Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over de pensioenlasten van lokale besturen
Verslag
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, in tegenstelling tot andere overheidsniveaus zijn lokale besturen zelf verantwoordelijk voor de financiering van de pensioenen van hun statutaire medewerkers. Volgens de wet van 24 oktober 2011 over de nieuwe financiering van ambtenarenpensioenen betalen lokale besturen een pensioenbijdrage. Deze bijdrage omvat een basisbijdragevoet op de loonmassa van hun statutaire medewerkers en mogelijk een responsabiliseringsbijdrage. Deze laatste betreft een extra factuur die lokale besturen betalen wanneer de pensioenlast van hun gepensioneerde ambtenaren hoger is dan de basispensioenbijdrage die zij voor dat jaar betalen. Het grootste deel van de pensioenlasten rust dus op de besturen waarvan de basisbijdrage hoger is dan de pensioenlasten.
De voortdurende stijging van het aantal gepensioneerden en de sterk gestegen levensverwachting blijven zorgen voor een aanzienlijke toename van de pensioenuitgaven. Op zich is dat natuurlijk goed: mensen leven langer, mensen zijn langer op pensioen. Meer en meer ontstaat er echter een discrepantie, ook omdat er steeds minder mensen als statutair zijn tewerkgesteld en er dus steeds minder bijdragen worden geleverd om die pensioenen te betalen.
De pensioenuitgaven kunnen niet worden verminderd en dreigen andere lokale uitgaven en investeringen te belemmeren. We kennen het adagium dat je een euro maar één keer kunt uitgeven. Dit werd recent opnieuw duidelijk tijdens de studiedag van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) hier in het huis over dit onderwerp, met een interessant politiek debat met interessante politici.
In 2022 keerde het Gesolidariseerd Pensioenfonds 1,6 miljard euro uit aan pensioenen aan voormalige statutaire medewerkers. Voor 2028 wordt dit geschat op 2,4 miljard euro. Dat is plus 50 procent.
Naast een basisbijdrage op de statutaire loonmassa, die vanaf 2024 stijgt tot 45 procent van de loonmassa, betalen steeds meer lokale besturen een responsabiliseringsbijdrage. Dit is een extra factuur voor besturen waarvan de basispensioenbijdrage niet voldoende is om de pensioenlasten te dekken. Tegen 2028 zal de responsabiliseringscoëfficiënt, die de mate van responsabilisering aangeeft en tot 2021 op 50 procent lag, naar verwachting stijgen tot meer dan 85 procent. Op zich zijn dit hallucinante vooruitzichten, natuurlijk niet voor onze gepensioneerden, maar wel voor de financiën van onze lokale besturen.
De afgelopen jaren zijn er verschillende initiatieven genomen om de financiële last voor lokale besturen te verlichten. Zo betaalt de Vlaamse overheid sinds enkele jaren 50 procent van deze responsabiliseringsbijdrage. Op zich is dat een mooie geste, want hoewel pensioenen niet meteen onze verantwoordelijkheid zijn, maar wel een federale bevoegdheid, treedt de Vlaamse overheid hier toch bij.
De federale overheid heeft besloten om voor de jaren 2022 en 2023 – dat zijn de afrekeningen 2023 en 2024 – een deel van de responsabiliseringsbijdrage op zich te nemen. Daarna zal de federale tussenkomst echter stoppen.
Het is onvermijdelijk dat lokale besturen een deel van de stijgende pensioenlasten zelf moeten compenseren door hun budget efficiënter te beheren of door belastingen te verhogen, waar we natuurlijk niet voor pleiten. Het gevaar bestaat evenwel dat lokale investeringen tot stilstand zouden komen, in tijden waarin de samenleving ook naar de lokale besturen kijkt voor antwoorden op diverse maatschappelijke uitdagingen.
Daarom heb ik een aantal concrete vragen voor u, minister.
Uw voorganger had bij een eerder debat aangegeven dat de gesprekken met de VVSG worden geïntensiveerd en dat er initiatieven worden genomen naar de andere gewesten die met dezelfde uitdagingen zitten, want het zijn uitdagingen voor alle lokale besturen in dit koninkrijk.
In de commissievergadering van 4 juli 2023 werd een interministeriële conferentie aangekondigd. Hoe zijn de gesprekken verlopen tussen u en de VVSG? Hoe verlopen de gesprekken met de ministers van de andere gewesten? Of zijn die al afgerond?
Als we onze lokale besturen structureel gezond willen houden, is het belangrijk dat we naar de volgende legislatuur toe samen met de federale overheid bekijken hoe we dit probleem zullen aanpakken. Zijn er ter zake al gesprekken gevoerd? Is er, in het zog van wat minister Somers in juli vorig jaar aankondigde, progressie in dit dossier?
