Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
Collega’s, de interpellatie van collega Bex over het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs is gericht aan de minister-president en wij hadden ook de melding gekregen dat de minister-president aanwezig zou zijn. Gisteren is dat veranderd: de regering heeft beslist dat minister Peeters, vakminister Mobiliteit, zal antwoorden op uw interpellatie.
De heer Bex heeft het woord.
Voorzitter, sta mij toe om te zeggen dat ik dat een wat bijzondere beslissing vind, aangezien wij hier vorige week hebben kunnen vaststellen dat de ministers van de regering van de minister-president het totaal niet eens zijn over de aanpak van dit dossier. Misschien zouden ze het wel eens kunnen geraken, maar ze hebben alleszins nog niet veel moeite gedaan om dat te verkrijgen.
Het is toch een dossier waarvan heel veel mensen in Vlaanderen wakker liggen. Mijn vragen vandaag zijn niet aan de minister van Mobiliteit gericht, maar aan de minister-president. Anders heeft deze interpellatie geen zin, dan voegt ze niets toe aan de discussie die we vorige week hebben gehad. Ik zal mijn interpellatie dan ook houden alsof ze aan de minister-president is gericht en ik reken erop dat de minister die de regering vertegenwoordigt, zal antwoorden alsof zij de minister-president is. Anders heeft dit schouwspel geen enkele zin. Dat was mijn inleiding.
Minister-president, het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs staat al ongeveer tien jaar op de politieke agenda. Toch bleef de situatie op het terrein zo problematisch dat het parlement op 8 december 2021 zonder tegenstem een resolutie aannam. Ik zal u even verduidelijken wat een resolutie is, minister-president: dat is een tekst waarmee het parlement aan de regering vraagt om bepaalde maatregelen te nemen. Het parlement heeft toen aan u, aan uw regering, gevraagd om op korte termijn extra inspanningen te leveren om de meest problematische situaties in het leerlingenvervoer op te lossen en om een fundamentele hervorming voor het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs uit te werken. Het parlement heeft uw regering opgedragen om in het voorjaar van 2022 over te gaan tot een eerste principiële goedkeuring van de regelgevende teksten.
Mijnheer de president, of liever, minister-president – niet té veel eer –, het moet gezegd dat de regering middelen ter beschikking heeft gesteld om op korte termijn extra inspanningen te doen. De Lijn krijgt nu al 130 miljoen euro per jaar om voldoende ritten in te leggen en zo de rittenduur te beperken tot maximaal anderhalf uur. Dat lukt bijlange nog niet altijd, maar toch in bepaalde gevallen. De regering heeft op 15 juli 2022 nog een conceptnota goedgekeurd met het oog op de implementatie van een totaalhervorming tegen het schooljaar 2024-2025. Van die grondige hervorming kwam echter niets in huis.
Het Kinderrechtencommissariaat heeft naar aanleiding van heel wat klachten op 13 december 2023 opnieuw een sterk onderbouwd advies bezorgd aan het parlement en de regering. Op 1 februari 2024 heeft een gemeenschappelijke commissie Mobiliteit, Onderwijs en Welzijn de kinderrechtencommissaris en de drie coördinatoren van de pilootprojecten gehoord.
Collega’s, minister-president, er is mij heel hard bijgebleven wat de vertegenwoordigers van die pilootprojecten daar hebben gezegd. Ze hebben ons uitgelegd dat ze heel veel waardevolle dingen hebben kunnen doen op het terrein, dingen die een moeilijke situatie voor heel wat leerlingen in een kwetsbare positie verbetert. De noodkreet was: “Neem het alsjeblieft van ons over. Wij zijn op het einde gekomen van wat we kunnen doen. De regering heeft beloofd dat ze het van ons zal overnemen. Doe het nu ook, alstublieft.” Dat bleef mij heel sterk bij, naast – ik zei het al – de vele mooie en vaak tergend haalbare initiatieven die naar voren werden gebracht.
Die tergend haalbare initiatieven vragen de samenwerking van verschillende ministers in uw regering. De verenigde commissies hebben dan ook de gelegenheid gehad om de ministers van Welzijn, Onderwijs en Mobiliteit te horen. Minister-president, ik wil u eraan herinneren dat al die ministers een aantal jaren geleden hebben gezegd dat ze dit probleem samen zouden aanpakken.
Wel, wat bleek nu in die commissievergadering? De minister van Welzijn merkte op dat zij in de omzendbrief over het leerlingenvervoer geen formele rol heeft gekregen: paraplu. Als er vragen zouden komen over kinderopvang, wilde zij weliswaar een stapje in de richting van de minister van Mobiliteit zetten, maar het initiatief moest duidelijk niet van haar komen. Meteen daarna moest die minister vertrekken, ze kon niet blijven tot het einde van de zitting.
