Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Amper 2,4 procent van de sociale woningen is aangepast aan mensen met een beperking. Bij twaalf huisvestingsmaatschappijen maakt het slechts 1 procent van het aanbod uit. Er is zelfs een huisvestingsmaatschappij waar geen enkele aangepaste woning in haar patrimonium is opgenomen.
Het totaal aantal sociale woningen, aangepast aan mensen met een beperking, ligt veel te laag, waardoor heel wat mensen met een beperking op de reeds ellenlange wachtlijst komen te staan. De nood aan aangepaste woningen ligt erg hoog en toch slagen sociale woonactoren er niet in om het procentuele aantal sociale woningen te verhogen. Er is geen minimaal aantal sociale woningen opgelegd aan de sociale woonactoren. U zei eerder hierover dat de lokale autonomie van de woonmaatschappijen hiervoor de best te volgen route is, omdat zij hier beter zicht zouden op hebben. Uit de cijfers blijkt duidelijk dat ze hier geen zicht op hebben, of er geen prioriteit van maken om voldoende aangepaste sociale woningen te voorzien in hun beschikbare patrimonium.
Mensen met een beperking, en dan bedoel ik niet alleen mensen met een rolstoel, maar ook zij die gebruikmaken van krukken, een rollator of gewoon slecht te been zijn, hebben het vaak al moeilijk om een woning te vinden op de private markt en leven soms in woningen die er slecht aan toe zijn. Deze woningen zijn tevens zelden aangepast aan hun noden. De hoge huurprijzen op de private huurmarkt zorgen ervoor dat deze mensen zeer veel kans hebben om in de armoede te belanden.
Minister, een andere bezorgdheid die ik heb, gaat om een persoon met autisme die me heeft aangeschreven. Die werd niet erkend als persoon met een beperking en werd, zoals hij zelf zegt, gediscrimineerd op de woningmarkt omdat hij geen voorrang krijgt bij de toewijzing van een sociale woning. Toch zijn er mensen met autisme en andere stoornissen die wel degelijk nood hebben aan een aangepaste sociale woning, maar die door het ontbreken van een erkenning wandelen gestuurd worden door sociale woonactoren.
Waarom zijn er zo weinig aangepaste woningen voor mensen met een beperking terwijl de nood eraan zeer hoog ligt? Blijft u vasthouden aan de uitspraak dat de lokale woonmaatschappijen het beste zicht hebben op de nood om extra aangepaste sociale woningen te voorzien? Bent u bereid om dit met de stakeholders te bespreken bij een volgend overleg om te zien welke mogelijkheden zij zien om dit percentage op te krikken? Ziet u een mogelijkheid om dit eventueel op te nemen bij het toekomstige bindend sociaal objectief (BSO)? Welke mogelijkheden ziet u om mensen met bijvoorbeeld autisme, ondanks het vaak ontbreken van een officiële erkenning, toch mee op te nemen in de lijst van personen die voorrang krijgen bij het toewijzen van een sociale woning?
De heer Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Malfroot, bedankt voor de vragen. Eerst en vooral wil ik me verontschuldigen dat ik te laat was. Toen we vertrokken, gaf de gps aan dat we mooi op tijd zouden zijn, maar dat bleek niet het geval.
Vooreerst moet ik het aangehaalde percentage nuanceren. Die 2,4 procent verwijst enkel naar nieuwgebouwde aangepaste woningen. Woningen die later aangepast werden, komen dan ook niet naar voor in deze cijfers. Dat is een heel belangrijke nuance, want dat is nog iets anders dan het totaal patrimonium.
Bovendien weet u wellicht uit het antwoord op een van de vorige vragen rond dit thema dat meer dan 30 procent van de sociale huurwoningen rolstoelbezoekbaar zijn.
Daarnaast zetten verschillende woonmaatschappijen ook in op de bouw van zogenaamd aanpasbare woningen. Dat zijn in principe gewone sociale huurwoningen, waarin zonder grote extra kosten de noodzakelijke aanpassingen kunnen worden gedaan in functie van de specifieke behoeften van de bewoner met een beperking. De aanpasbaarheid uit zich bijvoorbeeld door het voorzien van bredere deurdoorgangen, een inloopdouche, lage deurdrempels, een onderrijdbare lavabo enzovoort. Maar dat maakt de woning van in het begin dus niet helemaal aangepast, waardoor ze niet in de statistieken terechtkomt.
