel in Vlaanderen in kaart te brengen. Vervolgens is in de studie nagegaan waar die bouwmogelijkheden zich situeren, en in welke mate de realisatiegraad van die percelen in Vlaanderen is geëvolueerd.
Een van de zaken die ik alvast heb onthouden uit de studie is het feit dat er meer dan 42.000 hectare beschikbaar is om te bouwen, en dat er op die manier voldoende ruimte is om meer dan 700.000 woongelegenheden extra te voorzien. Dat is veel meer dan de behoefte van nu tot 2050, die werd geschat op een extra 300.000 tot 400.000 extra woongelegenheden. Daar komen dan ook nog eens de mogelijkheden van renovatie- en reconversieprojecten bij.
De studie heeft vervolgens een soort van kwalitatieve beoordeling gemaakt van die 42.000 hectare aan de hand van de knooppuntwaarde en het voorzieningenniveau enerzijds, en de ligging binnen/buiten ruimtebeslag anderzijds. Kort door de bocht besluit de studie vervolgens dat drie kwart niet wenselijk is om aan te snijden. Tegelijkertijd beklemtoont het onderzoek ook dat de meeste woningen net wel op goede locaties worden voorzien. Het is dus een discussie over een halfvol of halfleeg glas.
De vraag stelt zich of het invullen van één restperceel in een bestaand woonlint of landelijke kern per definitie slecht is. Ook landelijke kernen kunnen kwalitatief verdichten zonder dat hierbij de open ruimte in gevaar komt. Wat we maximaal willen vermijden, is dat er verkavelingen bij komen in overstromingsgebieden of in verafgelegen gebieden zonder voorzieningen bijvoorbeeld. Gelukkig is daar de laatste jaren wel degelijk een kentering in vast te stellen. Ook de stolp over 10.000 hectare woonreservegebieden zal hierbij een belangrijk element zijn.
Ik herinner u eraan dat de doelstelling uit de strategische visie BRV om het bijkomend ruimtebeslag tot nul te herleiden, een horizon heeft van 2040. Het bijkomend ruimtebeslag blijft gestaag dalen, en ik stel vast dat zowel Vlaanderen als de gemeenten aan de slag zijn om die ommekeer te bewerkstelligen. Zo hebben de gemeenten sinds 2019 in totaal 270 hectare woonuitbreidingsgebied omgezet in open ruimte via gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s). Ook Vlaanderen heeft circa 800 hectare harde bestemmingen omgezet in landbouw- of natuurgebied via RUP’s. We zijn momenteel nog bezig met de aanduiding van circa 770 hectare watergevoelig openruimtegebied (WORG). Daarnaast plaatsen we een stolp over de woonreservegebieden in Vlaanderen. Ook met de financiële ondersteuning van lokale gemeenten in het kader van het lokale bouwshiftfonds, helpen we lokale besturen om de nodige herbestemmingen door te voeren.
Ik heb geen idee welke andere sterke instrumenten nodig zijn om een lokaal ruimtelijk beleid te voeren, en ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Een gemeente kan gronden herbestemmen, kan ontwikkeling van het woonuitbreidingsgebied (WUG) sturen en zal ook elke concrete vergunningsaanvraag kunnen blijven oordelen aan de hand van een goede ruimtelijke ordening. Lokale besturen hebben daar alle tools voor. Maar zomaar een algemeen bouwverbod invoeren op driekwart van Vlaanderen, ga ik niet doen, collega Schauvliege.
De strategische visie van het BRV omvat de grote principes van het gewenste ruimtelijke beleid, waarbij we inzetten op zowel het vrijwaren van open ruimte als kwalitatieve verdichting op goed gelegen locaties. Ik denk dat het belangrijk is om de nodige instrumenten te voorzien om die visie in de praktijk om te zetten. Zoals gezegd zijn die aanwezig. Verdere verfijning in de beleidskaders op het Vlaams niveau is mogelijk, maar geenszins essentieel om die omslag te maken. Sowieso is het nooit de bedoeling geweest om die beleidskaders te zien als gedetailleerde juridische instrumenten om te bepalen of een bepaald perceel wel of niet bebouwd mag worden. Het gaat om principes die vervolgens op lokaal vlak, denk ik, vertaald moeten worden.
We zien dat er op het terrein ook heel wat beweegt, godzijdank. Vele lokale besturen werken aan een beleidsplan en geven ook invulling aan de doelstellingen van de strategische visie. Ook Vlaanderen blijft inzetten op concrete acties. Ik denk aan de RUP’s, de stolp over de woonreservegebieden, en de aanduiding van de watergevoelige openruimtegebieden. Ik denk dat dat concrete acties zijn die op het terrein ook het verschil maken.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, in het regeerakkoord staat heel duidelijk de afspraak dat u beleidskaders zou opmaken in uitvoering van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Er is heel duidelijk afgesproken dat dat ook nodig is om ervoor te zorgen dat de bouwshift werkelijkheid wordt. De evaluatiestudie die u hebt gevraagd aan het Departement Omgeving, toont ook aan dat er weliswaar stapjes zijn genomen in de richting van het evalueren van de bouwshift, maar dat die absoluut onvoldoende zijn om die bouwshift te realiseren. Zij geven aan dat het echt nodig is om zo’n beleidskaders te maken, dat die lokale besturen handvaten nodig hebben om die bouwshift te kunnen realiseren, zeker voor de plekken die buiten die stolp van het Woonreservedecreet vallen, en twee derde van de totale oppervlakte moet open gehouden worden. Zij hebben onvoldoende maatregelen en beleidstools om dat te kunnen realiseren.
