Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Op 17 januari 2024 bracht de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening (SARO) advies uit over het ontwerpbesluit over het realisatiegericht instrumentarium en het ontwerpbesluit tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende aspecten van de planbatenheffing, naar aanleiding van het Instrumentendecreet.
De raad formuleert een aantal scherpe bemerkingen bij de ontwerpbesluiten. Zo hekelt de raad het procesverloop omdat de SARO zich niet altijd op strategisch niveau heeft kunnen uitspreken en eerdere belangrijke bemerkingen uit 2018 overeind blijven.
De zwaarwichtigste opmerkingen raken aan de kern van het decreet en de uitvoeringsbesluiten, namelijk de eigenaarsvergoedingen, en meer bepaald de planschadevergoeding. De raad formuleert verschillende bedenkingen bij de berekening van de eigenaarswaarde in het ontwerp-Instrumentenbesluit. De SARO is van mening dat de uitgewerkte berekening van de eigenaarswaarde onvoldoende invulling geeft aan de beoogde uniformiteit, transparantie en billijkheid. Dit zijn drie belangrijke elementen voor een rechtszekere planschaderegeling.
Ook de langverwachte verdere invulling van objectieve factoren die beloofd was en het prijskaartje van de planschadevergoeding beperkt moest houden, levert volgens de SARO niet veel op. Zo worden de objectieve factoren ‘verwervingswaarde’ en ‘tijdstip en bestemming op moment van verwerving’ volgens de raad op zeer beperkende wijze ingevuld zodat ze enkel betekenen dat hangende planbatenheffingen worden afgetrokken van een planschadevordering. De SARO betreurt nadrukkelijk dat het ontwerpbesluit de ‘verwervingswaarde’ niet op de gebruikelijke wijze, met name ‘de waarde bij verwerving’, invult. De raad merkt ook op dat het verslag aan de Vlaams Regering over de factor ‘bestemmingsgebied’ vermeldt: “Echter belangrijk is om niet alleen te kijken naar wat juridisch-stedenbouwkundig op het moment van het schatten de bestemming is, maar ook welke beleidsmatige keuzes in de toekomst eventueel genomen kunnen worden.”
Het is voor de raad, en allicht voor veel lezers en experts, onduidelijk wat er wordt verstaan onder het begrip ‘de markt van morgen’.
De SARO merkt ook op dat al in 2018 werd gemeld dat de financiële becijfering van het Instrumentendecreet ontbreekt terwijl onder andere de hervorming van de planschaderegeling zou kunnen leiden tot een gevoelige meeruitgave. Ook de uitvoeringsbesluiten brengen hier geen verduidelijking.
De SARO stelt zich ook vragen bij een vermelding over de financiële impact van het ontwerp-Instrumentenbesluit in de nota aan de Vlaamse Regering waarin staat dat de uitgewerkte regeling voor de compenserende vergoedingen rechtstreeks resulteert in een toename van compenserende vergoedingen.
Op welke manier gaat u rekening houden met het advies van de SARO, en dan meer specifiek met betrekking tot de kritiek op de invulling van de waardebepalende factoren?
Kunt u klaarheid scheppen over de financiële gevolgen van het Instrumentendecreet en het ontwerp van besluit, onder meer rekening houdend met de planschaderegeling?
Minister Demir heeft het woord.
Het Instrumentendecreet, en in uitvoering daarvan het uitvoeringsbesluit, bevat regels over het bepalen van de eigenaarswaarde bij aanvragen voor diverse vergoedingen.
Het gaat niet alleen over de planschade bij omzetting van woongebied naar openruimte, maar ook over kapitaalschade bij omzetting van landbouwgebied naar iets anders en ook andere vergoedingssystemen, zoals de vergoeding bij het inschakelen van gronden in projecten van waterbeheer.
Inhoudelijk kan ik dan ook kort zijn: diverse opmerkingen van de SARO hebben betrekking op keuzes die al op decretaal niveau gemaakt zijn. Het uitvoeringsbesluit blijft binnen dat kader, en focust zich op heel concrete modaliteiten, termijnen, dossiersamenstelling enzovoort om uitvoering te kunnen geven aan het decreet.
Wat betreft de berekening van de planschadevergoeding werden de grote keuzes gemaakt in het Instrumentendecreet. Ik ga die discussie niet opnieuw voeren. De decreetgever gaf reeds heel wat bepalingen mee, waarmee de landcommissies rekening zullen moeten houden bij de bepaling van de eigenaarsvergoedingen.
In het uitvoeringsbesluit zoals het op 23 november 2023 een eerste keer principieel werd goedgekeurd, heeft de Vlaamse Regering voor die berekening gekozen voor een courante methode, met name de waardebepaling aan de hand van vergelijkingspunten. Dit is een gekende methodiek, die ook geldig is voor onteigeningsvergoedingen of in het kader van erfbelasting. Ik verwijs hierbij naar de methodiek in de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF).
