Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Vandenhove heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, ik heb een nieuwe vraag over de sterfte van landbouwdieren tijdens het transport naar het slachthuis. Ik baseer mij op een vraag die een federale collega heeft gesteld in het Federaal Parlement aan de minister bevoegd voor het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV).
De sterfte van de landbouwdieren tijdens het transport naar het slachthuis is inderdaad een bekend probleem. Eigenlijk treedt er daarin weinig verbetering op. Vooral bij het transport van pluimvee sterft een enorm groot deel van de kippen die worden vervoerd. Het gaat elk jaar ongeveer over zo’n 800.000 – ongelooflijk! – van de in totaal 300 miljoen die vervoerd worden. Dat aantal bleef de voorbije jaren stabiel. Er is dus eigenlijk geen verbetering, hoewel dat soms of vaak wordt gezegd, afhankelijk van waar de opmerking komt – vooral uit de sector, natuurlijk.
800.000 is een enorm aantal dieren dat zinloos sterft. Het vervoer van pluimvee gebeurt in Vlaanderen in vrachtwagens waar de kippen in opeengestapelde kratten zitten, afgeschermd door zeilen. De oorzaak voor de sterfte kan vaak worden gevonden bij de vangmethode van de kippen en bij oververhitting of uitdroging. Opvallend is dat de cijfers ook veel slechter zijn dan in onze buurlanden. In Nederland bijvoorbeeld worden er elk jaar ongeveer 600 miljoen kippen geslacht, en daarvan stierven er de voorbije jaren 575.000. Dat is duidelijk minder. Het is ook een specifiek Vlaams probleem, omdat de meeste kippen bij ons worden gekweekt en geslacht.
Minister, wat is de stand van zaken van het onderzoek naar alternatieve vangmethodes voor pluimvee?
Bent u voorstander van strengere protocollen voor dierenvervoer bij extreme temperaturen?
Het is al een paar keer gezegd en u hebt dat zelf aangehaald in uw antwoorden. Zult u deze problematiek op de tafel leggen tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie? De Europese Commissie heeft hierover trouwens zelf al een voorstel op tafel gelegd.
Minister Weyts heeft het woord.
Dit is inderdaad een belangrijke problematiek, die we ook hebben vastgepakt. Ik zal starten met uw tweede vraag. We zijn absoluut voorstander van een betere en strengere regelgeving rond het dierenvervoer. We proberen dat aan te pakken. Voor eigen deur vegen, doen we al een tijdje. We zetten nu nog een stap verder met de Codex Dierenwelzijn. Daarbij geven we een delegatie en verlenen we voor het eerst een rechtsbasis voor de Vlaamse Regering om zelf de voorwaarden vast te stellen voor de temperatuur waarbij het vervoer van dieren kan en mag plaatsvinden. Zo kunnen we veel gerichter optreden, en niet alleen bij hitte, maar ook bij koude. Dat is één zaak.
Je moet ook erkennen dat in Vlaanderen de afstanden voor dierentransporten beperkt zijn. Het risico is er iets kleiner. Het risico is het grootst bij de grensoverschrijdende transporten. Daar situeert zich het grootste gevaar. Dat is een van de thema’s die we op verschillende Europese tafels hebben gelegd. Ik doe dat niet alleen, maar samen met de collega’s van de Vughtgroep. U kent ze: Duitsland, Nederland en Denemarken, en ook Oostenrijk is toegetreden. We proberen daarbij samen te werken en hebben een ‘position paper’ neergelegd bij de Europese Commissie.
We spelen samen een voortrekkersrol. Enkele jaren geleden ben ik zelf met de sector een hitte- en koudeprotocol overeengekomen voor vervoer van dieren naar het slachthuis. De Europese Commissie heeft nu in haar ontwerp van verordening voor het welzijn van dieren tijdens transport ook een hitteprotocol opgenomen. Daarvoor heeft men opnieuw naar Vlaanderen gekeken.