Woonmaatschappijen leveren wel degelijk aanzienlijke inspanningen om te voorzien in aangepaste woningen voor wie dat nodig heeft. Dat er steeds een beperkte spanning tussen vraag en aanbod zal zitten, heeft ook te maken met het feit dat bouwen en verbouwen per definitie tijd vergt en dat de woningvoorraad waarover we beschikken ook breed inzetbaar moet zijn voor verschillende doelgroepen. Dit bevestigt dan ook mijn mening dat we vooral moeten kijken naar de lokale context en noden. Ik kom hier in mijn volgende antwoorden nog op terug.
Wat nu de richtlijnen zijn voor aangepaste woningen vinden we terug in de ‘ontwerpleidraad sociale woningbouw’. Aangepaste woningen worden omschreven als woningen voor mensen die door een bepaalde beperking niet in een basiswoning terechtkunnen, maar met hulp wel zelfstandig kunnen wonen. Terwijl een aangepaste woning dezelfde functies als een basiswoning bevat, zijn alle lokalen bij een aangepaste woning verplicht op eenzelfde niveau dat toegankelijk is voor een rolstoelgebruiker. Daarnaast gaat het over bepaalde elementen, waaronder een lavabo, die onderrijdbaar moeten zijn, de hoogte van de schakelaars en stopcontacten enzovoort, die dan voor de verschillende ruimtes aangepast worden.
Kortom, het geheel aan richtlijnen maakt dat een aangepaste woning grondig verschilt van een basiswoning, wat dan weer implicaties heeft op de brede inzetbaarheid van die specifieke woning. Dergelijke impact is er niet bij de rolstoelbezoekbare woningen, die – zoals ik hierboven al zei – meer dan een derde van het sociaal huurpatrimonium uitmaken.
Gezien het ingrijpende karakter en de daaraan gekoppelde implicaties, lijkt het me dan ook meer dan logisch dat de woonmaatschappijen omzichtig omgaan met het al dan niet realiseren van aangepaste woningen. We verwachten immers ook van de woonmaatschappijen dat ze een rationele bezetting van hun woonpatrimonium nastreven, dat ze leegstand zoveel als mogelijk vermijden en dat ze streven naar een evenwicht tussen efficiëntie en effectiviteit in hun beoordeling om woningen aan te passen.
Voor de volledigheid wil ik nog meegeven dat als een woonmaatschappij beslist om haar patrimonium uit te breiden met aangepaste woningen, ze kan rekenen op een bijkomende financiële ondersteuning. Zo passen we binnen het FS3-financieringsplafond (financieringssysteem 3) voor de realisatie van aangepaste sociale huurwoningen een prijscoëfficiënt van 1 procent toe. Daarbovenop financieren we ook tot 10 procent meer oppervlakte voor de realisatie van deze aangepaste sociale huurwoningen en kunnen extra kosten voor het plaatsen van specifieke uitrusting bijkomend aan het reguliere FS3-plafond gefinancierd worden.
Tot slot wens ik nog te onderstrepen dat de woonmaatschappijen in de praktijk naast het bouwen van aangepaste woningen, aanpasbare woningen en rolstoelbezoekbare woningen ook andere inspanningen leveren. Indien de nood zich stelt, zullen de woonmaatschappijen betrokkenen naar een meer geschikte woning laten verhuizen. Of ze informeren bijvoorbeeld huurders met specifieke behoeften over de mogelijkheden die het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) biedt en zorgen voor de nodige ondersteuning bij de aanvraag van die VAPH-steun.
Ik zal uw drie volgende vragen samen beantwoorden.
Ik blijf ervan overtuigd dat de woonmaatschappijen het beste zicht hebben op de lokale nood aan aangepaste woningen door verschillende redenen.
