Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
De heer Coel heeft het woord.
Onlangs publiceerden het Onderzoekscentrum VIVES van de KU Leuven en het Departement Financiën en Begroting een studie van de hand van Koen Algoed en Wim Van den Bossche over de budgettaire impact die de zesde staatshervorming heeft op de verschillende entiteiten in dit land. In die studie concludeerden ze dat de zesde staatshervorming een trendbreuk was met vorige staatshervormingen, omdat er voor het eerst via een aantal specifieke maatregelen transfers gingen richting de federale overheid.
Zo wordt de federale overheid in 2024 door de gewesten geherfinancierd ten bedrage van 2,9 miljard euro, waarvan het Vlaamse Gewest 2 miljard euro van de inspanning draagt. Via de gemeenschappen wordt het federale niveau voor bijna 1,4 miljard euro versterkt in 2024. Hier is de bijdrage van de Vlaamse Gemeenschap 74 procent of meer dan 1 miljard euro, te samen om en bij de 3 miljard euro dit jaar.
Die cijfers zijn in eerste instantie het resultaat van een gecumuleerde impact van het hervormde solidariteitsmechanisme, de saneringsbijdrage, vergrijzingsbijdrage en responsabiliseringsbijdrage, dit door onder meer een bijdrage op de dotaties in te houden en maar een gedeeltelijke groeikoppeling toe te kennen voor het gedeelte reële bbp-groei (bruto binnenlands product) tot 2,25 procent.
Ook de herfinanciering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de stopzetting en inkanteling van de Lambermontmiddelen en dotatie voor het kijk- en luistergeld in de personenbelasting en de btw-dotatie werden daarnaast in rekening gebracht in de bovenstaande analyse.
Dit was niet het geval voor het overgangsmechanisme, omdat dat een tijdelijk en vanaf 2025 lineair aflopend karakter heeft tot 2034. De impact van de taxshift op de gewestelijke opcentiemen werd eveneens niet meegenomen in de analyse, omdat de onderzoekers beargumenteren dat gewesten met hun eigen opcentiementarief de marge hebben om wijzigingen in het federale fiscale beleid op te vangen. Ze wijzen daarbij wel op de praktische beperkingen van het systeem: het is politiek moeilijk om een federale lastenverlaging tegen te draaien met een hoger opcentiementarief, en omgekeerd is de verleiding misschien groot om bij een federale lastenverhoging het tarief ongemoeid te laten.
Hoe evalueert u deze studie? Welke zaken vallen u op?
Hoe staat u tegenover de zienswijze van de onderzoekers met betrekking tot de gewestelijke opcentiemen op de federale personenbelasting? Ziet u dezelfde beperkingen?
Tot slot, welke initiatieven plant u nog om het debat omtrent de financiële stromen verder te objectiveren?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u, mijnheer Coel, voor uw vragen. Laat ons eerlijk zijn: ik weet niet wie die studie gelezen heeft, maar het is eentje voor het slapengaan, die op uw nachtkastje kan liggen, en dat helpt wel. Het is niet zo gemakkelijk, en dat is een compliment aan de auteurs, voor alle duidelijkheid – laat het niet omgekeerd klinken. De studie bevestigt nogmaals dat in de zesde staatshervorming expliciete en impliciete herfinancieringen van de federale overheid zijn opgenomen.
Het is ook goed dat nogmaals de bedragen bij elkaar staan. En die bedragen laten weinig aan de verbeelding over. Ik heb hier een tabel die ik niet ga voorlezen, maar in de twee overzichtstabellen in de studie, namelijk tabel 16 en tabel 20, blijkt heel duidelijk dat de gewesten en de gemeenschappen al hun deel van de inspanningen doen, meer bepaald 0,47 procent en 0,23 procent van het bbp of in bedragen 2,9 en 1,4 miljard euro. Dat is het paragraafje dat je vooral moet onthouden. Dus, ‘nous avons déjà donné’ – of hoe zeggen ze dat?