Het Europese voorzitterschap biedt ons nu de kans om dit ter harte te nemen. Ik ben met mijn collega’s, de ministers van Dierenwelzijn van de andere gewesten, overeengekomen om dit voorstel effectief op tafel te leggen en dit voorstel van verordening te behandelen. Zodra de besprekingen van de verordening over de handel van honden en katten onder ons voorzitterschap zijn afgerond, is dat het volgende topic dat we op de agenda zetten.
Het onderzoeksproject naar de verschillende methodes om kippen te vangen voor transport naar het slachthuis is intussen afgerond en de voorlopige resultaten werden voorgesteld. Ik zeg ‘voorlopige resultaten’ omdat men aangeeft dat er nog verder onderzoek nodig is. Ik geef u de voorlopige vaststellingen al mee. Rechtop vangen zorgt voor een aantal verbeteringen in het dierenwelzijn ten opzichte van het conventionele vangen. Bij rechtop vangen worden de kippen rechtop gehouden en zo naar de kratten gedragen. Bij conventioneel vangen worden de kippen bij de poten vastgehouden en zo, met verschillende kippen in één hand, naar de kratten gedragen. Het conventionele vangen is het vaakst te zien op televisiebeelden, daarbij hangen de kippen dus ondersteboven. Rechtop vangen zorgt voor een aantal verbeteringen op het vlak van dierenwelzijn. Er worden minder blauwe plekken vastgesteld op de vleugels bij rechtop vangen en de fixatieduur is ook korter. Het totale vangproces duurt wel langer bij eenzelfde aantal vangers. In het slachthuis werden bij de vleeskuikens de minste verwondingen gezien bij het machinaal vangen, de meeste bij het conventioneel vangen. Ook het machinaal vangen zou dus een stap vooruit zijn.
Het kostenplaatje is ook meegenomen in deze studie: doordat het vangproces langer duurt, is de berekende kostprijs voor het rechtop laden van leghennen 1,8 keer hoger dan bij het conventioneel laden. Bij vleeskuikens is dit 1,5 keer zo duur. Die hogere kostprijs is voornamelijk te wijten aan de hogere personeelskost. Aangezien rechtop vangen langer duurt, zijn er meer manuren nodig.
Een expert ergonomie beschouwde beide methodes als te belastend voor het lichaam, al ervaarden de vangers zelf vooral het rechtop vangen als vermoeiender en meer belastend. Ze gaven ook aan dat hun arbeidsveiligheid daalt bij het rechtop vangen. Het rechtop of machinaal vangen – wat enkel gebeurt bij vleeskuikens, want die zitten in grote stallen –kan als alternatief worden toegepast, waarbij het rechtop vangen een criterium voor een welzijnslabel zou kunnen zijn. De onderzoekers concludeerden dat het rechtop vangen nog op grotere schaal en voor een langere periode getest dient te worden om te zien wat de effectieve gevolgen zijn voor de wachttijden van de vrachtwagen, de planning van vangen, laden en slachten, de kosten en het personeel.
Ook al zit er dus nog verder onderzoek in de pijplijn, de eerste resultaten kunnen wel al benut worden. De Vlaamse Raad voor Dierenwelzijn heeft eind vorig jaar een werkgroep samengesteld die zich buigt over de preslachtfase voor kippen. Deze werkgroep gaat dus het hele proces na vanaf het plannen van het transport tot en met het uitladen uit de containers in het slachthuis. De resultaten van het onderzoek naar de verschillende vangmethodes wordt daar zeker in meegenomen. Ik hoop dat deze oefening uiteindelijk aanleiding zal geven tot verbetering op het vlak van dierenwelzijn.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Dank u wel, minister. U bevestigt dus eigenlijk uw vorig antwoord, dat u daar inderdaad werk van zult maken in het kader van het EU-voorzitterschap. Dat lijkt me daarvoor een goede gelegenheid, omdat u terecht aanhaalt dat het vaak gaat over grensoverschrijdende transporten. We komen dan opnieuw terecht bij het thema Landbouw. Het is niet de bedoeling dat we hier dat debat voeren, maar ik denk dat het vrij belangrijk is dat u niet alleen met uw collega’s binnen de Europese Unie spreekt die bevoegd zijn voor het dierenwelzijn, maar ook met uw collega’s bevoegd voor de landbouw. Ik verwijs daarbij naar het debat van de voorbije weken. U zegt dat de kostprijs 1,8 keer en 1,5 keer hoger ligt. Dan rijst natuurlijk opnieuw de vraag wie dat zal betalen. Ik was daarover heel duidelijk in andere commissies. Dierenwelzijn is heel belangrijk. Als er regels opgelegd worden op het vlak van dierenwelzijn, dan gebeurt dat het best wettelijk, zodat iedereen zich daaraan moet houden. Dat geldt natuurlijk ook voor de landbouwsector.
