Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw D’Hose heeft het woord.
Minister-president, sinds 1 januari 2016 zijn de middelen voor het cultuurbeleid van de Vlaamse gemeenten niet langer geoormerkt. We hebben daar in deze commissie al heel veel over gepraat. Het betekent dat lokale besturen de volledige autonomie hebben en volledig zelf aan zet zijn als het gaat over het voeren van een eigen cultuurbeleid. De Vlaamse overheid gaat nu niet meer redeneren als een keizer-koster, maar veeleer fungeren als supporter en coach. Daarmee maken we een switch van een hiërarchische relatie naar een meer gelijkwaardige samenwerking.
Gelukkig hadden we ook wel de vrijetijdsmonitor, omdat het toch belangrijk is om vanuit Vlaanderen de data in de gaten te blijven houden en te blijven monitoren, om analyses te maken die zinvol zijn voor de gemeenten, maar natuurlijk ook voor het lokale vrijetijdsbeleid in Vlaanderen an sich.
Bij de opmaak van de meerjarenbegroting voor deze legislatuur, die lokaal bijna ten einde komt, zagen we al de eerste positieve tekenen. We zagen dat steden en gemeenten 20 procent extra hadden vrijgemaakt voor cultuur. Dat is een mooie stijging van 900 miljoen euro in vergelijking met de vorige bestuursperiode. En dat vertegenwoordigt bijna 6 procent van het totaal geplande budget, tegenover 5 procent in de vorige legislatuur. Die cijfers tonen aan dat de angst misschien wat ongegrond was. Ik zeg ‘misschien’, want die cijfers zijn opgemaakt bij het begin van een bestuursperiode. Het is belangrijk, minister-president, om te blijven monitoren. Dat stelt ons in staat om zowel achterom als vooruit te kijken.
Ik heb daarom de volgende vragen voor u. Wat hebben de Vlaamse steden en gemeenten de afgelopen jaren daadwerkelijk kunnen verwezenlijken met hun financiële ambities? Zijn er verschillen tussen de begroting en de definitieve afrekeningen?
Laten de cijfers voor cultuur sporen zien van de diverse crisisjaren? We hebben spijtig genoeg verschillende crisissen gehad, zoals de coronajaren 2020-2021 en de energie- en inflatiecrisis vorig jaar.
Kunt u de cijfers wat in detail geven? Zijn ze opgesplitst in deelsectoren? Hoeveel euro besteden de gemeenten gemiddeld per inwoner aan cultuur? Zijn er opvallende verschillen tussen gemeenten?
De basisvraag, minister-president, is of we een verandering zien. Zien we een switch? Is de vrees voor de lokale autonomie ongegrond, ja dan neen? En moeten we misschien gaan bijsturen?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mevrouw D’Hose, ik zal eerst wat toelichting geven bij de methodologie die we gehanteerd hebben. Wij baseren ons op cijfers over begroting en rekening die de lokale besturen binnen de beleids- en begrotingscyclus (BBC) bezorgen aan het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB). Het zijn cijfers die voor iedereen ook beschikbaar zijn via de BBC-analysetool op de website van het agentschap. De data omvatten van 299 van de driehonderd gemeenten de meerjarenbegroting voor de periode 2020-2025 en de jaarrekeningen voor de periode 2014-2022.
In de gemaakte oefening nemen we als cultuuruitgaven de uitgaven in aanmerking die toegewezen zijn aan de clusters: 070, de culturele instellingen; 071, evenementen; 072, erfgoed; en 073, overig kunst- en cultuurbeleid. Dat beschouw ik in de analyse als het cultuurbudget.
Ik kijk naar de evoluties en de trends op het niveau van het totale cultuur- en het totale gemeentebudget. Het cultuurbudget wordt berekend op basis van de som van de vier genoemde uitgaveclusters. Diepgaandere analyses blijven moeilijk wegens datakwaliteitsissues. Steden en gemeenten wijzen budgetten op verschillende wijzen toe, waardoor het op de diepere niveaus niet mogelijk is om te vergelijken.