Ook blijkt uit de studie nogmaals dat de Vlaamse overheid hier zeker haar steen aan bijdraagt, met 70 procent van deze herfinanciering, dit terwijl het gewestelijk aandeel van Vlaanderen in de ontvangsten uit de personenbelasting 64 procent bedraagt.
Regelmatig komt naar buiten dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet voldoende is gefinancierd. Als we naar de cijfers kijken, is het Brusselse Hoofdstedelijke gewest een netto-ontvanger van de zesde staatshervorming. Ook hier draagt het Vlaamse Gewest meer bij, met bijna 70 procent van deze herfinanciering, in vergelijking met zijn inkomsten uit de personenbelasting. Dus, het is niet omdat er geklaagd wordt dat men ook gelijk heeft.
De Vlaamse overheid heeft dus een budgettaire schok van 3 miljard euro opgevangen. En, als je daar de impact van de taxshift ten bedrage van 1 miljard euro bijtelt, is dat maar liefst 4 miljard euro dat Vlaanderen minder krijgt. Let op: niet één keer, maar elk jaar opnieuw, elk jaar opnieuw 4 miljard euro.
Dat brengt ons bij de tweede vraag. Als je elk jaar 4 miljard euro bijdraagt, maar deels in de wetenschap, zoals initieel de bedoeling was, dat het dan wel in orde komt … Als we dachten dat we die zesde staatshervorming gingen doen, met die Bijzondere Financieringswet, met het idee dat men dan tijd had om bij te sturen aan de andere kant van de taalgrens en bij andere overheden, dan is dat misschien nog draaglijk, dan valt daar misschien nog iets voor te zeggen. Maar als je dan ziet hoe de budgettaire situatie nu is, federaal en in Brussel, dan kun je enkel besluiten dat de bedoeling van solidarisering van de inspanning niet heeft gewerkt. Je moet dan ook volgens mij niet meer werken met solidarisering van de inspanning, maar met responsabilisering van de gevolgen van het gevoerde beleid.
Daarom moet elkeen voor zichzelf kunnen beslissen over zijn gevoerde beleid en daar de vruchten van kunnen plukken, of er de prijs voor betalen. Daarom is het, in plaats van opcentiemen, beter een directe toegang tot een belastbare basis te voorzien, al dan niet gemeenschappelijk, zodat er geen afhankelijkheid is.
In een artikel in het Fiscaal Tijdschrift – dat is een uitloper van interfederale commissie staatshervorming – is daar dieper op ingegaan. Ik citeer – en het is een redelijk lang citaat:
“Naast de overdracht van de ‘oneigenlijke’ gewestbelastingen voorziet de Bijzondere Financieringswet in een zogenaamde ‘samengevoegde belasting’. Een deel van de opbrengst van de personenbelasting wordt toegewezen aan de gewesten. De gewesten beschikken daarbij over de mogelijkheid om een aanvullende belasting te heffen op het aan hen toegewezen deel.” Dat zijn de opcentiemen. “Ze heffen die opcentiemen op de gereduceerde belasting Staat. Finaal komt het erop neer dat de personenbelasting via een ingewikkeld mechanisme opgesplitst wordt in een federale en een gewestelijke personenbelasting. De federale overheid is evenwel exclusief bevoegd voor de grondslag van de personenbelasting. Voormelde samengevoegde belasting heeft meerdere nefaste gevolgen. Zo kunnen de gewesten bij een unilaterale federale wijziging waar zij mee de gevolgen van ondervinden, toch geen belangenconflict inroepen.”
“Ook is de verhouding tot de exclusieve bevoegdheden van de gewesten inzake bepaalde belastingverminderingen vaak moeilijk werkbaar. De gewesten stellen regelgeving op en zijn bevoegd om die regelgeving toe te lichten, maar het is de FOD Financiën die concreet in de fiscale dossiers beoordeelt of de betreffende belastingvermindering toegekend wordt of niet. Die slappe bevoegdheidskoord zorgt voor vertragingen bij complexe vragen en geeft belastingplichtigen soms het gevoel van het kastje naar de muur te worden gestuurd. Er wordt ons inziens dan ook best geprobeerd om ‘gedeelde’ fiscale bevoegdheden maximaal weg te werken, temeer als het ‘verdeelproces’ geen of weinig toegevoegde waarde heeft. Hiertoe zijn zowel aanpassingen in de Bijzondere Financieringswet als in de Grondwet vereist.”
