Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Voorzitter, nogmaals bedankt dat ik deze vraag digitaal mag stellen, en ook bedankt aan de fractiesecretaris om dat altijd voor mij te faciliteren. Dank u.
Voor ik de vraag stel, wil ik heel duidelijk stellen dat ze gaat over leerplichtige kleuters die ingeschreven zijn in een school. Het heeft dus niets te maken met huisonderwijs.
Recent werden de nieuwe onderwijsstatistieken inzake de kleuterparticipatie gepubliceerd. Voor de 3- en 4-jarigen oogt het beeld zeer positief. In het schooljaar 2022-2023 was 98,2 procent van de 3-jarigen en 99,3 procent van de 4-jarigen ingeschreven in het kleuteronderwijs. 97 procent van de ingeschreven 3-jarigen en 97,5 procent van de 4-jarigen was voldoende aanwezig om recht te hebben op een schooltoeslag. Het gaat dan om minimaal 150 halve dagen bij de 3-jarigen en 185 halve dagen bij de 4-jarigen. Ook bij de 5-jarigen ogen de inschrijvingscijfers mooi: 99,3 procent van alle 5-jarigen in het Vlaamse Gewest was effectief ingeschreven in het kleuteronderwijs. In dat opzicht oogt alles heel positief.
Een ander beeld zien we bij de effectieve aanwezigheden van die 5-jarigen. Terwijl 96,5 procent van de ingeschreven 5-jarigen voldoende aanwezig was om recht te hebben op een schooltoeslag, was maar 81,6 procent voldoende aanwezig om rechtstreeks toegelaten te worden tot het gewoon lager onderwijs. In beide gevallen wordt een aanwezigheid van 290 halve dagen verwacht. Het verschil zit hem in het feit dat voor het recht op schooltoeslag de aanwezigheden én de door de directie als aanvaardbaar beschouwde afwezigheden meetellen. Maar voor de rechtstreekse toegang tot het gewoon lager onderwijs komen alleen de daadwerkelijke aanwezigheden in aanmerking. Een doorsnee schooljaar telt 320 à 330 halve lesdagen, dus de discrepantie tussen de beide afwezigheidspercentages betekent dat heel wat 5-jarige kleuters meer dan dertig halve schooldagen, dus meer dan drie effectieve schoolweken, afwezig zijn om een reden die als aanvaardbaar wordt geacht door de directie.
Ter vergelijking: in het schooljaar 2020-2021, het eerste schooljaar met de verlaagde leerplicht, lag het aandeel voldoende aanwezigen om naar het onderwijs te gaan nog op 88,3 procent, en in het schooljaar daarna lag het op 76 procent. Maar hierbij moeten we natuurlijk ook rekening houden met corona. 2022-2023 was dan ook het eerste schooljaar dat niet geaffecteerd werd door corona.
Minister, hoe evalueert u de cijfers die ik zonet heb geciteerd?
18,4 procent van de leerlingen is dus te weinig op school aanwezig om rechtstreeks door te kunnen stromen naar het lager onderwijs. We weten eigenlijk niet goed hoe die groep samengesteld is en wat de hoofdreden voor die afwezigheid is, aangezien men bij de registratie van de 5-jarige kleuters enkel werkt met drie codes: één voor aanwezigheden, één voor door de directie als geoorloofd geziene afwezigheden en één voor onwettige afwezigheden.
De regelgeving geeft dus veel vertrouwen aan de directie in de redenering dat die het kind en de ouders kent en daardoor het best geplaatst is om de nood van de afwezigheid in te schatten en dus ook na te gaan of het kind werkelijk van school moet blijven omdat het bijvoorbeeld ziek is. Natuurlijk is dat niet altijd evident. In veel gevallen is het ook onduidelijk of de ouders al dan niet drogredenen opgeven voor de afwezigheid van het kind. Ook hebben directies en kleuterleidsters en -leiders niet altijd de tijd. Door het lerarentekort hebben ze genoeg andere zaken aan het hoofd.