Wat hebben de driehonderd Vlaamse steden en gemeenten daadwerkelijk kunnen verwezenlijken? De Vlaamse steden en gemeenten voorzagen in respectievelijk 2020, 2021 en 2022 afgerond 1,06 miljard euro, 977 miljoen euro en 955 miljoen euro voor cultuur in hun begroting. De Vlaamse steden en gemeenten verbonden zich zo voor deze drie jaren in de begroting tot 2,992 miljard euro voor cultuur, zeg maar om en bij de 3 miljard euro.
Daartegenover staat dat de Vlaamse steden en gemeenten in 2020 tot 2022 824 miljoen euro, 869 miljoen euro en 1,01 miljard euro uitgaven. Dat betekent een stijging van 45 miljoen euro tussen 2020 en 2021 en een stijging van 144 miljoen euro als je 2021 vergelijkt met 2022. Het brengt de totale uitgaven voor cultuur op 2,7 miljard euro voor de eerste drie jaren van de beleidsperiode. Er was dus bijna 3 miljard euro begroot. De effectieve uitgaven bedroegen 2,7 miljard euro.
Sinds 2014 betekent dat dat het cultuurbudget, met uitzondering van de jaren 2018-2020, continu in stijgende lijn zit. Waar het in 2014 nog 717 miljoen euro bedroeg, bedraagt het in 2022 1,01 miljard euro. De cijfers tonen ook dat het aandeel van cultuur ten opzichte van het totale gemeentebudget jaar na jaar toeneemt, met als enige uitzondering 2015-2016. Zo bedroeg het aandeel cultuur in 2014 4,71 procent. Dat steeg tot 5,95 procent in 2022.
Dan kom ik bij de verhouding tussen begroting en afrekeningen. De Vlaamse steden en gemeenten gaven in de eerste twee jaar minder uit aan cultuur dan werd begroot: in 2020 was dat 78 procent, in 2021 89 procent. Dat komt natuurlijk door de coronacrisis. In 2022 werd daarentegen wel een inhaalbeweging gedaan, door meer uit te geven dan initieel begroot. Dan spreken we over 106 procent.
In de cijfers zou u dus inderdaad sporen kunnen zien van de coronacrisis en de energie- en inflatiecrisis. Tussen 2018 en 2020 daalden de budgetten, om de volgende jaren dan weer te stijgen. De reële uitgaven volgden in de jaren 2020 en 2021 echter niet, waar de uitvoeringsgraad vanaf 2022 dan weer hoger lag dan wat initieel begroot werd.
De BBC-data-indeling van ABB laat diepgaandere opsplitsingen dan het cultuurbudget toe. Binnen de functionele cultuurclusters 070, culturele instellingen, 071, evenementen, 072, erfgoed, en 073, overig kunst- en cultuurbeleid, kan er economisch worden ingezoomd op de exploitatie-uitgaven en investeringsverrichtingen.
Binnen de functionele cultuurclusters is er op het onderliggende niveau ook verdere opdeling mogelijk. Onder culturele instellingen zijn er aparte codes voor musea, cultuurcentra, schouwburg, concertgebouw, opera, openbare bibliotheken, letterkundegespecialiseerde bibliotheken, gemeenschapscentra en overige culturele instellingen. Onder evenementen zijn er aparte codes voor feesten en plechtigheden, openluchtrecreatie, festivals en overige evenementen. Onder erfgoed zitten dan weer aparte codes voor monumentenzorg, archeologie en overig beleid inzake het erfgoed.
Het is een vaststelling dat de lokale besturen de uitgaven op het onderliggende niveau niet steeds coherent toewijzen. En dus is het moeilijk om op die diepgaandere niveaus gedragen en correcte uitspraken te kunnen doen.