Ten eerste wordt er van de woonmaatschappijen verwacht dat ze hun aanbod afstemmen op de lokale noden van verschillende doelgroepen, wat decretaal bepaald is. Om een afstemming te realiseren, kunnen ze inzicht verwerven door bijvoorbeeld de wachtlijsten en de kandidaat-huurders te analyseren. Hoewel we dus verwachten dat ze hun aanbod afstemmen, legt de regelgeving geen getallen op en wordt de noodzaak aan dit type woningen bepaald door de woonmaatschappijen.
Ten tweede zijn, specifiek wat de aangepaste woningen betreft, de woonmaatschappijen afhankelijk van de lokale context. Die context levert immers concrete en specifieke uitdagingen, die steeds anders zullen zijn van werkingsgebied tot werkingsgebied, van gemeente tot gemeente en van buurt tot buurt. Het bouwen van aangepaste woningen buiten de kern lijkt me bijvoorbeeld minder of niet opportuun gezien de specifieke doelgroep. Bovendien worden aangepaste woningen vaak samen in één project gebouwd, om in te spelen op een specifieke nood. Het gaat erom dat de woonmaatschappijen openstaan voor en zich bewust zijn van mogelijke kansen of uitdagingen en inspelen op opportuniteiten die zich voordoen. Dat er verschillen zijn tussen de woonmaatschappijen als het gaat om het aandeel van aangepaste woningen, is dan ook perfect te verklaren.
Gezien het belang van de lokale context en de variatie, lijkt het mij in dezen dan ook niet opportuun om dit op te nemen in algemene beleidsdoelstellingen.
Via het agentschap Wonen in Vlaanderen ondersteun ik de woonmaatschappijen door het aanreiken van een technisch kader, dus de ontwerpleidraad en bijhorende financiering, voor de realisatie van zowel de sociale basiswoning – die ook rolstoelbezoekbaar is – als de aangepaste sociale woning. Hierover is ook regelmatig overleg. Zo wordt de vinger eigenlijk permanent aan de pols gehouden als het gaat over woningbouw.
Op dit moment zijn er reeds verschillende mogelijkheden om sociale woningen met voorrang toe te wijzen aan doelgroepen met specifieke noden. Een woonmaatschappij kan gerichte investeringen doen om woningen fysiek aan te passen aan de huisvesting van personen met een fysieke handicap of beperking. Deze woningen worden dan voorbehouden voor kandidaat-huurders met een fysieke handicap of beperking die nood hebben aan deze aangepaste woningen.
Personen met autisme die nood hebben aan een aangepaste woning zullen ook op deze voorrangsregel beroep kunnen doen. Voor personen met autisme die geen aangepaste woning nodig hebben, kan de toewijzingsraad van het werkingsgebied een toewijzingsreglement opmaken. Maximaal een derde van het sociaal huurpatrimonium in een gemeente kan met voorrang worden toegewezen aan specifieke doelgroepen. Dus ook voor personen met autisme kan een voorrangsregeling worden uitgewerkt.
Om het heel kort samen te vatten, heb je die lokale zienswijze nodig om te weten wat de noden zijn. Als je vanuit Brussel gaat opleggen hoeveel procent naar een bepaalde beperking – want geen enkele beperking is dezelfde – gaat, ga je op heel inefficiënte wijze om met je middelen. Dat moeten we natuurlijk vermijden, want we hebben die middelen sowieso nodig om nieuwe woningen te bouwen.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw toch wel omstandig antwoord. Ik begin met uw laatste punt. U hebt gezegd dat er voor personen met autisme wel degelijk voorrangstoewijzingen mogelijk zijn, afhankelijk van de sociale woonmaatschappij. Ik zal daarover, met betrekking tot de specifieke case die ik hier heb voorgelegd, contact opnemen met die woonmaatschappij in Limburg.
Er zijn toch een aantal zaken die ik anders zie dan u. Ik doe ook heel veel dienstbetoon in Ninove. Ik zal het over mijn eigen stad hebben, want daarom zit ik hier ook. Ik ga daar op bezoek bij de mensen en als ik daar ben, kan ik alleen maar vaststellen dat er heel wat woningen niet aangepast zijn, in de strikte zin van het woord. Mensen zijn slecht te been en wonen in een sociale woning met trappen. Ze geven dan aan dat ze eigenlijk niet naar boven kunnen omdat ze moeite hebben met trappen of dat sommige mensen niet op bezoek kunnen komen.