“Niet alleen de exclusieve gewestbevoegdheden zijn een heikel punt. De bevoegdheid om belastingverminderingen, -vermeerderingen en -kredieten in te voeren is evenmin een evidentie in de praktijk. In artikel 5/5 van de Bijzondere Financieringswet wordt daarbij immers vereist dat er een verbondenheid is met de materiële bevoegdheden van de gewesten. Hoewel dat een van de weinige formele linken is tussen de fiscale en materiële bevoegdheden – wat een grotere homogeniteit zou kunnen teweegbrengen – is die bepaling onvoldoende duidelijk uitgewerkt om discussies te vermijden.”
“Een ander knelpunt inzake de personenbelasting is het feit dat de mogelijkheden voor de gewesten tot invoering van een eigen tariefsysteem te complex zijn, of liever te weinig slagkracht kunnen hebben door de na te leven voorwaarden, bijvoorbeeld rond progressiviteit, en zowel de 90 procentregel als de 1000 euro beperking.”
“De zesde staatshervorming beoogde nochtans de fiscale autonomie van de gewesten te versterken via de opcentiemen. Ingevolge die keuze voor opcentiemen en het feit dat de dienst van de personenbelasting een exclusief federale aangelegenheid gebleven is, blijven de gewesten echter gewrongen zitten in een ‘volgerscarcan’, met een groot tijdsverschil tussen de creatie en de ontvangst van de gewestelijke opcentiemen. Zij hebben daarbij geen enkele controle over het inkohieringsritme.”
“De gewesten ondergaan daarnaast ook alle fiscale erosies waartoe de federale overheid beslist in de personenbelasting, zonder enige zeggenschap in het besluitvormingsproces. Op die manier komt ongeveer een kwart van de rekening bij de gewesten terecht, zonder enige inspraak in de menu. Beslist de federale overheid bijvoorbeeld over een fiscale hervorming waarbij de belastingvrije som en het plafond van de 45 procentschijf wordt verhoogd, dan leidt dat tot minderontvangsten voor de gewesten uit de personenbelasting.”
Ik geef u ook nog een belangrijk puur politiek argument mee. Vandaag de dag wordt er heel wat debat gevoerd over het verlagen van de belastingdruk op de lonen. Dat betekent dus dat je meer nettoloon moet overhouden. Maar met de opcentiemen kun je je daar niet specifiek op richten. Daar kun je alleen voor alle personenbelasting ingrijpen, en dat betekent dus dat ook de uitkeringen dat voordeel genieten. En laat dat net de keuze zijn die wij bijvoorbeeld met de jobbonus niet hebben willen maken. Met de jobbonus willen we ons specifiek richten op die lage inkomsten uit arbeid, en dus niet op de uitkeringen. Dat doel kun je niet bereiken met de opcentiemen. In die redenering is het fout om die opcentiemen voor te stellen als fiscale autonomie. Dat zijn ze maar in zeer beperkte mate.
En dan ga ik over naar uw derde vraag. Ik denk dat met deze studie en de studie van vorig jarig van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) nogmaals de cijfers over de budgettaire gevolgen van de zesde staatshervorming in kaart zijn gebracht.
De heer Coel heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw omstandig antwoord. Ik denk dat de verdienste van de studie inderdaad is om het debat op gang te brengen. Het komt op een goed moment, denk ik, met de verkiezingen die eraan komen en vooral met de enorme budgettaire inspanningen die ons in de volgende legislatuur te wachten staan, zeker als we de begrotingsregels willen naleven waar we het in de vorige vraag over hebben gehad.