Ik voel het al aankomen dat landbouwers zullen stellen bereid te zijn om strengere regels te aanvaarden, op voorwaarde dat de overheid of Europa daarvoor betaalt of daarin tussenkomt. In die zin denk ik dat het belangrijk is, in het licht van de aanhoudende boerenprotesten, om ook in de sector dierenwelzijn een heel duidelijke lijn te trekken. Het kan niet zo zijn dat, als we strengere regels opleggen inzake dierenwelzijn, de kostprijs daarvan volledig ten laste komt van de overheid. Die moet uiteraard gedeeltelijk ook ten laste zijn van de sector zelf en eventueel van de consument. Daar ben ik het mee eens. Dat wil natuurlijk wel zeggen dat we, als we dit soort debat aangaan, rekening zullen moeten houden met die factoren, gezien de actualiteit van de laatste weken en zelfs nog van vandaag.
Mevrouw Almaci heeft het woord.
Dank u wel, minister. De cijfers die de collega via het federale parlement ontvangen heeft, heb ik proberen schriftelijk op te vragen via uw diensten. Het antwoord daarop was toen dat die cijfers niet beschikbaar zijn. Ik ben blij dat we hier nu wel een beeld van gekregen hebben. ‘Blij’ is natuurlijk een vreemd woord in dezen, maar meten is weten. We weten uit eerdere berekeningen, die ik zelf gedaan heb en die me bloed, zweet en tranen gekost hebben, dat de uitval bij dieren, nog voor ze vervoerd worden, al immens groot is. Het gaat om 2,7 miljoen pluimveedieren, 550.000 varkens, 110.000 runderen en 35.000 schapen. Dat zijn cijfers van Rendac en berekeningen die het totaalplaatje van dit systeem op het vlak van dierenwelzijn wel heel erg duidelijk maken.
We hebben dit ook aan de orde gesteld in de commissie Landbouw. Als je dit puur bekijkt vanuit het oogpunt van dierenleed, dan is dit echt wel een heel ernstig issue. Daarbij komt dan ook nog eens het transport, dat ook nog eens zo’n zware impact heeft.
Europa heeft een voorstel klaar inzake de verre transporten. Daar zitten goede elementen in, maar daar zitten ook elementen in die nog beter kunnen. In het debat over het transport naar de slachthuizen bij ons, geven verschillende boeren zelf aan dat het feit dat er minder slachthuizen zijn maar met een grotere capaciteit, voor hen ook een issue is. Zij zouden liever kleinere slachtfaciliteiten hebben dichter bij huis, naast mobiele slachtfaciliteiten zoals die in Wallonië ontwikkeld werden. Ik weet dat er op dat vlak projecten op stapel staan. We moeten toch ook vanuit het aspect dierenwelzijn bekijken hoe we op dat vlak een versnelling hoger kunnen schakelen.
We kennen het probleem al heel lang. Ik wil me dus heel graag aansluiten bij de vaststellingen van collega Vandenhove: voor ons in deze commissie en voor u als minister van Dierenwelzijn is er hier een taak weggelegd om hier expliciet een standpunt in te nemen met het oog op dierenwelzijn en te komen tot een aanscherping van de regels. Die aanscherping moet er komen voor de verre veetransporten, waarvoor Europa nu enkele voorstellen klaarliggen heeft. Er is ook een aanscherping nodig bij ons, te velde, in Vlaanderen. Een uitholling mag daarbij zeker niet de bedoeling zijn. Ik sluit me dus graag aan bij die laatste opmerkingen en de vraag van collega Vandenhove.