Nu zegt u hier eigenlijk gewoon dat jullie dat niet meer gaan doen. Dat stond in het regeerakkoord, maar u zegt het niet te gaan doen, want die lokale besturen moeten hun plan maar trekken. U hebt in eerste instantie de factuur voor die lokale besturen opgedreven. Die zijn helemaal niet tevreden, maar nu moeten ze hun plan maar trekken. Ik neem daar akte van. Ik neem daar notie van. Maar dat is alleszins niet de vraag die lokale besturen zich stellen. Minister, heb ik het dus goed begrepen dat u geen enkel instrument of voorstel meer zou ontwikkelen om die lokale besturen te helpen om die bouwshift effectief te realiseren, of niet?
Want eigenlijk: als u antwoordt dat niet te zullen gaan doen, dan voert u het regeerakkoord helemaal niet uit, en daar staat letterlijk in dat u dat zou doen. Er waren er trouwens al in opmaak van uw voorganger.
De heer Vandaele heeft het woord.
Voorzitter, we weten intussen dat het voor collega Schauvliege nooit goed is en nooit genoeg is. Nu zijn het weer de beleidskaders waarmee we zouden blijven hangen.
Collega, ik denk dat we in deze legislatuur toch al een aantal – de minister heeft er trouwens een aantal opgesomd – heel concrete stappen hebben gezet. Ik denk aan de stolp op de woonuitbreidingsgebieden en in de watergevoelige openruimtegebieden. Je kunt natuurlijk altijd zeggen dat het te weinig is en dat het traag gaat. Wij zouden uiteraard ook liever hebben dat het sneller gaat. Maar het moet ook altijd haalbaar blijven, er moet ook altijd een draagvlak zijn. Ik denk dat de stappen die de voorbije jaren gezet zijn, toch al flinke stappen zijn, en dat we ook merken hoe moeilijk het is om een draagvlak te vinden.
Wat ons betreft, krijgt de minister hier in elk geval voldoende krediet, en zelfs een applausje om toch al gedaan te hebben wat ze gedaan heeft. Als we in de toekomst verder kunnen gaan, collega, dan zullen we dat zeker doen. U zult daarin in mij altijd een voorstander vinden. Maar dat er niets gebeurd zou zijn, dat klopt natuurlijk niet.
Minister Demir heeft het woord.
Mevrouw Schauvliege, ik wil u toch even wijzen op het feit dat u de cijfers correct moet vermelden. U laat uitschijnen dat die twee derde in open ruimte ligt. Dat is natuurlijk niet correct. 2000 hectare is bebouwd in stedelijk gebied, 3000 hectare in randstedelijke context en 4000 hectare in landelijk gebied. Maar ook daar wordt er vooral gebouwd in landelijke kernen en dorpen. Ook daar zijn er kernen en denk ik dat het logisch is dat daar gebouwd kan worden. Het gaat dus geenszins enkel over geïsoleerde woningen in open ruimte, zoals u aangeeft. We zien dat de lokale besturen aan de slag zijn en dat de meeste de juiste keuzes maken. Ook op Vlaams niveau doen we dat met de aanpassing van de regelgeving, concrete herbestemmingen – dat is natuurlijk wel belangrijk –, RUP’s en WORG, die effectief zorgen dat er open ruimte gevrijwaard wordt. We zien ook duidelijk dat het bijkomend ruimtebeslag ondertussen gedaald is naar 3,8 hectare, terwijl dit enkele jaren geleden nog 5 hectare was.
Ik denk dus dat dat een goede evolutie is. Natuurlijk zal het voor Groen nooit voldoende zijn. Ik denk dat u wilt dat er gewoon niets meer bijgebouwd wordt. Anderzijds pleit u wel voor een opengrenzenbeleid en weet ik veel wat nog. Ik begrijp de punten van Groen niet altijd.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik stel vast dat u veranderd bent van partij. Ik hoor hier een Vlaams Belang-discours, waarin u het behoud van de open ruimte en migratie aan elkaar koppelt. Proficiat, u bent al ver gevorderd in uw radicalisering.
Minister, ik hoor u zeggen dat u goed bezig bent, dat de lokale besturen al 290 hectare herbestemd hebben naar open ruimte, en dat de Vlaamse Regering al 800 hectare herbestemd heeft. De opdracht is echter vele malen groter, minister. De lokale besturen vragen beleidskaders om ervoor te zorgen dat ze die open ruimte kunnen behouden. Uw eigen rapport spreekt over 24.000 hectare: meer dan de helft van de juridische voorraad in Vlaanderen ligt op een locatie die, in het licht van de bouwshift, beter niet wordt aangesneden. De lokale besturen vragen hefbomen om die open ruimte en die verkeerd gelegen gronden, die nu worden aangesneden, te kunnen vrijwaren. U biedt ze echter geen tools en zegt dat u al genoeg gedaan hebt. Ik neem daar akte van. Ik vind dat heel spijtig.
Er zijn heel grote uitdagingen. Een van de belangrijkste opdrachten die we hebben in de strijd tegen klimaatverandering, is net ervoor zorgen dat we onze open ruimte behouden en op dat vlak een aantal inspanningen kunnen leveren. U hebt daarin een stapje gezet, maar dat is veel te weinig. U hebt niet gedaan wat er eigenlijk in het regeerakkoord stond, namelijk het aanbieden van beleidskaders om ervoor te zorgen dat die ruimte open gehouden wordt. Er zullen dus andere inspanningen geleverd moeten worden om die doelstellingen te kunnen bereiken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.