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Na deze mooie tussenkomst van collega Van Dijck, ga ik niet in herhaling vallen en sluit ik me aan bij zijn vraag.
We zijn er allemaal van overtuigd dat die pensioenlasten, in de gehele maatschappij maar ook binnen de lokale besturen, een verdringingseffect zullen hebben en wellicht ten koste gaan van een goede dienstverlening, innovatie en investeringen. Dus we moeten dat absoluut in het oog houden als we die lokale besturen kwaliteitsvol willen houden. De vraag is dan hoe u dat verder ziet evolueren en dan vooral in de zoektocht naar een structurele oplossing om dit zwaard van Damocles boven de lokale besturen weg te halen.
Minister Rutten heeft het woord.
Dank jullie wel voor de vragen, collega’s en voorzitter. Het is een ongelofelijk belangrijke en terechte problematiek. De cijfers zijn aangehaald en overlopen. Daar wil ik een kleine nuance maken, als dat mag. De Vlaamse respodotatie loopt niet tot 2025. Ik moet met u aangenaam vaststellen dat er, op het moment dat het werd ingeschreven, geen einddatum voor voorzien werd. (Opmerkingen van Kris Van Dijck)
Het is goed nieuws dat ik daarmee breng.
De problematiek van de toenemende pensioenlasten baart natuurlijk elk bestuur zorgen. U vroeg naar de contacten met de VVSG. Er is een studiedag geweest op 6 februari, en die cijfers zijn toch wel om van te duizelen, en niet in positieve zin. De pensioenfactuur van de Vlaamse lokale bestuurders stijgt jaarlijks met meer dan 6 procent en de verwachting is dat dit tegen 2028 zal oplopen tot 2,4 miljard euro. Dat wil dus zeggen dat die pensioenlast sneller stijgt dan de jaarlijkse stijging van het Gemeentefonds.
De Vlaamse Regering heeft natuurlijk de financiering van de lokale bestuurder de voorbije jaren sterk gestut. Daar verwees u zelf al naar. Ik denk dat ik wel mag zeggen dat er nog nooit zoveel centen naar de lokale besturen zijn gegaan als tijdens deze legislatuur. Dat is gestegen tot ongeveer 20 miljard euro. Dan neem ik wel alles samen: het Gemeentefonds, de open ruimte, tegemoetkomingen voor personeels- en energiekosten, en natuurlijk maakt de respobijdrage daar ook een belangrijk deel van uit. Dan gaat het ongeveer over 1 miljard euro. Het hoeft geen betoog dat dat ook voor de Vlaamse begroting substantiële bedragen zijn.
Tot 2025 kunnen de lokale besturen die engagementen betalen zonder dat hun andere dienstverlening in het gedrang komt. Indien we dit steunmechanisme, zoals het nu decretaal voorzien is – ik heb het dan wel over het Vlaamse niveau – verderzetten, betekent dit de komende legislatuur een extra inspanning van 2,2 miljard euro. U weet dat de respobijdrage slechts de helft bedraagt, dus dat betekent in dit geval dat ook 2,2 miljard euro tijdens de volgende legislatuur zal moeten worden bijgedragen door de lokale besturen zelf.
Een loutere voortzetting van alleen het Vlaamse bijdragesysteem zal dus niet volstaan om de uitdagingen het hoofd te bieden. Als we dat willen aanpakken, los van de respobijdrage die vandaag al bestaat, zal er dus echt structureel een oplossing moeten worden gezocht. Er is al verwezen naar de studie die loopt over het Gemeentefonds. Ik denk dat zich langzaam maar zeker een discussie aankondigt over financiering van lokale besturen waar evident de stijgende pensioenbijdragen een belangrijk aspect in zijn en waar ook de federale overheid een rol te spelen heeft. Mijn voorganger heeft dit inderdaad verschillende malen aangekaart bij de Federale Regering. Hij heeft vorig jaar nog bemiddeld voor een oplossing van een probleem dat op dat moment zeer acuut was: het financieringstekort voor de korting voor die gemeenten die een tweede pensioenpijler inrichten en de korting die zij daarbij genieten op hun responsabiliseringfactuur. Dat is het zogenaamde bonus-malussysteem. Collega Van Dijck, ik neem aan dat u daarnaar verwijst. Dat ging toen over 141 miljoen euro om het deficit voor 2023 en 2024 op te vangen. Dus dat loopt effectief eind dit jaar af.