Kleuters die één of twee jaar langer in het kleuteronderwijs moeten zittenblijven en dus 6 of 7 jaar oud zijn, volgen wel dezelfde registratieregels als voor kinderen in het lager onderwijs en hebben dus wel een onderscheid in Z-codes, R-codes en P-codes. Daar weten we dus wel welke afwezigheden effectief automatisch geoorloofd zijn en welke eerder een gunst zijn verleend door de directie.
Minister, gaat u akkoord dat we meer zicht moeten krijgen op de samenstelling van de groep leerplichtige kleuters die te vaak afwezig is? Zult u daar onderzoek naar instellen?
In hoeverre acht u het opportuun om de regelgeving inzake de registratie van die afwezigheden bij de 5-jarige kleuters te hervormen en ook over te schakelen naar een systeem zoals bij de leerlingen in het basisonderwijs?
Welke extra initiatieven neemt u om echt nalatige ouders onder hen die achter dat cijfer van 18,4 procent zitten, aan te zetten om de kinderen naar de school te zenden?
Een belangrijk aspect is hier natuurlijk preventie en sensibilisering. Ik denk dan aan het belang van aanwezigheid op school voor de cognitieve en affectieve ontwikkeling van een kind en het duidelijk maken aan de ouders dat dat echt wel belangrijk is, ook aan de ouders voor wie dat om sociaaleconomische of sociaal-culturele redenen minder evident is. Naast de scholen zelf en de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) ligt hier natuurlijk ook een duidelijke rol weggelegd voor de ouderkoepelverenigingen. Welke initiatieven zullen zij ter zake nemen?
Natuurlijk gaat het breder dan enkel Onderwijs, minister. Welke initiatieven worden er genomen in samenspraak met het domein Welzijn? Ik denk hierbij voornamelijk aan Kind en Gezin of de lokale besturen en de OCMW’s, al dan niet op aansturen van het domein Binnenlands Bestuur?
Wilt u naast preventieve en begeleidende maatregelen ook inzetten op meer responsabiliserende en eventueel ook sanctionerende maatregelen? Zo ja, welke?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik ben inderdaad in de eerste plaats blij dat de cijfers stijgen. Het aantal 5-jarige kleuters die meer dan 290 halve dagen effectief aanwezig waren, stijgt van 76 procent in het schooljaar 2021-2022 naar bijna 82 procent in het schooljaar 2022-2023. Dat is toch een gevoelige toename, met 5 procent. In 2021-2022 was er ook nog sprake van een coronaeffect. Als je de drempel van 250 halve dagen van het schooljaar vóór de pandemie, dus 2018-2019, op 290 zet, dan gaat het om 75 procent van de kleuters. Die 81,6 procent is dus wel een betekenisvolle stijging, ook ten opzichte van de periode voor corona. Dat is een positieve evolutie, want de deelname aan het kleuteronderwijs is echt wel belangrijk, in functie van sociale vaardigheden, maar voor heel veel kleuters ook in functie van taalintegratie.
U hebt gelijk als u stelt dat de registratie van aanwezigheden van 5-jarige kleuters betrekkelijk eenvoudig is. Er zijn eigenlijk drie mogelijkheden: aanwezigheid, afwezigheid die door de directie als aanvaardbaar wordt beschouwd, en afwezigheid die de directie niet als aanvaardbaar beschouwt. We vertrouwen dus wel in grote mate op de directies, op de inschatting die zij maken, waarmee we ook wel wat planlast vermijden. Kinderen van 5 jaar zijn immers heel dikwijls ziek en we willen niet dat de schooldirecteur moet beginnen met het steeds opvragen van medische attesten. Bovendien kiest de directie vrij de criteria om te bepalen of ze een afwezigheid aanvaardbaar vindt. Als een directie wil, kan ze perfect in het schoolreglement opnemen dat een afwezigheid na een aantal keer ziekte pas als aanvaardbaar wordt beschouwd als er een medisch attest is. Ook dat staat de directie dus vrij.