U zegt dat u afgaat op de noden die zich stellen bij de sociale woonmaatschappij. In een aantal conversaties die ik met de sociale woonmaatschappij heb gehad, heeft men mij gezegd dat, met betrekking tot de aangepaste sociale woningen, er wel degelijk een aanbod is aan sociale woningen, maar dat die woningen soms bewoond worden door mensen die geen nood hebben aan een aangepaste woning. Omdat de wachtlijst zodanig lang is, wordt die specifieke woning dus toegewezen aan iemand die daar eigenlijk geen nood aan heeft. Dat vind ik dan het omgekeerde van wat we hier willen bereiken. Als je dat vertelt aan mensen die wel nood hebben aan een dergelijke aangepaste woning, dan is dat verkeerd. U stelt om het toch maar zo te laten en het tijdelijk bij de sociale woonactoren te laten. Dat is verkeerd, zeker als je niet controleert of iemand die een aangepaste woning nodig heeft, die ook wel degelijk krijgt en of aangepaste woningen bewoond worden door mensen die daar geen nood aan hebben.
Een andere punt dat ik wil aankaarten, is het gebrek aan woningen of het feit dat je het overlaat aan de sociale woonactoren zelf. Als u zegt dat we het pas gaan doen als er een vraag binnenkomt bij de sociale woonmaatschappij, dan loop je achter de feiten aan. Ik zou toch durven zeggen dat het beter is om een aantal quota of aantal variabelen op te leggen zodat er wel degelijk voldoende aangepaste sociale woningen ter beschikking zijn.
Onze maatschappij vergrijst. Als ik de cijfers mag geloven, is bijna de helft van de personen ouder dan 60 jaar en zal binnen enkele jaren bijna een derde van de bevolking ouder zijn dan tachtig jaar. Dat wil dus ook zeggen dat u een aantal zaken in het werk stelt om de zelfredzaamheid van die personen te verhogen en ervoor te zorgen dat die langer thuis kunnen blijven wonen. Rekening houdend met die vergrijzing, lijkt het me zeker al evident dat u daar verder op inspeelt.
Mijn vraag is hoe u gaat controleren dat die woningen terechtkomen bij de juiste personen. Ik weet dat u dat niet doet, maar hoe gaat u dat opnemen met de sociale huisvestingsmaatschappijen?
De heer Veys heeft het woord.
Het thema van de vraag is heel relevant. Het is de bedoeling dat het woonbeleid inclusief is, en dat we daar echt wonen voor iedereen op garanderen. Rond toegankelijkheid worden mensen met een fysieke beperking al te vaak over het hoofd gezien.
Ik heb een specifieke vraag voor u, minister, omdat ik deze week nog een dossier had bij ons in de woonmaatschappij. Het gaat over een alleenstaande moeder, en een van de zonen is nu rolstoelafhankelijk geworden. Zij heeft dus een mutatie aangevraagd naar een aangepaste woning. Dat kan binnen het patrimonium van de woonmaatschappijen. Natuurlijk zijn er ook heel wat overdrachten geweest na alle fusiebewegingen. Zij komt oorspronkelijk uit een deelgemeente die bij een andere woonmaatschappij zat. Hoe gaat men daarmee om? Zij heeft indertijd een mutatie aangevraagd in de vorige woonmaatschappij, en dus voor dat werkgebied. Nu moet ze dat opnieuw doen in de nieuwe woonmaatschappij, als je nog mee bent.
Wordt daar rekening mee gehouden? Want iedere woonmaatschappij heeft op zich voorlopig nog een eigen wachtlijst. Hoe wordt daarmee omgegaan? Die hebben natuurlijk historisch wel de keuzes gemaakt om bepaalde types woningen, binnen het toenmalige werkgebied, te bouwen. Klopt dat nog allemaal? Is binnen het werkgebied bekeken geweest dat ieder werkgebied een voldoende aanbod heeft?