Hoeveel euro besteden gemeenten gemiddeld per inwoner aan cultuur? In 2022 besteedden de Vlaamse steden en gemeenten gemiddeld 119 euro per inwoner. Dat betekent een stijging van 35,2 procent sinds 2014. Om eventuele verschillen tussen steden en gemeenten te zien, kijk ik naar de Belfiusclustering, en dat zowel voor het aandeel cultuurbudget ten opzichte van het totale budget, als voor de cultuuruitgaven per inwoner.
Bij de evolutie van het aandeel cultuur volgen de meeste gemeenten de algemene trend dat het aandeel cultuur ten opzichte van het totale gemeentebudget toeneemt. Uitzondering zijn de clusters van de grote en regionale steden, waar het aandeel tussen 2014 en 2018 eerst stijgt van 5,8 procent naar 7,3 procent en dan daalt tot 6,5 procent in 2022. Een andere opvallende trend is dat de landbouwgemeenten in 2014 met 4,4 procent aandeel tot de middenmoot behoren, maar in 2022 gedaald zijn tot 4,3 procent en zo het laagste aandeel hebben van alle Vlaamse steden en gemeenten. Daarnaast toont de analyse dat de verschillen tussen de Vlaamse steden en gemeenten tussen 2014 en 2022 kleiner worden. In 2014 lag het laagste aandeel cultuur op 3 procent en het hoogste aandeel op 7 procent, wat een verschil toont van 4 procent. In 2022 bedraagt het verschil nog 2,2 procent, met het hoogste aandeel 6,5 procent en het laagste aandeel 4,3 procent. De spread was dus groter in het begin dan op het einde.
Ook in de evolutie van de uitgaven aan cultuur per inwoner valt op dat de meeste Vlaamse steden en gemeenten de algemene trend volgen dat de uitgaven per inwoner stijgen. Ook daar worden de verschillen tussen de Vlaamse steden en gemeenten kleiner, al was er in vergelijking met het aandeel cultuur een kleiner initieel verschil. Ook valt op dat landbouwgemeenten verschuiven van de middenmoot, met 81 euro per inwoner in 2014, naar de voorlaatste positie in 2022, met opnieuw 81 euro per inwoner, maar de anderen zijn vooruit gegaan. Alleen woongemeenten met een vergrijzende bevolking hebben zo in 2022 een lagere uitgave per inwoner, met 80 euro.
Het is heel wat cijfermateriaal, maar het zal ook na te lezen zijn in het verslag.
Mevrouw D’Hose heeft het woord.
Het is inderdaad heel wat cijfermateriaal, maar wel interessant om te analyseren. Ik denk dat we dan tot wat conclusies mogen komen. De eerste conclusie, minister-president, is dat de vrees rond de lokale autonomie – er werd toen gezegd dat het geld dat normaal gezien naar cultuur ging, zou eindigen in de riolen of op de straatstenen – niet terecht is. Ik denk dat de cijfers dat voldoende bewijzen.
Ten tweede was er ook de vrees dat begroting één zaak is, maar effectief uitgeven nog iets anders. Het gaat om 3 miljard euro ten opzichte van 2,7 miljard euro. We weten dat er altijd een hogere begroting is dan een uitgave. Dat heeft te maken met investeringen die soms wat lang duren. Maar het toont toch ook dat de wil die bij het begin van de legislatuur bij steden en gemeenten leeft om te investeren in cultuur, effectief ook gevolgd wordt door daden, zelfs met de verschillende crisissen die we gehad hebben. Het is natuurlijk logisch dat in 2020 de motor wat stilgevallen is. Er kon moeilijk aan cultuur worden uitgegeven als de mensen in hun kot zaten. Maar dat is dan duidelijk ook weer ingehaald.
Ik vind het zeer positieve cijfers. Het betekent ten eerste dat we de vorige legislatuur toch de juiste keuze gemaakt hebben om dat los te laten. Ten tweede betekent het ook dat steden en gemeenten met die verantwoordelijkheid aan de slag zijn gegaan en dat ze effectief meer geïnvesteerd hebben. Het toont ook dat de gemeenten waar er een lager aandeel was aan lokaal cultuurbeleid, wel bijbenen ten opzichte van de grotere steden, waar er meer wordt uitgegeven.