6-jarige kleuters zijn voltijds leerplichtig. Voor hen gelden dus die andere regels waarnaar u verwijst. Vandaar het verschil.
Bovendien betekent een registratiesysteem nog niet dat we altijd weten wat er achter die codes zit. In het lager onderwijs en voor de 6-jarige kleuters is het bijvoorbeeld mogelijk dat een leerling afwezig is wegens persoonlijke redenen. Daarbij weten we ook niet wat die achterliggende reden concreet is. Van belang is dat we weten of die kleuters een rechtmatige reden hebben om afwezig te zijn of niet, en daar vertrouwen we opnieuw op de directie. Ik ga de regelgeving ter zake dus niet aanpassen.
Wat de initiatieven betreft om die 18,2 procent onvoldoende effectief aanwezige leerlingen meer naar school te leiden: ik neem maatregelen om de kleuterparticipatie in het algemeen te verhogen. Dat heeft onder andere te maken met het zorgen voor kwaliteitsvolle data, het investeren in samenwerking en aandacht voor kwetsbare groepen. We hebben ook een specifieke omzendbrief over kleuterparticipatie. Je ziet toch wel dat dit effect heeft. Vanzelfsprekend zouden we graag nog betere cijfers willen hebben.
In uitvoering van de beheersovereenkomst die de Vlaamse Regering voor de jaren 2022 tot en met 2024 afsloot met de ouderkoepelverenigingen, hebben we daar ook heel specifiek op ingezet en gevraagd dat ook die verenigingen diverse acties zouden ondernemen.
In het streven naar een verbeterde kleuterparticipatie worden ook diverse initiatieven ontwikkeld in samenwerking met het domein Welzijn, met specifieke aandacht voor Kind en Gezin, lokale besturen en OCMW’s. Bijvoorbeeld is er de Sociale Kaart, die scholen informeert over mogelijke lokale partners die een rol kunnen spelen bij het versterken van de kleuterparticipatie.
Er zijn ook responsabiliserende en sanctionerende maatregelen. Er is de impact op de schooltoeslag bij onvoldoende aanwezigheid. Kleuters die twee schooljaren na elkaar onvoldoende aanwezig waren, verliezen hun schooltoeslag. Niet-leerplichtige kleuters moeten een bepaald aantal halve dagen aanwezig zijn. De drempel is afhankelijk van de leeftijd van de kleuters. 5-jarige leerplichtige kleuters moeten 290 halve dagen aanwezig of aanvaardbaar afwezig zijn voor de schooltoeslag. 96,5 procent van alle 5-jarige kleuters beantwoordt aan die norm.
Maar daarnaast heb ik de norm van 290 halve dagen effectieve aanwezigheid bepaald om rechtstreeks toegelaten te worden tot het gewoon lager onderwijs. In dat geval tellen dus alleen de effectieve aanwezigheden mee, zonder rekening te houden met de door de directie gewettigde afwezigheden. Ik heb die strengere norm ingevoerd, net om ervoor te zorgen dat de leerlingen effectief voldoende aanwezig zijn om aan hun taalvaardigheid en hun schoolrijpheid te kunnen werken, dat vanzelfsprekend met het oog op een zo vlot mogelijke overgang naar het lager onderwijs, en om net te garanderen dat ook die kinderen in kwestie starten met gelijke kansen in het lager onderwijs. Er is een specifieke toelating van de klassenraad van de lagere school nodig indien ze minder dan 290 halve dagen effectief aanwezig waren in de kleuterschool. Er is dus een soort barrièremogelijkheid. De klassenraad kan ook beslissen dat een kind nog een jaar in het kleuteronderwijs moet blijven.