Het debat is op gang gekomen. Ik heb de laatste dagen, de laatste weken, verschillende opiniestukken zien passeren waarbij grosso modo een drietal scenario’s naar voren worden geschoven. Je hebt het scenario van een staatshervorming à la de zesde staatshervorming waarbij de bevoegdheden zouden worden overgedragen, maar niet met de volledige middelen, en op die manier de federale staat gedeeltelijk zou kunnen worden geherfinancierd. Je hebt de suggestie om aan de knoppen van de Bijzondere Financieringswet te draaien en dus in de praktijk minder naar de deelstaten te laten gaan en op die manier de federale overheid te herfinancieren. En dan heb je – en dat vond ik wel een bijzonder scenario – Willem Sas, die zegt: “We gaan het geld zoeken waar het nog het meeste te rapen valt", en dan kijken ze richting Vlaanderen omdat dat de enige entiteit is die de begroting op orde heeft. En dan zijn zij het, de goede leerlingen van de klas, die de factuur moeten betalen.
Het is nogal evident dat dat niet de visie is van onze fractie. Wij zijn het principe ‘ieder vege voor zijn eigen deur’ genegen, maar ik denk dat daar dan ook de juiste instrumenten tegenover moeten staan. U hebt de beperkingen van het systeem van opcentiemen goed geschetst, en dat komt ook goed naar voren in de studie. We moeten echt gaan naar een responsabiliserend systeem en wat ons betreft moeten we daarvoor ook afstappen van een dotatiefederalisme. Het is duidelijk dat, met dotaties te geven en te hopen dat elke entiteit dan voor zijn eigen deur veegt maar dan achteraf samen vast te stellen dat een aantal entiteiten gewoon schulden opstapelen en dat op het niveau van de nv België het tekort alleen maar toeneemt, we er niet gaan geraken. Elke entiteit zal moeten worden geresponsabiliseerd. De beste manier lijkt mij om daar naar fiscale autonomie te gaan, zodat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor de inkomsten en zodat de gevolgen van hun beleid zich laat voelen en het op die manier een responsabiliserend effect heeft.
Ik heb niet meteen bijkomende vragen, want u hebt al gezegd wat uw visie is, zijnde ‘ieder vege voor zijn eigen deur’, dus ik ga het hierbij laten.
De heer Van den Heuvel heeft het woord. (Opmerkingen van minister Matthias Diependaele)
Ik houd het heel kort, voorzitter, want wij hebben de voorbije jaren al regelmatig gediscussieerd over die Bijzondere Financieringswet in de zesde staatshervorming. Dat is natuurlijk een oefening geweest die heel complex is, en we weten allemaal dat het een complexe materie is waar, zoals u weet, ik vind dat er toch wel heel wat belangrijke stappen voorwaarts gezet zijn in de responsabilisering. Is het een ideaal, eenduidig en transparant mechanisme? Neen, dat weten we allemaal, dat het heel complex is, maar ik ben ervan wel overtuigd dat het toen heel stevig is onderhandeld en dat het maximale uit de kan is gehaald. Er zijn responsabiliseringsmechanismes in gekomen die voorheen niet bestonden. Er is de afbouw van het solidariteitsmechanisme. Zoals u weet, zijn we nu aan het kantelmoment, en dus gaat dat de volgend jaren voluit spelen en zullen bepaalde deelstaten dat wel meer dan ooit ondervinden.
Twee: er is de verhoging van de fiscale autonomie, met inderdaad een heel ingewikkeld systeem van de opcentiemen van de personenbelasting. Dan heb je ook de fiscale uitgaven waarvan Vlaanderen wel gebruikgemaakt heeft door een aantal zaken te hervormen zoals de woonbonus en het gegeven rond de dienstencheques. Rond de opcentiemen stellen we gewoon vast dat dat niet is gebeurd. Dat is misschien omdat het heel complex is en vooral weinig zichtbaar. Als een deelstaat beslist, voelen de mensen het achteraf en het is natuurlijk ook een nogal weinig zichtbaar gegeven om te kunnen verkopen.