U hebt geciteerd uit de BBC. U hebt ook geciteerd uit de Belfiuscluster. Dat is heel interessant cijfermateriaal. De lokale vrijetijdsmonitor hadden we ook een beetje ontwikkeld als instrument omdat de BBC door de verschillende codes niet altijd gemakkelijk leesbaar is. Daar wordt hard aan gewerkt door het Agentschap Binnenlands Bestuur om dat zo te hebben, misschien omdat de steden en gemeenten dat niet altijd goed invoeren. De lokale vrijetijdsmonitor is net de tool daarvoor geweest. Er wordt pas om de drie jaar opnieuw een monitoring gedaan, maar daaruit hoor ik u niet citeren. Is dat omdat die cijfers momenteel misschien wat gedateerd zijn of omdat ze niet nuttig waren om mee te nemen in het verhaal?
Wat is tot slot uw persoonlijke analyse van de cijfers? Is het nodig om bij te sturen? En mocht u bijsturingen zien, hoe zouden we die kunnen doen?
Mevrouw Segers heeft het woord.
Dank u wel, collega D’Hose, voor deze bijzonder belangrijke vraag. Ik ben inderdaad een van degenen geweest die gezegd heeft dat het geld voor cultuur in sommige gemeenten liever besteed zou worden aan het aanleggen van trottoirs, bij wijze van boutade. Het is dus heel belangrijk dat u deze cijfers opvroeg. Maar zoals u ook aangaf, tonen ze een beeld. Ik weet niet of ons beeld vandaag gedetailleerd genoeg is. We kunnen wel concluderen dat er bijna 3 miljard euro wordt begroot en 2,7 miljard euro uitgegeven. Dat is nog altijd 300 miljoen euro die niet is uitgegeven, wat natuurlijk veel geld is.
Bij deze eerste analyse die u gemaakt hebt, minister-president, is het belangrijk om misschien nog veel meer in detail te kunnen kijken. U geeft aan dat het aandeel in de landbouwgemeenten daalt. Het is te zeggen: het is 81 euro per inwoner gebleven, ten opzichte van de rest, die groeit. En in gemeenten met een vergrijzende bevolking zit het aandeel op 80 euro, als ik het goed begrijp. Ik denk dat we die tendens wel in het oog moeten houden, want het zou wel kunnen zijn dat in de driehoek rond de grote steden het belang van cultuur wordt ingezien, terwijl dat in andere gemeenten niet wordt ingezien. Het zijn dus belangrijke cijfers, maar ik denk dat we nog veel meer zouden moeten kunnen monitoren op lange termijn. Het is belangrijk om dat te doen.
Collega D’Hose, u verwees ook naar de lokale vrijetijdsmonitor. Ik heb daar onlangs ook een vraag over gesteld, want dat zou inderdaad de tool zijn waar we het meest gedetailleerde zicht zouden kunnen krijgen. U hebt mij toen geantwoord, minister-president, dat u aan de slag ging met mijn suggestie om iets te doen ten aanzien van de gemeenten, om hen misschien aan te manen met een brief of wat dan ook, om hen aan te sporen om die vrijetijdsmonitor wel in te vullen en goed in te vullen, zodanig dat die ons een echt goed zicht geeft. Want vandaag geeft die ons geen zicht. Bent u daar al mee aan de slag gegaan? Wat hebt u sinds mijn vraag daarover, enkele weken geleden, gedaan?
De heer Meremans heeft het woord.
Uiteraard moeten de cijfers nog in detail bekeken worden vooraleer je daar nog meer verregaande of diepere conclusies aan kunt vastkoppelen. Dit is nu al een paar keer opgevraagd, geloof ik. Dit is niet de eerste keer. En we moeten dus vaststellen dat de doemscenario's die indertijd opgehangen zijn – ik weet dat nog heel goed; dat is het voordeel van hier al een tijdje te zitten – niet kloppen. Er heerste toen bij sommige partijen een gebrek aan vertrouwen in de lokale besturen: dat die beleidsplannen niet meer specifiek moesten worden gemaakt en dat er geen geoormerkt geld meer was, dat zou gevolgen hebben. Dat is dus eigenlijk niet zo. Dat kunnen we daaruit afleiden.