U weet echter dat ik daar verder in wil gaan. Dat zal dan ook voor een volgende regeerakkoord zijn. Ik vind dat we meer responsabiliserend moeten kunnen optreden, dat we dwingender moeten kunnen optreden ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid. Het is niet alleen een taak en een zaak van de scholen om ervoor te zorgen dat kinderen gelijke kansen hebben in ons onderwijs. Dat is ook een taak van de ouders. Zij moeten ervoor zorgen dat kinderen daadwerkelijk naar school gaan, en ook dat kinderen in contact komen met de onderwijstaal, met het Nederlands, niet alleen tijdens de schooluren en binnen de schoolmuren, maar ook daarna.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Dank u wel, minister. U maakt het bruggetje dat ik ook wilde maken in mijn bijkomende vraag, over de ouderlijke verantwoordelijkheid en het contact met het Nederlands. Als we de cijfers daarover van naderbij bekijken, zie je dat, wanneer er een groter aandeel anderstalige kleuters is, de participatie lager ligt. In Antwerpen, bijvoorbeeld, is de participatie 68,33 procent en bedraagt het aantal anderstalige kleuters bijna de helft. Ook bijvoorbeeld in Genk, met maar 73 procent participatie in het lager onderwijs, zit je met een aanwezigheid van 36 procent anderstalige kleuters. We maken dus dezelfde vaststelling.
Ik vraag me dan ook iets af. De kennis van het Nederlands is uiteraard belangrijk en, zoals u zelf al aangaf, net in het voordeel van die kinderen om hun kansen in ons onderwijs en later op de arbeidsmarkt te vergroten. Die kwaliteitsvolle kleuterparticipatie is natuurlijk, zoals u ook zegt, echt wel een taak en een zaak van integratie van die ouders. Het is uw taak, minister, om die ouders daarbij te betrekken, maar ook die van minister Crevits en minister Rutten. De nadruk op de participatie van 5-jarigen moet ook als plicht voldoende aan bod komen bij inburgering, dus zowel bij de maatschappelijke vorming als bij Nederlands als tweede taal (NT2). Ik denk dat dat inderdaad voor een volgende regering zal zijn, minister, maar dat is toch echt wel een heel belangrijk aandachtspunt.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik denk dat u belangrijke zaken aangehaald hebt inzake stappen die wel worden gezet. Ik wil er drie zaken uithalen die wij als N-VA in dezen echt belangrijk vinden.
Ten eerste: goed begonnen is half gewonnen. Dat wil dus ook zeggen – collega Beckers verwijst er ook naar – dat die taal een cruciaal gegeven is. Nederlands, Nederlands, Nederlands. Een leerling die de leerkracht niet verstaat, zal de inhoud ook niet begrijpen. Dat is dus cruciaal. Hoe leer je de taal het best? Door naar een school te gaan waar Nederlands wordt gesproken en – dan kom ik tot mijn tweede punt – door die ouderlijke verantwoordelijkheid.
Collega’s, laten we een kat een kat noemen. Als een kleuter niet op school is, als een kind niet aanwezig is op de lagere school, dan ligt dat niet aan die kleuter of aan die leerling. Dat ligt aan het feit dat de ouders er niet voor zorgen dat hij er is of er op tijd is. Onze partij vindt twee zaken cruciaal. Dat is ten eerste de leerplicht, die momenteel op 5 jaar ligt. De N-VA wil die gradueel verlagen naar 3 jaar, waarbij we opnieuw rekening houden met het aantal dagen aanwezigheid, zoals we vandaag ook doen. Zoals de minister zegt, zijn kinderen vaker ziek en moet daar rekening mee gehouden worden.
Ik wil er ook voor pleiten, collega’s, om niet te vragen naar doktersattesten. De minister wil dat ook niet. In debatten hier gaat het er dikwijls over dat we huisartsen hun werk moeten laten doen. Als een kind van 3, 4 of 5 jaar ziek is, duurt dat twee, drie of vier dagen; daarna zijn ze weer beter. We gaan die toch niet allemaal naar de huisarts sturen voor een attest voor de school? Dan zouden we een bottleneck veroorzaken terwijl we er net voor pleiten om artsen niet te overbelasten met dergelijke zaken. Wel willen we de leerplicht verlagen tot 3 jaar.