Omdat deze problematiek niet alleen de Vlaamse lokale besturen aangaat, maar ook de Brusselse en de Waalse gemeenten betreft, is de problematiek ook al meermaals aangekaart in het Overlegcomité. Daar werd beslist tot de oprichting van een interfederale werkgroep die naar de verschillende problematieken moet kijken, dus niet alleen die van de pensioenen, maar ook de blijvende en terugkerende discussies over de financiering van politiezones en brandweerzones.
De thematiek is ook geagendeerd binnen de Interministeriële Conferentie Financiën en Begroting. Men heeft daar een bijkomende opdracht gekregen. Het Vlaamse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hebben aangegeven solidair te zijn met de vragen die zijn geuit door het Waalse Gewest met betrekking tot de plaatselijke overheden.
Mijnheer Van Dijck, dat wil dus zeggen dat de problematiek op de radar van alle overheden staat. Het is duidelijk dat dit een serieuze omvang heeft en dat één overheid alleen daar niet tegen opgewassen is, maar ik herhaal dus dat er geen einddatum is voor de financiering op Vlaams niveau. Als dat gewoon wordt verdergezet, zal dat een bijdrage zijn van 2,2 miljard euro voor 50 procent. Maar wie weet, als er een volgende Vlaamse Regering komt, dan kan het zijn dat die 50 procent nog wel wordt aangepast. Een van de mogelijkheden zou ook kunnen zijn om de pensioenbijdragen op een bepaald moment af te toppen en dus niet te laten stijgen, maar dat moet je dus gezamenlijk met alle overheden in dit land doen.
Mijnheer Van den Heuvel, in de schriftelijke versie van uw vraag vroeg u ook hoe ik de financiële situatie van de lokale besturen verder zie evolueren. Ik heb dat hier al een paar keer gezegd: wat mij betreft, zijn de lokale besturen financieel de meest gezonde besturen van ons land. Zij worden in een zeer strak carcan gezet. U weet dat beter dan wie dan ook. Er is het feit dat wij met positieve autofinancieringsmarges moeten werken en binnen een beleidscyclus opnieuw positief moeten eindigen. Je kunt af en toe dus wel eens in het rood gaan, maar je moet altijd terug boven water komen en je mag de beleidsmarge voor de volgende legislatuur niet opsouperen. Dat zorgt er natuurlijk wel voor dat de financiële situatie van de lokale besturen gezond is. De gemeenten ramen hun gezamenlijke autofinancieringsmarges voor 2024 en 2025 op 275 en 534 miljoen euro. De schulden blijven daarbij onder controle en de investeringen houden we op niveau. Dat blijkt ook uit de planning algemeen.
Maar om die gezonde situatie op lange termijn te houden, staan we dus voor een gedeelde verantwoordelijkheid. Ik vrees dat ik u niet verder kan helpen dan alleen door de ernst van de situatie samen met u te onderstrepen.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het antwoord. Laat me vooreerst duidelijk zijn. Ik doe hier eigenlijk de oproep dat elke overheid haar verantwoordelijkheid neemt. In dit land is het zo dat heel de sociale zekerheid, en ook de pensioenen, de verantwoordelijkheid van de federale overheid is. Ik ben de Vlaamse Regering dankbaar voor die bijdrage, maar eigenlijk is dat onze opdracht niet. Maar gelukkig doen we het. Laat dit ook een oproep zijn aan collega’s die over een paar maanden in een ander gremium zitten, die de verantwoordelijkheid om dit te doen, wel heeft. Dit gaat niet alleen over overheden. Ik denk dat de federale overheid mee haar verantwoordelijkheid moet nemen voor de pensioenlasten voor alle werknemers en alle mensen die met pensioen zijn. Dit gaat alleen over deze groep en het gaat over veel geld, laat dat heel duidelijk zijn. Iedereen moet eens zijn verantwoordelijkheid nemen. U zegt dat het op de agenda staat. Ik hoop enerzijds dat het op de agenda blijft, maar anderzijds dat het met een positieve oplossing van de agenda zal verdwijnen.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Het is altijd aandoenlijk als een Vlaams-nationalist ervoor pleit dat de federale overheid de volle bevoegdheid moet hebben om alle actuele problemen van dit land op te lossen. (Opmerkingen van Kris Van Dijck)
Mijnheer Van Dijck, ik denk dat u gelijk hebt als u ertoe oproept dat alle overheden hun verantwoordelijkheid zouden nemen. Daar ga ik volledig mee akkoord, maar om het dan in het vervolg helemaal naar de federale overheid te sturen … Als ik bepaalde commentaren van partijgenoten van u lees, is dat dan de overheid die het meest kortademig is op financieel vlak. Laten we dus samen een structurele oplossing maken. Federaal moet men ook zijn deel doen, absoluut, maar ik denk ook dat deze grote financiële uitdaging voor zowel de Vlaamse als de federale als de lokale overheid is. Ik denk dat ook de lokale overheden hun deel moeten doen, maar dit mag niet alleen op ons terechtkomen, want wij hebben een functie dicht bij de mensen voor een warme samenleving met goede investeringen in het openbaar domein. Dat is onze kerntaak, en dat mag niet verdrongen worden door de financiële last van de pensioenen.