Mevrouw Sterckx heeft het woord.
Minister, u verwees zelf al naar de position paper die u met de Vuchtgroep hebt opgesteld. Daarin werd ook de temperatuurvork meegenomen: de temperaturen waartussen men dieren kan vervoeren. Op Europees niveau werd bepaald dat transporten niet meer mogen plaatsvinden bij een temperatuur van 30 graden. In Vlaanderen ligt de maximumtemperatuur nog op 35 graden. De vraag is dus of u bereid bent om ook hier die maximumgrens op 30 graden te leggen.
Er werd tevens voorgesteld om bij hitte de bezettingsgraad met 10 procent te laten dalen. Is dat in Vlaanderen ook al van kracht? Als dat zo is, hoe wordt dat dan gecontroleerd?
U bent al enkele jaren in overleg met de transportsector om bij hoge temperaturen geen transporten te laten plaatsvinden tussen 14 uur en 19 uur. Wat is de huidige stand van zaken in dat overleg?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Ook ik ben verheugd dat er, op het moment dat er vragen zijn over de manier waarop we bepaalde zaken kunnen bijsturen en verbeteren, de nodige onderzoeken plaatsvinden en overleg gepleegd wordt. U gaf ook aan dat bepaalde elementen nog verder onderzocht en besproken zullen worden. Ik kan dat alleen maar aanmoedigen, omdat ik ervan overtuigd ben dat dergelijke keuzes niet alleen gemaakt moeten worden op basis van sentimenten maar vooral op basis van gegevens. Met andere woorden: er moet zekerheid zijn over het resultaat ervan.
Ik ben dan ook blij dat collega Vandenhove heel duidelijk aangeeft dat bij onderzoek over één aspect natuurlijk het totaalverhaal bekeken moet worden. Ik ben overtuigd, de sector en de praktijken op het terrein kennende, dat, bijvoorbeeld bij warme weersomstandigheden, om uitval te vermijden, men extra inspanningen doet om goede resultaten te bereiken, zowel op het vlak van dierenwelzijn als op het vlak van de vergoeding voor de eigenaar van de dieren.
De prijs van voedselproductie in de landbouw is natuurlijk wel een belangrijk issue. We kunnen dan wel zeggen dat de normen opgetrokken moeten worden en dat het niet de overheid mag zijn die hiervoor betaalt, collega Vandenhove. Ik denk evenwel niet dat het geld bij de sector zelf zit, tenzij we uit het prijzenobservatorium opmaken dat er onheuse zaken gebeuren. Ik heb de mensen van Wageningen daarover ook heel duidelijke uitspraken horen doen: dan zal dat ook verrekend worden in de prijs voor de consument.
Dat is dus inderdaad een debat dat ook breder gevoerd moet worden. Minister, ik wil u vragen of u dat ook daadwerkelijk ondersteunt en dus ook dat debat in die breedte zult voeren. Of hoe denkt u het gesprek daar verder aan te gaan?
Minister Weyts heeft het woord.
Wat data betreft: daarvoor zijn we afhankelijk van het FAVV. We moeten die dus zelf opvragen. Het is niet zo dat we die data niet willen meegeven, we zijn daar zelf afhankelijk van externe bronnen.
Ten tweede is er de discussie of de kostprijs dan ten laste is van de overheid. Ik probeer inzake dierenwelzijn zo veel mogelijk stappen vooruit te zetten. Soms is er wel enige financiële tussenkomst van overheidswege noodzakelijk om het gewoon geregeld te krijgen, om iedereen mee te krijgen. Soms is dat zo. Wij gaan daar niet altijd per definitie van uit. Dat is trouwens ook zo wanneer wij nu overgaan in het kader van de Codex Dierenwelzijn naar een afscheid van de kippenkooien: dan zit dat financiële er in deze fase niet in. Maar anderzijds, bij de uitfasering van de pelsdierenkweek hebben we dat wel gedaan. Ik denk dat dat anders ook niet mogelijk was. Maar zo hebben we er wel voor gezorgd dat uiteindelijk 200.000 pelsdieren op jaarbasis niet langer geslacht zouden worden in Vlaanderen, enkel en alleen voor hun pels. Dat is altijd een afweging die we moeten maken, maar ik sluit dat nooit per definitie uit.