Vervolgens kom ik tot de minister van Onderwijs. Hij zei – en dat is een interessante beschouwing – dat hij het een historische vergissing vindt om de minister van Mobiliteit met dit dossier te belasten, en stelde voor om het leerlingenvervoer weg te halen bij De Lijn. Minister-president, ik maak u er attent op dat die minister vóór deze legislatuur al vijf jaar minister van Mobiliteit was, dan vier jaar minister van Onderwijs en nu plots met de bedenking kwam dat het misschien niet goed zit met de bevoegdheidsverdeling in de Vlaamse Regering.
Die minister moest ook direct na zijn tussenkomst vertrekken. Daardoor bleven we met een toch wel wat symbolische situatie, minister-president. Uw arme minister van Mobiliteit, die in deze commissie al herhaaldelijk de kastanjes uit het vuur heeft moeten halen voor uw regering, zat hier alleen, en moest nog eens opsommen welke inspanningen zij al geleverd heeft om die meest problematische situaties op te lossen. We hebben daar nog eens erkend dat de minister op dat vlak echt wel haar best heeft gedaan, maar dat er wel een limiet is aan de mate waarop je steeds maar extra geld kunt blijven geven aan een systeem dat eigenlijk niet goed functioneert, en dat het toch dringend nodig is om die hervorming door te voeren.
Uw minister van Mobiliteit, minister-president, heeft daar geopperd dat – bij uitblijven van een consensus in de regering – het misschien een optie zou kunnen zijn om heel Vlaanderen uit te roepen tot regelluwe zone om de resultaten van de pilootprojecten breder te kunnen uitrollen. Ik vind dat persoonlijk een heel bijzondere vorm van beleid voeren, waarbij men gaat zeggen dat er in de regering geen consensus wordt gevonden om de regels aan te passen, en men ze dus gewoon gaat afschaffen. Dan kan eindelijk gedaan worden wat goed is voor die leerlingen. Persoonlijk vind ik dat een regering onwaardig om op die manier met die problematiek om te gaan.
Ik wil er nog aan toevoegen dat meester Jim Deridder – die door de minister van Mobiliteit werd aangesteld om een onderzoek te voeren naar een blauwdruk voor toekomstige regelgeving – in deze bestuurlijke chaos enkel tot de volgende conclusie kan komen: “Het lijkt weinig realistisch om in de huidige stand van zaken een alomvattend inhoudelijk beleidsplan en een aanzet tot regelgevend kader te ontwikkelen.” Wat een blamage voor uw regering, minister-president. Ik ben ook blij dat u hier vandaag eindelijk bent om verantwoordelijkheid op te nemen in dit dossier, eindelijk antwoorden te geven in het parlement, en te vertellen hoe uw regering met deze problematiek de laatste jaren is omgegaan. Want het kan niet langer dat we hier enkel ministers zien die hun paraplu opentrekken en wijzen naar een andere minister om een hervorming die er moet komen, op de lange baan te blijven schuiven.
Ik stel u dus graag in deze eerste ronde de volgende vragen. Welke stappen heeft uw regering ondernomen om de punten 2 tot 11 van de resolutie van het Vlaams Parlement van 8 december 2021 in beleid om te zetten? Hoe evalueert u dit proces, en welke rol hebt u daar zelf in gespeeld? Minister-president, zult u alsnog aan uw regeringsleden vragen om de wil van het parlement te respecteren? Welke initiatieven zult u daartoe nemen?
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel, mijnheer Bex, voor uw interpellatie en uw vragen. Ik wil misschien eerst voor alle duidelijkheid meegeven dat de Vlaamse Regering een collegiaal orgaan is waar de minister-president de leiding over heeft. Ik ben deel van die regering, en de minister-president heeft inderdaad aan mij gevraagd om hier vandaag in deze commissie te antwoorden namens de Vlaamse Regering. Gelet op het feit dat wij een collegiaal orgaan zijn, denk ik dat daar als dusdanig niks fout aan is.
Uiteraard respecteren wij, als Vlaamse Regering, volop datgene wat het parlement ons vraagt. Wij hebben dus uiteraard ook de resolutie ter harte genomen die in het Vlaams Parlement is goedgekeurd. Als ik dan moet ingaan op uw specifieke vragen over welke stappen de regering heeft genomen in navolging van deze resolutie, dan wil ik dat punt per punt overlopen.