Wat de ouderlijke verantwoordelijkheid betreft, zijn er al een aantal stappen gezet. Dat zijn mogelijke stappen, maar die worden niet altijd snel genoeg of volledig uitgerold. Wij zijn heel duidelijk op dat vlak: als die ouderlijke verantwoordelijkheid niet wordt genomen door de ouders, moeten we sneller kunnen optreden en een koppeling creëren tussen de school en welzijnsdiensten, net om ervoor te zorgen dat de directeur of leerkracht niet achter die leerling aan moet. Er zijn andere diensten, waarbij die leerling en die ouders gekend zijn, die korter op de bal kunnen spelen. Daarvoor worden middelen ter beschikking gesteld.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik ben akkoord, want lokale besturen hoeven natuurlijk niet te wachten op initiatieven die wij vanuit de Vlaamse overheid nemen in functie van meer aanklampend beleid. Dat kunnen ze vandaag ook zelf.
Voor alle duidelijkheid, de afwezigheidscijfers worden ook proactief aan de lokale besturen bezorgd. Zij kunnen dus in samenwerking met het Sociaal Huis, het lokaal sociaal beleid, in samenwerking zelfs met de politie, een aanklampend beleid voeren en op de deur gaan kloppen en vragen: “waarom is uw kind minder aanwezig?” Dat vanuit een positieve ingesteldheid. Ze kunnen erop duiden dat als ze bekommerd zijn om de onderwijskansen, de toekomstkansen van hun kind – en dat zijn we als ouders toch allemaal –, ze er misschien goed aan doen om hun kind ook al zo vroeg mogelijk naar school te sturen, naar de kleuterschool te sturen, in functie van taalverwerving, in functie van het verwerven van sociale vaardigheden, in functie van het welslagen in het lager onderwijs.
Wanneer er manifest verschillende cijfers zijn in bepaalde gemeenten, zoals u ook aanhaalde, moet dat, denk ik, ook voor betrokken lokale besturen een wake-upcall zijn, een incentive, om effectief daar meer lokaal aanklampend beleid te gaan voeren.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
In tegenstelling tot de heer Daniëls ben ik geen voorstander van de verlaging van de leerplicht. We zien ook rondom ons, in andere Europese landen, dat de leerplicht nergens zo laag is. Zo’n leerplichtverlaging zou eigenlijk ook tot doel moeten hebben dat die ouders hun kinderen wel vaker naar school sturen en dat de kinderen dus ook meer in contact komen met het Nederlands. Maar we zien eigenlijk doorheen de tijd ook niet dat er echt een verandering is gekomen met betrekking tot de 5-jarigen sinds de leerplichtverlaging naar 5 jaar die ingevoerd is in september 2020.
Als mensen uit die anderstalige allochtone kansengroepen 5-jarigen vaker thuishouden ondanks de leerplicht die nu al geldt, waarom zouden ze het dan wel doen als we het nu nog eens gaan verlagen naar drie- of vierjarigen. Ik denk niet dat dat de oplossing is, want op die manier ga je eigenlijk een heel globale maatregel nemen. Een leerplichtverlaging naar 3 jaar zal dus waarschijnlijk, jammer genoeg, de participatie van die anderstalige leerlingen, die allochtone kinderen met minder kansen, niet verhogen. En je treft daar wel iedereen mee, ook mensen die voorlopig hun kind nog thuishouden en dat als een bewuste keuze zien om allerlei redenen: frequent ziek zijn, maar ook bijvoorbeeld nog niet klaar zijn om naar school te gaan en zo verder. Daarom zijn wij daar geen voorstander van.
De vraag om uitleg is afgehandeld.