Wat betreft de discussie rond de verordening: er is een bestaande verordening, en vanzelfsprekend schikken wij ons altijd, heel graag zelfs, naar die verordening wanneer de lat elders wordt gelegd. Er is wel nog discussie over bijvoorbeeld de 30 graden. Vanzelfsprekend, als dit geldt voor Europa, kunt u zich inbeelden dat dat misschien bij ons iets evidenter te realiseren is dan elders in Europa, omdat dat voor sommige Zuid-Europese landen wel heel ingrijpend is. Dat begrijp ik, maar voor ons kan dat zeker een norm zijn. Of dat het Europees zal halen, is misschien nog even koffiedik kijken. Ik denk zelfs dat er nog een lagere lat wordt gelegd, dat er ook sprake is van 25 graden bijvoorbeeld. Je kunt je dus inbeelden dat er nog wel wat water onder de brug zal moeten vloeien.
Tot slot wil ik dit nog even meegeven in de discussie. Vergeet ook niet – dat is ook een gevoelig onderwerp, maar dat gaat veel ruimer en is nog veel fundamenteler – dat er ook ontegensprekelijk een impact is van de rassen die worden gebruikt, dat traag groeiende rassen ook wel iets weerbaarder zijn. Dat speelt ook een rol, en dat moeten we misschien ook eens wetenschappelijk gaan aantonen. Het geeft wat inspiratie voor een volgend onderzoek. Traag groeiende rassen hebben ook een impact op kwaliteit, maar evengoed ook op het sterftecijfer, denk ik. Ik wil de sterftecijfers niet relativeren, maar wel contextualiseren. Als je de grote getallen gebruikt, spreekt dat tot de verbeelding. Maar je moet weten: als het gaat over de sterfte van een 750.000 bij kippen bij aankomst, dat dat in verhouding staat. Men schrikt daarvan als ik dat cijfer gebruik, maar er worden jaarlijks in Vlaanderen bijna 300 miljoen kippen geslacht. Dan spreek je dus niet over die 270.000, dat is dan een beperkter cijfer dat wordt aangeleverd door het FAVV, dat is dan 0,27 procent. We moeten dat maximaal trachten te vermijden, dat is absoluut zo. Het is 280 miljoen, om precies te zijn, wat Vlaanderen betreft. Dat geeft ook enige context.
Daarenboven is er ook de methodologie. We hebben recent de cijfers gekregen voor 2022. Die blijken gevoelig gedaald. Ik ga daar niet triomfalistisch over doen en zeggen dat onze maatregelen vruchten afwerpen, maar ik denk dat er in de methodologie, de manier waarop men registreert, toch ook een zekere bias zou kunnen zijn. Daar moet ik een beetje een slag om de arm houden want daar blijkt uit de laatste cijfers dat het sterfpercentage tussen 0,11 en 0,14 procent ligt, terwijl we in 2021 op 0,27 procent zaten. Er is wel een gestage daling in vergelijking met de afgelopen jaren, dat is onmiskenbaar. Maar dat we nu op één jaar tijd gezakt zouden zijn naar meer dan een halvering, ik zou het met u willen hopen, maar daar ben ik toch enigszins sceptisch over.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Ik zal nog heel kort repliceren. Eén: ik denk dat we het allemaal eens kunnen zijn dat dierenwelzijn ook hier in deze sector heel belangrijk is. Deze sector is een belangrijke sector. Twee: zeker met de debatten van de laatste weken in het landbouwdossier, moeten we altijd kijken naar de kostprijs. Voor mij blijft het uitgangspunt dat als wetten, regels en decreten goedgekeurd worden, dat altijd een impact heeft op bepaalde bevolkingsgroepen en/of sectoren. Dat mag niet beletten dat we eventueel naar een rechtvaardige verdeling van die hogere kostprijs moeten gaan. Maar dat kan geen argument zijn om niets te doen of minder te doen voor het dierenwelzijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.