Punt 1° is om op korte termijn bijkomende inspanningen te leveren om de meest problematische situaties aan te pakken. Dat kunnen we afvinken. We hebben dat gedaan. Ik verwijs naar de uiteenzetting in de commissie van vorige week. We hebben de meest precaire situaties opgelost, en ruim 95 procent van de kinderen zit onder die tijdslimiet van negentig minuten. Een aantal anderen helaas nog niet; dat heeft vaak met de afstand te maken.
Punt 2°, 3° en 4° gaan over de fundamentele hervorming. Daar hebben we al stappen in ondernomen. Zijn we er al? Neen, ik heb ook vorige week in deze commissie gezegd dat we dat met een vingerknip hadden kunnen oplossen als dat eenvoudig was. Het is hier een complex verhaal waar heel wat verschillende instanties bij betrokken zijn. We gaan dan ook met die verschillende beleidsdomeinen aan de slag om alsnog werk te maken van de hervormingen die nodig zijn.
Punt 5° bevat de versnelde evaluatie van de pilootprojecten. Die kunnen we afvinken. Dat is gebeurd. Ik verwijs naar de commissie van vorige week. Volgens punt 6° moeten we inzetten op een verdere digitalisering. Dat is gebeurd bij het departement Onderwijs. Daar heeft men die applicatie, de MOVIS-app, geïnstalleerd. Dat is ook bij De Lijn gebeurd, waar men verder inzet op digitalisering, en waar men de chauffeurs ook op sleeptouw neemt.
Dan wat betreft het tegengaan van de verkokering tussen verschillende entiteiten en beleidsdomeinen. Er is volgende week opnieuw een overleg met de verschillende beleidsentiteiten, de betrokkenen. Dan gaat het over Welzijn, Onderwijs, Mobiliteit en Binnenlands Bestuur, om alsnog te kijken hoe men beleidsdomeinoverschrijdend te werk kan gaan.
Volgens punt 9° moesten we in het voorjaar van 2022 overgaan tot een principiële goedkeuring. Daar zijn we inderdaad nog niet. Dat geef ik ook eerlijk toe. Er is meer nodig om te komen tot een fundamentele wijziging. Dan zeg ik opnieuw dat er pijnpunten zijn die al heel lang meeslepen in de kwestie van het leerlingenvervoer. We hebben ook contact gehad met omliggende landen om te kijken hoe het daar wordt geregeld. We zijn alleszins allemaal aan het kijken hoe we tot een verbeterproces kunnen komen.
Als minister van Mobiliteit kan ik een onderwijsdecreet als dusdanig natuurlijk niet aanpassen, en kan ik voor het departement Welzijn inzake opvang het een en ander niet vervangen, maar ik kan wel vragen om samen te zitten met de andere, om alles te faciliteren richting een definitieve oplossing, voor een fundamentele hervorming waar we finaal allemaal vragende partij voor zijn, zowel het Vlaams Parlement, als de regering.
Dan wat betreft punt 10° en punt 11°, om te zorgen voor een betere spreiding van het onderwijs, denk ik dat u die vragen ook best aan collega Ben Weyts stelt.
Ik stel ze aan de minister-president. U antwoordt collegiaal namens de hele regering. Kom, het is het ene of het andere.
Ja, maar als het gaat over een betere spreiding en de capaciteit van het aanbod in het bijzonder onderwijs, weet ik dat collega Weyts daaromtrent al een aantal initiatieven heeft genomen. We zien tegelijkertijd ook een enorme stijging van het aantal leerlingen in het bijzonder onderwijs. Op twee jaar tijd zijn er 11.000 kinderen bij gekomen.
Ja, wat dat betreft, moeten we ook inspelen op de maatschappelijke problemen die er zijn. Ik zal me alleszins niet oncollegiaal opstellen, als u daar misschien eerder op aast, mijnheer Bex. Ik maak deel uit van een collegiaal orgaan, en ik zal me dan ook collegiaal opstellen. Ik denk alleszins dat we kunnen meegeven dat wat de punten van de resolutie van het Vlaams Parlement betreft, we heel wat punten al finaal kunnen afvinken.
Dan kom ik tot uw tweede en derde vraag, over hoe we dit proces evalueren, of we de resolutie van het parlement alsnog zullen respecteren, en welke initiatieven daartoe worden genomen. Wij hebben vanuit het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken het initiatief genomen om volgende week opnieuw met de verschillende administraties beleidsdomeinoverschrijdend aan tafel te zitten.
Hoe evalueren we dit proces? Ik denk dat we daarbij ook kunnen verwijzen naar de hele uiteenzetting van vorige week in de commissie. We zijn er nog niet. Dat geven we toe, maar we zijn wel allemaal vragende partij om te kijken hoe we beleidsdomeinoverschrijdend kunnen inzetten op flankerend beleid.