De heer Tommelein heeft het woord.
Collega’s, er is sowieso licht aan het einde van de tunnel, want als straks de partijvoorzitter van de heer Van Dijck de leiding zal nemen van de Federale Regering, dan zal dat in een-twee-drie opgelost geraken en zal het probleem van voorbijgaande aard zijn.
Alle gekheid op een stokje. Minister, collega’s, de problematiek van die pensioenfinanciering bij de lokale besturen is genoegzaam bekend. Het is een raadsel dat dat als een zwaard van Damocles boven de hoofden van onze steden en gemeenten hangt, zeker als je het stijgingspercentage van deze kosten per jaar bekijkt: dat is 6 procent. Daarbij komt nog eens de budgettaire uitdaging bij politiezones, brandweerzones, waar we met een gelijkaardige problematiek te maken hebben. Bij politiezones krijgen we af en toe wel nog eens wat extra budget, maar bij de brandweerzones is dat huilen met de pet op. Die hebben al een zeer groot aandeel in personeelskosten, nu al. Meer dan 80 procent van de kosten bij politie en brandweer zijn personeelskosten, of toch in mijn stad.
Bij wijze van afgeleid effect heeft de pensioenregeling zoals die vandaag bestaat, bijgedragen aan de stijging van de dotaties in politiezones, en in mindere mate hulpverleningszones. Er zijn niet alleen de stijgende basisbijdragevoeten, maar er is ook een stijgend percentage van de responsabiliseringsbijdrage. Volgende legislatuur zou die richting de 85 procent gaan, waar het vandaag 73 procent is. Ik vraag mij af of op die manier ook de modernisering van de lokale besturen, door in te zetten op contractuelen in plaats van statutair personeel, wordt afgeremd. Hebt u daar indicaties over, minister?
Collega’s, ik denk sowieso dat wij de minister en de Vlaamse Regering moeten bedanken voor de inspanningen die geleverd zijn, en nog steeds geleverd worden om deze molensteen rond de nek van lokale besturen te helpen losmaken. Ik heb de bijdrage die van de Vlaamse overheid kwam, toch in dank aanvaard. Ik denk inderdaad dat de financiering van deze pensioenen toch voorwerp zal moeten uitmaken van die regeringsonderhandelingen. Of dat nu wel of niet een zakenkabinet is, laat ik nog even in het midden. Misschien zal het met een zakenkabinet allemaal sneller gaan. Dat moet niet alleen op het Vlaamse niveau, maar ook op het federale niveau, collega Van Dijck. Ik ben het ermee eens dat beide overheden daar hun verantwoordelijkheid voor moeten opnemen. Wij doen dat al met de lokale besturen, en bij de regeringsonderhandelingen zal dat op beide niveaus afgeklopt moeten worden.
Minister Rutten heeft het woord.
Ik denk dat er over de algemene problematiek ruim van gedachten is gewisseld. Ik wil misschien nog antwoorden op de vraag van de heer Tommelein. Het algemene aandeel contractuelen versus statutairen is door de jaren heen geëvolueerd van ongeveer 60/40 in 2013 naar 70/30 in 2020. Je kunt je afvragen of de pensioenproblematiek een impact kan hebben. Op korte termijn is dat iets voordeliger om terug naar statutairen te gaan, maar op lange termijn is dat dan weer veel nadeliger. Ik kan dus niet uitsluiten dat hier en daar die afweging op korte termijn wordt gemaakt. Maar het is niet zo dat uit de cijfers blijkt dat je plots opnieuw een omslag hebt richting meer statutair personeel. Natuurlijk zijn de cijfers en de vergrijzing in onze samenleving van die aard dat er op alle mogelijke manieren zal moeten worden bekeken hoe we dat betaalbaar houden. Zoals ik zei, moet dat met alle overheden samen.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Wat de tussenkomsten van de collega’s Van den Heuvel en Tommelein betreft: ik zou het niet alleen van de heer De Wever laten afhangen. De heer De Croo heeft ook gezegd dat het beste nog moet komen. Ik hoop in dezen dat het beste kan komen.
Mijnheer Van den Heuvel, u zegt: “U legt het in de schoot van de Federale Regering.” Welnu, laat ons de stap zetten. U weet dat wij de sociale zekerheid ook in eigen handen willen nemen. Dan kunnen we zelf zorg dragen voor onze pensioenen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.