En eerlijk gezegd, wat betreft dat oormerken van middelen: ik heb ook nog cultuurbeleidsplannen opgemaakt. Je moest een sportbeleidsplan opmaken. Dat werd dan opgestuurd. Ik vraag mij nog altijd af wie die plannen dan eigenlijk checkte. Volgens mij werd dat gewoon niet gecheckt. Maar goed, dit geheel terzijde.
Ik denk dus dat we dat verder moeten bekijken. Voor de rest snap ik wel dat je dat in het oog moet houden en monitoren, uiteraard. En ik begrijp ook dat voor landelijke gemeenten, vergrijzende gemeenten en kleinere gemeenten die uitdagingen groter zijn dan bijvoorbeeld voor een stad. Maar ook daar denk ik dat het bovenlokale cultuurbeleid, maar ook de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, net nog belangrijker gaan worden om het cultuurbeleid te sturen en de cultuurcommunicatie en cultuurparticipatie te verhogen.
Alleszins bedankt voor de vraag, mevrouw D’Hose. Dit bevestigt een beetje wat we aanvoelden, maar het moet natuurlijk ook wel verder in detail bekeken worden. Ik denk dat we positief mogen zijn, maar dat er een paar tendensen zijn die in het oog moeten worden gehouden.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Dank u wel, collega's, voor de inbreng.
Mevrouw D’Hose, de laatste lokale vrijetijdsmonitor is ingevuld door 263 van de driehonderd gemeenten. In die zin is het dus niet volledig. En om meteen op uw vraag in te haken, mevrouw Segers: vanuit het departement zal een oproep naar de burgemeesters en schepenen gaan om de volgende editie wel in te vullen. En ook aan de onderzoekers zal meegegeven worden om daar toch aandacht aan te besteden. Maar daarom hebben we de matching met de lokale vrijetijdsmonitor dus niet gedaan. De BBC is natuurlijk altijd volledig.
Ik ben het eens met de mensen die zeggen dat het op het geaggregeerde niveau, dus op de hoofdlijnen, van 070 tot en met 073, wel zal kloppen. Als je daarnaast gaat onderverdelen, is dat voor interpretatie vatbaar. De BBC is raadpleegbaar voor ieder van ons. Als je daar verder analyses op gaat doen, denk ik dat je toch rekening moet houden met de vraag of dat allemaal wel correct is. Maar het geaggregeerde niveau, waarop ik de cijfers nu gegeven heb, is zeker correct.
Wat is tot slot mijn persoonlijke analyse? Ik ben een believer in de autonomie van de lokale besturen. Ik ben een believer in de verantwoordelijkheidszin van lokale besturen. Ik ben zeer blij dat dat bevestigd wordt, dat we inderdaad vertrouwen kunnen hebben in onze lokale besturen dat zij cultuur niet op de schop gooien. De analyse voor sport en jeugd zal waarschijnlijk wel dezelfde zijn, namelijk dat ze dat niet op de schop gooien, maar dat het ook op het lokale niveau verantwoordelijke bestuurders zijn.
Mevrouw D’Hose heeft het woord.
Ik denk dat het overal positief is, maar ik ben het ook wel absoluut eens met collega Meremans en collega Segers: de tendens van de landbouwgemeenten en de vergrijzende bevolking is er eentje om in de gaten te houden. Ik denk dat we in de volgende legislatuur eens moeten nadenken over beleidsprioriteiten in het lokale cultuurbeleid. We kunnen prioriteiten vastleggen, ook op het vlak van infrastructuur. Dat is misschien een nota voor onszelf om daar de volgende legislatuur mee aan de slag te gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.