Dat flankerend beleid is essentieel, noodzakelijk, voordat je eigenlijk heel de grote wijziging kunt doorvoeren. De grote wijziging zit ingebakken in de onderwijsregelgeving, dus wat dat betreft, zeg ik opnieuw dat we intern zullen samenwerken, om veranderingen alsnog te faciliteren.
Ja, ik heb gezegd dat we dit reguliere kader misschien breed moeten uitrekken, in afwachting van de fundamentele wijziging. U weet dat de doorlooptijd van een decreetwijzing lang duurt. U weet ook dat er heel wat good practices te distilleren zijn uit de pilootprojecten.
Dus ja, ik ben partij om die good practices breed uit te breiden. Dat betekent niet dat elk kind van de voordeur tot aan de schoolpoort moet worden gebracht, maar dat je misschien Vlaanderenbreed met collectieve opstapplaatsen kunt werken. Maar dat is een afwijking van de bestaande regelgeving.
De pilootprojecten hebben in een regelluw kader geageerd. Misschien moeten we dat nu uitbreiden in afwachting van een grondige fundamentele decreetswijziging die in de onderwijsregelgeving doorgevoerd zal moeten worden, maar waarbij ook het flankerend beleid echt essentieel is.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, het zal u misschien al opgevallen zijn, maar ik ben echt kwaad. Ik ben kwaad dat het parlement hier zo belachelijk gemaakt wordt. Niet alleen het parlement, maar al de mensen die op het terrein bezig zijn met het leerlingenvervoer en daar het beste van zichzelf geven. En ik ben eerlijk gezegd echt benieuwd naar de mate waarin mijn collega’s hier, in eerste instantie die van de meerderheid, dit lijdzaam zullen ondergaan, of dat ze net ook een keer van hun oren zullen maken. Wat is dit voor een triestig schouwspel.
Ik merk een paar dingen op. U begint uw antwoord door te zeggen dat de regering een collegiaal orgaan is. Dat klopt inderdaad, maar dan zou u ook kunnen spreken namens de hele regering. In uw antwoord gaat u vervolgens toch opnieuw spreken als minister van Mobiliteit, terwijl bijvoorbeeld de minister van Onderwijs op bepaalde vlakken andere meningen heeft. En daarom was mijn interpellatie juist gericht aan de minister-president, omdat het duidelijk is dat zijn ministers er niet uit geraken, en het dan de taak is van een minister-president om een regering te leiden, zeker wanneer het parlement een aantal initiatieven heeft genomen. Ik vind de minister-president dus gewoon een ongelooflijke lafbek, dat hij hier vandaag niet durft te verschijnen om zijn verantwoordelijkheid op te nemen.
Ik vind dat u, eerlijk gezegd, veel te makkelijk het hele dossier op u neemt, terwijl we net met deze commissie van Mobiliteit ons best hebben gedaan om de commissies Welzijn en Onderwijs erbij te betrekken. Nu zitten we hier weer alleen, zonder engagement van de partners. Waarom laat u zich zo doen, eerlijk gezegd?
U zegt dat er van de punten 2 tot 11 van de resolutie toch heel wat zijn uitgevoerd. Neen, het parlement heeft een grondige hervorming gevraagd, en daarmee staat u nergens. Die proefprojecten trappelen wat in het ongewisse, die mensen zijn ook echt aan het eind van hun Latijn, en het is een schande hoe de Vlaamse Regering met zulke mensen omgaat.
Tot slot, het is misschien een goed initiatief – ik kan me voorstellen dat het iets te maken heeft met de discussies van vorige week en deze week – dat er volgende week op ambtelijk niveau opnieuw wordt samengezeten. Maar sorry, dit is een punt dat politiek aangepakt moet worden, en waarvoor de minister-president zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Het is een schande dat die lafbek van een Jan Jambon dat niet doet.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
De commissie vorige week is wat abrupt afgebroken, en ik had nog wel wat bijkomende vragen. Deze interpellatie geeft mij een beetje de gelegenheid daartoe.
Minister, u hebt het vorige week ook gezegd en herhaalt het nu, om toch wel te bekijken of dat regelluwe kader breed uitgerold kan worden, en of het idee van de pilootprojecten zich overal kan vestigen. Uiteraard zou ik dat toch al een belangrijke stap in de goede richting vinden, omdat we toch echt al gehoord hebben dat die plannen klaarliggen, dat er heel veel goede praktijken zijn uitgekomen. En natuurlijk zouden we het betreuren mochten we nu opnieuw vijf jaar stilstand hebben omdat, zoals u ook aangeeft, Onderwijs een deel moet doen. Ook de minister van Welzijn moet flankerend die voor- en naschoolse opvang bekijken, met name hoe dat georganiseerd, geregeld, en voor een stukje toch ook gefinancierd kan worden. Ik begrijp dat dat nog wat tijd kost. Maar nu echt stilstaan en wachten, dat kunnen we ook de mensen van die pilootprojecten niet aandoen.