U zegt dat het ook afhangt van de woonmaatschappijen, maar die zijn natuurlijk nog niet zo heel lang geleden gevormd. Is er daar enige tolerantie voor mutaties naar het vorige werkgebied? Dat gaat soms over mensen die heel lang moeten wachten. Die woning moet natuurlijk beschikbaar zijn. Ik denk dat het toch handig zou zijn om dat te bekijken, om al te trieste situaties te vermijden, en het geloof in een overheid die investeert en het verschil maakt, niet verloren te laten gaan bij mensen in die situatie.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Dank u minister. Het was inderdaad een omstandig antwoord. Ik kom even tussen omdat ik ondertussen tien jaar in de commissie Wonen zit, en dit is wel een thema dat echt een oud zeer is. Het komt heel vaak terug, elk jaar opnieuw, al tien jaar bij mijn weten, waarschijnlijk langer. Het is een lokale context, daarin hebt u 100 procent gelijk. Er moet rekening gehouden worden met lokale parameters, maar het feit dat het dan ook lokaal opgelost zal worden klopt niet. Daarvoor gaat de problematiek al veel te lang mee.
Ik wilde gewoon nog even iets aanhalen wat ik al een aantal keren heb gezegd: ik denk wel dat het een interessant gegeven kan zijn om – als het BSO binnenkort herbekeken wordt – daar een aantal parameters in op te nemen. Ik denk dan bijvoorbeeld inderdaad aan aangepaste woningen voor mensen met een beperking, maar ook aan grote gezinnen. Dat is een andere problematiek die al zo lang meegaat. U hebt natuurlijk gelijk dat die specifieke lokale context belangrijk is, maar die kan toch ook meegenomen worden?
Wat collega Veys zegt klopt. We zijn vanuit de oppositie heel kritisch geweest over die woonmaatschappijen, maar ze zijn er nu. Het aanvankelijke idee van u was toch dat dat bepaalde voordelen kon hebben op het vlak van schaalvergroting, omdat we nu in feite nog maar een x-aantal woonmaatschappijen hebben. Het lijkt mij dan misschien niet vergezocht om vanuit Vlaanderen – of Brussel, zoals u zegt – die lokale context per woonmaatschappij even onder de loep te nemen alvorens dat BSO gemaakt wordt, zodat dat BSO meer lokaal gebonden is. Ik denk dan bijvoorbeeld ook aan steden zoals Antwerpen. Er zijn eigenlijk grote verschillen qua noden in die sociale woningen, niet alleen op het vlak van aangepaste woningen, maar ook op het vlak van het aantal sociale woningen dat nodig is, en op het vlak van de gezinsgrootte.
Ik blijf er toch een voorstander van dat er vanuit Brussel naar meer parameters wordt gekeken dan alleen het aantal woningen, dat dan regulier is voor over heel Vlaanderen. Die noden zijn inderdaad lokaal, maar dat wil niet zeggen dat er vanuit Brussel ook niet lokaal afgemeten en gecontroleerd kan worden, zoals de vraagsteller zei. Ik denk wel dat dat een goed idee is om mee te nemen in de denkoefening voor het nieuwe BSO.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Moerenhout, dat wordt al meegenomen in de visitatie, waar u het ook kunt nakijken voor elke woonmaatschappij. Dus in die zin bestaat dat al. Ik ben het niet eens met jullie conclusies dat de sociale huisvestingsmaatschappijen en woonmaatschappijen daar geen rekening mee zouden houden. Ik blijf ervan overtuigd dat de lokale visie daarop de beste is, want, voor alle duidelijkheid, er is niet zoiets als een regionale spreiding van beperkingen. Dat evolueert en verandert voortdurend waardoor de nood aan aangepaste woningen een fluctuerend gegeven is. Het is niet mogelijk om vanuit Brussel te zeggen dat elke woonmaatschappij bijvoorbeeld een bepaald aantal huizen in het patrimonium moet hebben voor mensen met een visuele beperking en dan weer een bepaald aantal huizen voor mensen met gehoorbeperkingen of met een rolstoel.