Hoe moet het verder? Dat is heel duidelijk, dat staat ook in ons verkiezingsprogramma: mijn partij vindt ook dat we op het pad moeten gaan van nieuwe stappen op het vlak van de staatshervorming, met vooral – dat is een belangrijke pijler in dat programma –een grote responsabilisering.
Wij staan voor een grote budgettaire uitdaging, en die budgettaire uitdaging is nog altijd wel de nv België. Als je spreekt van een federale overheid, dan zijn er nog altijd ook meer dan 60 procent Vlamingen. Die zijn ook een heel belangrijk, om niet te zeggen het belangrijkste deel van die federale overheid. Dat is geen lichaamsvreemd gegeven. Die budgettaire aanpak, inspanning, waarvoor die nv België staat, gaat in onze ogen door een duidelijke nieuwe stap in de staatshervorming met grote stappen voorwaarts: responsabilisering in de gezondheidszorg, op de arbeidsmarkt, en ook andere responsabiliseringsmechanismes, omdat we wel denken dat dat de juiste stap is om tot een geloofwaardige, maar ook een budgettaire oefening te komen die bijdraagt tot budgettaire sanering en gezonde overheidsfinanciën in dit land.
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel, mijnheer Van den Heuvel, voor uw aanvullingen/ Met alle sympathie: we weten dat we een beetje verwijderd staan van elkaar wat betreft die zesde staatshervorming, maar ik ben het op één punt wel met u eens, en dat is dat we de komende jaren voor de jaren van de waarheid staan. Het hele systeem dat toen in 2014 is uitgetekend, was erop gericht om hun nog tien jaar te geven, maar daarna is het de kraan dicht, bij wijze van spreken. En dat is de kwestie natuurlijk – en dat is in heel wat situaties, dat gaat ook over het Europees begrotingsbeleid, dat gaat over het RRF-verhaal (Recovery and Resilience Facility) –: als je een sanctie vooropstelt, als je een gevolg van daden vooropstelt, hou je je er ook aan. Dat zullen we de komende jaren moeten zien. Het is ook een beetje zoals je een kind dreigt te straffen: als het dan toch iets verkeerds doet en geen straf krijgt, is de kans reëel dat het dan opnieuw verkeerd loopt en het nooit deftige manieren gaat leren. Dat is de grote vraag waar we voor staan. Gaat men nu plots wel zijn verantwoordelijkheid nemen of gaan we ze weer van een bail-out voorzien? Dat is de vraag die politiek gezien de volgende jaren zal moeten worden beantwoord.
Ik ben het er helemaal mee eens dat 60 procent van die federale overheid die nu in zo’n slechte papieren zit, ook Vlamingen zijn. Ik ben ervan overtuigd dat de overgrote meerderheid van de Vlamingen een veel beter budgettair beleid vraagt dan dat wat we laatste jaren gekregen hebben, en de inspanningen zijn immens zijn om daaruit te geraken. Ondertussen zal er ook nog beleid moeten worden gevoerd want er zijn ook nog wel wat andere vragen die op tafel liggen met betrekking tot sociale zekerheid en zeker Defensie en dergelijke. We zullen dus moeten zien of daar eindelijk de politieke moed kan worden opgebracht om die keuzes ook te maken.
De heer Coel heeft het woord.
Ik wil, tot slot, collega Van den Heuvel nog een hart onder de riem steken door te erkennen dat er in de zesde staatshervorming zeker verdienstelijke mechanismes ingebouwd waren in een poging om alle entiteiten te responsabiliseren, maar ik moet toch samen met u vaststellen dat dat tot op vandaag onvoldoende of niet gelukt is, zoals blijkt uit het resultaat, uit waar we vandaag staan: we staan voor een enorme budgettaire inspanning die we de volgende legislatuur met zijn allen zullen moeten aangaan.
Ik ben ook blij dat u nog eens aangeeft dat de meerderheid federaal een belangrijke groep Vlamingen is die ook mee opdraaien voor de factuur, dus ik stel voor dat we een volgende Federale Regering niet meer vormen zonder dat een meerderheid van die Vlamingen vertegenwoordigd is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.