Ik wilde ook verder ingaan op wat uw collega-minister van Onderwijs zei, over het doorgeven, of de hele organisatie van het leerlingenvervoer weg te halen bij De Lijn, en die verantwoordelijkheid ook wat te leggen bij de lokale besturen, begrijpende dat de mensen – zoals ze nu vanuit de lokale besturen de pilootprojecten coördineren, die aangesloten zijn bij een stad of centrumstad – effectief worden aangenomen om dat te organiseren. We weten dat het vroeger, voor 2001, voor het initiatief van Steve Stevaert, oorspronkelijk de scholen zelf waren die het allemaal organiseerden. Dan is het naar De Lijn gegaan, en nu zou het terug naar de lokale besturen gaan. Ik denk dat dat een piste is die bekeken kan worden, en die ook waardevol kan zijn, omdat busmaatschappijen dan, omdat ze perspectief hebben, investeringen gaan opnemen, mensen gaan zoeken en professionaliseren, misschien zelfs die busbegeleiders. Ik vind dat dus zeker iets om te bekijken, maar ik vind niet dat dat vertragend zou mogen werken op wat we nu al hebben en nu eventueel al kunnen doen.
Daar heb ik misschien toch wel de vraag hoe u daarnaar kijkt. Denkt u dat dat realistisch is, u die het intern functioneren van De Lijn beter kent? Is dat iets wat realistisch is, dat we dat naar de privésector zouden kunnen overhevelen? Welke opportuniteiten ziet u misschien? Welke obstakels ziet u daar misschien ook?
Dan heb ik nog een laatste vraagje, omdat daarop niet meer geantwoord werd, wat betreft die coördinator. Ik had gevraagd of die coördinator er is, wat die doet, of die al verslag heeft uitgebracht. Ik dacht dat die er eigenlijk niet was, maar ik hoor nu in uw antwoorden en de vragen van de collega's, dat er al wel iemand is. Kunt u mij daar duidelijkheid over geven? Want voor mij is dat nog niet duidelijk.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, dank u voor het antwoord. Ik ben vorige week niet tot op het einde kunnen blijven maar ik denk dat ik de grote lijnen wel mee had, behalve dan blijkbaar uw voorstel over het regelluwe kader. Dat had ik nog niet meegekregen. Hoe dan ook, ik denk dat iedereen hier achter de resolutie staat en dat we vinden dat de structurele hervorming er moet komen. Het gaat over een verandering van die organisatie en de toestroom in het buitengewoon onderwijs. Het is op zich goed dat u opnieuw met de administraties gaat samenzitten.
Ik wilde u een vraag stellen die aansluit bij wat mevrouw Krekels zegt, maar ik heb niet dezelfde mening als mevrouw Krekels. Dat zal u niet verwonderen. Minister, ik heb vorige week vooral onthouden dat de minister van Welzijn en de minister van Onderwijs zeer erg kijken naar de lokale besturen om de hele organisatie en de regie over te nemen. Het zal u niet verwonderen dat ik mij daar toch wel wat vragen bij stel, want dan zijn we het probleem van het ene naar het andere niveau aan het schuiven. Ik heb de vraag ook gesteld aan de mensen van de proefprojecten. Als je schuift, moeten er sowieso middelen meekomen.
Collega Krekels, ik wil u er toch even aan herinneren dat het vervoer van het buitengewoon onderwijs geprivatiseerd is. De Lijn doet geen vervoer voor het buitengewoon onderwijs. Dat is in de praktijk de facto vandaag al allemaal geprivatiseerd. Ik zou zelfs eerder omgekeerd de vraag stellen of de overheid niet beter sterker de regie opnieuw in handen zou nemen in plaats van nog meer door te schuiven naar de private markt, want het is duidelijk dat dat systeem niet werkt. Ik wil vooral vermijden dat ineens de hele verantwoordelijkheid naar de lokale besturen gaat, want dat lijkt mij persoonlijk absoluut niet de oplossing. Dat wil niet zeggen dat ze niet een stukje van de regie mee kunnen opnemen als daar middelen tegenover staan.
De heer Keulen heeft het woord.
Minister, ik denk dat u vooral de boodschap moet onthouden vanuit het parlement, en ik denk dat het echt parlementbreed is, dat iedereen achter u staat en dat iedereen erkent dat u tot nog toe vooral de kastanjes uit het vuur hebt gehaald met de moed van uw overtuiging en dat u erin geslaagd bent om daar budgetten voor te krijgen.