Mevrouw Malfroot, u zegt dat u hier specifiek opkomt voor Ninove. Ook in Ninove zullen er bijvoorbeeld binnen tien jaar minder woningen voor mensen met een rolstoel nodig zijn dan nu. Dat opleggen vanuit Brussel werkt niet, is verspilling en zou nog altijd geen oplossing zijn voor de noden die bestaan op het terrein. Ik begrijp die redenering in alle eerlijkheid helemaal niet, wat natuurlijk niet wegneemt dat lokale woonmaatschappijen in de gaten moeten houden wat de noden zijn op hun wachtlijst en daar hun patrimonium aan moeten aanpassen. Dat vraagt inderdaad tijd, vandaar de wachtlijsten. Die doorlooptijd van nieuwbouw- of verbouwingswerken zorgen er natuurlijk voor dat dat niet met een vingerknip gebeurt.
Mevrouw Malfroot, u hoeft met uw voorrangsregeling niet naar de woonmaatschappij te gaan. Ik zou denken dat u dat weet, maar de gemeente is daarvoor verantwoordelijk.
Wat mensen met autisme en dergelijk meer betreft: er zijn ook samenwerkingsprojecten rond welzijn, want je zit daar op het snijvlak tussen wonen enerzijds, onze rol, en een zekere begeleiding anderzijds. Een heel klein deeltje van die begeleiding kan opgenomen worden in de huurdersbegeleiding door de woonmaatschappij, maar als het echt om welzijnsnoden gaat, dan gaat het om een andere vorm van begeleiding die niet meer onder de woonmaatschappij valt.
Het voorbeeld werd gegeven van iemand die al in een woning woont en een beperking krijgt. Dan heb je die wachttijd nodig om aanpassingen door te voeren en kan dat niet met een vingerknip gebeuren. Dat ander aanbod is er dan ook niet onmiddellijk.
Mevrouw Malfroot, in die zin is het mogelijk dat een woning heel specifiek is aangepast aan iemands noden. Als die persoon overlijdt en er komt een woning vrij, moet je dan wachten tot er een kandidaat is met exact dezelfde beperking? Ik hoop maar van niet. Dan kan het inderdaad zijn dat de woonmaatschappij zich verplicht ziet om daar iemand te huisvesten die niet dezelfde beperking heeft. Ik ben voorstander van het gebruiken van die woning en niet af te wachten tot er iemand met die beperking op de wachtlijs staat.
Mijnheer Veys, uw punt over die mutatie mag u ons eens concreet doorspelen. Ik zou dan moeten bekijken hoe dat aangepakt wordt, daar kan ik hier niet meteen een antwoord op geven.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Minister, ik ben het toch niet volledig met u eens. Het probleem is dat er een tekort is aan sociale woningen. Als je dan mensen zonder beperking in een aangepaste woning stopt, dan moet je op zijn minst kunnen zeggen tegen mensen die op de wachtlijst komen en een aangepaste woning nodig hebben, dat de verhuurde woning zal worden vrijgemaakt. Volgens mij is het beleid van de woonmaatschappij dat er op zijn minst in die zaken wordt voorzien.
Ik heb begrepen dat u bezig bent met het opnemen van een aantal parameters in dat bindend sociaal objectief, wat op zich een goede zaak is, maar het moet toch vooruitziend zijn? Je kunt de vergrijzing toch niet ontkennen? Er zijn toch een aantal zaken waar je nu al van weet dat je daarop moet inspelen. De problemen met onder andere slecht te been zijn, krukken en rolstoelen zijn er nu en zullen er vermoedelijk altijd zijn. Dus ik stel toch voor dat u daar vooruitziend in bent.
U had in uw eerste antwoord ook verwezen naar het VAPH en de mogelijkheden om budgetten aan te vragen. Ik denk dat u toch ook wel bekend bent met de problemen bij het VAPH, namelijk het tekort aan zorgbudget en vooral de lange wachtlijsten. Dus zomaar verwijzen naar het VAPH en zeggen dat je er dan vanaf bent, vind ik kort door de bocht.
De vraag om uitleg is afgehandeld.