Meten is weten. Alles wat met politiek en beleid te maken heeft, begint en eindigt altijd met budgetten. Dat is heel duidelijk en heel helder. Op vijftien jaar tijd is daar niets aan gebeurd. We hebben daar nu een budgettair zware extra impuls en extra zuurstof aan gegeven. Dat is eigenlijk de alfa en de omega van alles in de politiek. Maar als het organisatorische onder de loep wordt genomen, dan zullen ook Onderwijs en Welzijn uit die defensieve positie moeten komen. Dat is duidelijk.
Als je in dit land nog echt iets wil laten werken en goed laten draaien, dan heb je altijd de lokale besturen nodig. Maar dan zie ik nu al heel duidelijk dat dat toch volgens het belfortprincipe moet gebeuren. Dat betekent boter bij de vis. Daarvoor moeten dan ook de financiële middelen voorhanden zijn. Dat moet niet zijn op basis van proefprojecten maar dat moet meteen duidelijk worden opgepakt. We praten hier over de meest kwetsbaren, dus kan de politieke klasse zich niet te veel gehakketak permitteren. Maar men moet het belfortprincipe hanteren en zorgen dat de lokale besturen die in dezen gaan zorgen voor het flankerend beleid rond de opvang en dat centraliseren, daarvoor niet alleen op hun expertise worden uitgedaagd maar dat daar ook de financiële middelen tegenover staan, boter bij de vis. Dat is de samenvatting van het belfortprincipe.
Ik wil collega Bex bedanken en ik wil me ook volmondig aansluiten bij de uitspraken en de gedachtegang die hij daarnet heeft gemaakt. Ik vind het bijzonder jammer dat de minister-president hier vandaag niet is, want het is een probleem dat groter is en dat het departement Mobiliteit overschrijdt.
Minister, we hebben u in het verleden al verschillende keren complimenten gegeven, ik denk met alle partijen, over de problemen die er zijn en die u op korte termijn hebt aangepakt. Dat moeten we allemaal erkennen. Er zijn echter nog steeds veel problemen die uw departement overschrijden. U heeft daarnet zelf verwijzen naar het departement Welzijn en het departement Onderwijs. Daar moet nog heel wat gebeuren. U bent wel collegiaal in de regering, maar toch was het beleefd geweest indien de minister-president hier vandaag zelf aanwezig was geweest; beleefd naar de kinderen, beleefd naar de ouders en de voogden van de kinderen die elke dag nog met deze problemen te maken krijgen.
Minister Peeters heeft het woord.
Ja, collega's, ik zal niet herhalen wat ik al gezegd heb. Wij zijn een collegiaal orgaan en de minister-president heeft mij gevraagd om hier te antwoorden in deze commissie en dan ga ik dat verzoek uiteraard honoreren.
Voor mij is en blijft het allerbelangrijkste het belang van het kind. Als we zien dat kinderen veel te lang op de bus zitten, dan moeten we schakelen. Als minister van Mobiliteit heb ik dat gedaan. Als minister van Mobiliteit ben ik voogdijminister van De Lijn en De Lijn is uitvoerder van het verhaal. We hebben bij De Lijn enorm geschakeld. In principe was De Lijn het verhaal van het leerlingenvervoer aan het afbouwen, omdat het niet meer tot haar corebusiness behoort, maar het is de laatste jaren enorm opgeschakeld.
Ten tweede, ik heb telkens opnieuw, jaar na jaar, bijkomende budgetten gevraagd voor het leerlingenvervoer bijzonder onderwijs. (Opmerkingen van Stijn Bex)
Ik heb telkens aan de Vlaamse Regering bijkomende middelen gevraagd voor De Lijn. De middelen zijn gestegen van 70 miljoen euro in 2019, naar 137 miljoen euro dit schooljaar. Dat is een beslissing van de Vlaamse Regering, dat is een beslissing waar ik op aangedrongen heb.
Mevrouw Krekels, het is een beetje verwarrend. Volgens sommige mensen moet ik hier alleen praten in hoofde van de minister-president, terwijl ik tegelijkertijd bijkomende vragen krijg. Ik wil op alle vragen antwoorden, en dat zal ik ook doen, maar opnieuw zeggen dat de minister-president hier absoluut moet zitten ... Niets belet u om vragen te stellen in andere commissies, maar hier, in mijn commissie, wil ik antwoorden. De minister-president heeft mij gevraagd om hier te antwoorden en dan zal ik dat ook doen.
Inderdaad, minister, alle respect, maar de interpellatie werd niet gericht aan een commissie, de interpellatie werd gericht aan de minister-president. Dan is er de beslissing gekomen om dat in onze commissie te behandelen, zoals dat altijd gaat. Maar dan heeft de regering natuurlijk de beslissing gemaakt dat u zou antwoorden. De interpellatie was op zich wel gericht aan de minister-president.
Daar blijft mijn antwoord dat wij een collegiaal orgaan zijn en dat taken en opdrachten onderling gedelegeerd kunnen worden.
Mevrouw Krekels, met betrekking tot uw vraag rond het verhaal van het flankerend beleid van het regelgevend beleid, kan ik antwoorden dat we getracht hebben tot een blauwdruk te komen tot voor een wettelijk kader – de nota van De Ridder is ook verdeeld in het parlement –, maar dat is niet gelukt. Waarom is dat niet gelukt? Omdat het flankerend beleid op dit ogenblik het grote struikelblok is.
Wat is dat flankerend beleid? Dat zijn enerzijds vooral aanpassingen rond kinderopvang – dat is hier vorige week aan bod gekomen met de voor- en naschoolse opvang bij de scholen of waar dan ook –, en tegelijkertijd is het ook het verhaal van de regelgeving die aangepast moet worden. De regelgeving vandaag zegt nog altijd dat elk kind in het buitengewoon onderwijs recht heeft op gratis collectief vervoer van de thuisdeur tot aan de schoolpoort. In verschillende pilootprojecten is men bijvoorbeeld, afhankelijk van de zelfredzaamheid van het kind, afgestapt van die thuisdeur en heeft men collectieve opstapplaatsen gecreëerd. Velen vinden dat een positief verhaal. Dat zouden we meer moeten kunnen doen. Kan dat vandaag onder het huidige regelgevend kader? Neen. Daarom heb ik de suggestie gemaakt om daaromtrent een aantal regels in de luwte te zetten, tijdelijk, tot de grote wijziging er komt. Daar blijven we verder op inzetten, en dat zal ook volgende week op de agenda staan, op het moment dat de administraties opnieuw samen zitten.
Blijven we stilzitten op dit ogenblik? Neen. Ik heb specifiek de opdracht gegeven aan het departementshoofd van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken (DMOW) om opnieuw rond de tafel te gaan zitten. Heb ik dat gedaan na vorige week donderdag? Neen, dat was al eerder een opdracht. Die vergadering was gepland. Die is voor ergens volgende week ingepland, dacht ik.
Dan, is er een verschuiving van scholen naar De Lijn, naar de lokale besturen? Neen. Vandaag de dag gebeurt de toekenning van de rechten om gebruik te maken van het collectief openbaar vervoer op onderwijsniveau. Dat gebeurt niet door De Lijn. Dat gebeurt niet door de lokale besturen. In Nederland wordt dit bepaald door de woonplaats van het kind en kijkt men naar de lokale besturen. Ben ik nu vragende partij om alle lokale besturen op te zadelen met een kluwen inzake het vervoer voor het bijzonder onderwijs? Ik denk dat dat ook geen oplossing is.
In de pilootprojecten waren de lokale besturen partners, maar dat is nog een groot verschil met trekkers zijn. Ik denk zeker dat heel veel lokale besturen absoluut geen vragende partij zijn om die organisatie naar zich toe te trekken. De grotere steden zien dat misschien wel zitten, maar zo ver zijn we op dit ogenblik alleszins niet. Vandaag zegt het juridisch kader nog altijd dat de toekenning van de rechten op onderwijsniveau gebeurt, dat het bepalen van de regelgeving op onderwijsniveau gebeurt, en dat ook de busbegeleiders, waaromtrent we vorige week ook een debat hebben gehad, een verantwoordelijkheid van het onderwijsniveau zijn.
Ik heb het daarstraks ook al gezegd: De Lijn heeft als uitvoerder van het hele systeem de voorbije jaren veel geschakeld. Ik ben alleszins tevreden met de manier waarop ze het heeft aangepakt. Ondanks de enorme stijging van het aantal leerlingen hebben veel meer kinderen die reistijd van maximum negentig minuten.
Mevrouw Robeyns, u zegt dat het openbaar leerlingenvervoer voor het bijzonder onderwijs geprivatiseerd is. Daarin moet ik u tegenspreken. Het is nog altijd De Lijn die uitvoerder is, maar De Lijn heeft wel bestekken in de markt geplaatst om de bussen te laten rijden en om chauffeurs te hebben. Dat was in het verleden ook al zo. In het verleden was dat net zozeer zo met de belbussen. Dat is geen privatisering. De Lijn blijft nog altijd de hoofdverantwoordelijke voor de organisatie als dusdanig.
Wanneer De Lijn het leerlingenbestand waarvoor in openbaar vervoer moet worden voorzien, van de onderwijsinstanties, van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) krijgt, dan gaat ze daarmee aan de slag. Dan gaat ze routes uitstippelen en daar bussen en chauffeurs op zetten. Natuurlijk, als er een wijziging is, als een kindje verhuist, als een kindje van school verandert, dan zorgt dat voor een cascade-effect. Dat doet veel veranderen. Het is en blijft een dynamisch proces, maar De Lijn heeft op dit ogenblik wel de regie wat dat uitvoeringsproces betreft.
Collega’s, we kunnen hier nog heel veel over palaveren. Ik ben er echt van overtuigd dat elk regeringslid wel degelijk beseft dat het huidige systeem op zijn limieten botst, dat de sense of urgency er is. Kun je dit van vandaag op morgen met een vingerknip doen? Nee. Zo hebben we nog dossiers. Maar het is zeker niet zo dat we er niet wakker van liggen of dat we niks doen of achteroverleunen.
Alleen al door het feit dat we heel wat middelen extra hebben vrijgemaakt, hebben we al bewezen dat het belang van het kind te allen tijde primeert. Maar er moet inderdaad ook regelgeving worden aangepast, en ja, dan moeten we samen kijken naar Welzijn, naar Onderwijs, om te bekijken hoe we daar tot een fundamentele, grondige wijziging kunnen komen, waarbij tegelijkertijd echter altijd in het achterhoofd moet worden gehouden dat je verworven rechten niet zomaar kunt wegnemen. Als een kindje vandaag in het bijzonder onderwijs gestart is en daarvoor collectief openbaar vervoer heeft, kun je niet van vandaag op morgen zeggen dat we daar de hakbijl in zetten, dat we daarmee stoppen, dat het over en out is. Kortom, het is een proces van lang adem. Wij werken daarnaartoe. Daarom zitten onze administraties beleidsdomeinoverschrijdend samen om te bekijken wat mogelijk is.
De heer Bex heeft het woord.
Heel veel woorden van de minister, maar we leren er niks uit, niks dat we nog niet wisten. Er zal in deze legislatuur dus niet aan een hervorming gewerkt worden. Er zullen nu nog wat ambtelijke werkgroepen bijeenkomen, rijkelijk laat. Minister, als we nu nog in die fase zitten, dan weten we allemaal dat er deze legislatuur geen hervorming meer zal komen. Deze regering heeft dus keihard gefaald in wat het parlement expliciet had opgedragen. Geen wonder met een minister-president die tijdens een van de eerste zittingen waarop hij hier in het parlement was, het parlement toeriep: “Da gade gij ni bepalen.” Nu zien we dus wat hij daarmee bedoelt: we kunnen als parlement op onze kop staan, de minister-president doet zijn goesting. Ik heb dan ook met enige tevredenheid vastgesteld dat van alle sprekers niemand heeft ontkend dat we met een lafbek van een minister-president te maken hebben.
Ik zal uiteraard een motie indienen tot besluit van mijn interpellatie, maar ik denk dat we als parlement meer moeten doen. We hebben de mensen van de proefprojecten nu gehoord, en ik denk dat er duidelijk een aantal oplossingen op tafel liggen. Het is niet aan het parlement om die oplossingen in alle details uit te werken. Daarvoor hadden we naar de regering gekeken, maar dat is blijkbaar een hopeloze zaak. Maar ik denk wel dat wij als parlement nog in deze legislatuur een aantal contouren kunnen uitwerken van hoe de hervorming van het leerlingenvervoer eruit moet zien. Ik wil de collega’s van meerderheid en oppositie uitnodigen om dat te doen.
Ik kijk links en rechts van mij. Iedereen staart naar zijn papieren, maar ik hoop dat we ten minste nog dat essentiële werk van het parlement kunnen doen. Dit Vlaams Parlement moet zichzelf immers serieus nemen. Als de regering met ons lacht, dan mogen we dat niet gewoon accepteren, maar dan moeten we zelf het initiatief in handen nemen. Heel veel regelgevend werk hebben we hier in deze vijf jaar nog niet gedaan, maar misschien is dit wel iets waarvoor we ten minste de contouren van een hervorming kunnen uittekenen. Collega’s, dat is alleszins mijn oproep, want we kunnen geld blijven pompen in dat systeem, maar we weten dat we naar een hervorming moeten gaan om een menselijke oplossing voor de leerlingen te vinden, die bovendien betaalbaar is voor de belastingbetaler. We mogen die verantwoordelijkheid niet ontlopen.
De interpellatie is afgehandeld.