Artikel 33 van het besluit expliciteert dat het schattingsverslag moet aangeven op welke manier rekening gehouden is met alle factoren die vermeld worden in het decreet.
Wat uw tweede vraag betreft, heeft de decreetgever er inderdaad voor gekozen om de berekening van de planschadevergoeding voor herbestemmingen op een andere manier te doen dan op vandaag. Daar is niks onwettigs aan, dat hebben alle juristen en grondwetspecialisten ook bevestigd. Dat is een keuze, net om een draagvlak te vinden voor herbestemmingen, die al bijzonder moeilijk zijn. Ook hier kan ik verwijzen naar het decreet en de verschillende besprekingen in de commissievergaderingen en in de plenaire vergadering erover.
Wat de financiële gevolgen betreft, moet ik opnieuw herhalen dat het Instrumentendecreet niet leidt tot een verhoogde factuur. Planschade is immers aan de orde indien er een herbestemming via een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) plaatsvindt. Het is wel belangrijk om dat nog eens te onderstrepen: je hebt natuurlijk altijd een RUP nodig. Als je niks doet, moet je ook niks betalen.
De laatste jaren zijn we hard bezig met herbestemmingen en het vrijwaren van de openruimte. Dat is ook een beleidskeuze geweest van deze regering. Zo heeft de Vlaamse Regering via diverse gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP’s) in totaal 220 hectare woongebied, maar ook 84 hectare industriegebied en 38 hectare recreatiegebied omgezet in openruimte – en dat is landbouw, natuur of bos. We hebben ook al circa 750 hectare watergevoelige gebieden principieel gevrijwaard van bebouwing en ook woonuitbreidingsgebied onder de stolp gezet.
Ook in de toekomst zullen er herbestemmingen plaatsvinden en het is pas naarmate er bepaalde gronden effectief via RUP’s worden herbestemd – door gemeenten, provincies én Vlaanderen –, dat eigenaars recht zullen hebben op een planschade.
Het decreet en het uitvoeringsbesluit zelf bepalen geenszins hoeveel en welke gronden in de toekomst zullen worden herbestemd. Het is dan ook zinloos om te proberen te berekenen wat de financiële gevolgen natuurlijk zijn van het uitvoeringsbesluit.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, toen het Instrumentendecreet – en dat heeft hier heel veel discussies met zich meegebracht – op de plenaire ter stemming voorlag, heeft de fractieleider van de N-VA gezegd dat het allemaal niet zo’n vaart ging lopen. Er waren een aantal criteria bepaald op basis waarvan de kosten – of de planschade – zouden worden berekend. Dat werd goed omschreven en dat ging nog in detail beschreven worden in die uitvoeringsbesluiten. Daardoor zou de factuur wel meevallen. Als ik uw antwoord nu hoor, dan zegt u dat alles al in het decreet zat, die uitvoeringsbesluiten gaan daar niets aan veranderen. Kortom, waar wij toen voor waarschuwden, namelijk dat we met een gigantische factuur zaten op basis van het decreet dat op tafel lag, geeft u hier nu gewoon toe. Die uitvoeringsbesluiten veranderen daar gewoon niets aan.
U zegt dan ook nog eens dat dat Instrumentendecreet niet tot een verhoogde factuur zal leiden, omdat er zowel planschade als planbaten worden betaald. Ik wil er wel op wijzen dat de schadevergoeding een 100-procentvergoeding is, de planbaten een 25-procentvergoeding en 50-procentvergoeding, dus daar kom je niet op een ‘kief-kief’. Dat zal hoe dan ook leiden tot een serieuze factuur.
Minister, daarover gaat mijn vraag echter niet. Ik heb allang begrepen dat dit een politieke deal is die erdoor moest. Intussen, minister, loopt er wel een zaak van acht milieu- en natuurverenigingen bij het Grondwettelijk Hof (GwH), net omdat ook zij vinden dat in die regeling niet alleen de geleden schade wordt vergoed, maar dat eigenlijk ook speculatie – en u hebt dat daarnet ook bevestigd – wordt vergoed, tot in het meest extreme scenario. Die organisaties geven aan dat de belastingbetaler daarmee fortuinen zal moeten betalen en daardoor de bescherming van de openruimte onbetaalbaar wordt.
Dit is mijn vraag aan u, minister. Zij vragen dus aan het GwH om die extreem hoge planschaderegeling te vernietigen en zo de ruimtelijke planning in Vlaanderen te redden. Mijn vragen aan u, minister, zijn de volgende. Ten eerste, wat verwacht u van deze procedure? En ten tweede, hebt u al contact gehad met deze organisaties over deze zaak?
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Ik sluit graag even aan bij de vraag van collega Schauvliege. Het debat over het Instrumentendecreet is hier inderdaad uitvoerig gevoerd, en dan vooral het artikel over de planschaderegeling. Dat is jammer, want dat Instrumentendecreet bevat veel meer dan dat. Het optrekken daarvan was een beleidskeuze om eigenaars correct te vergoeden als hun grond herbestemd wordt tot openruimte. In het decreet zijn ook dertien parameters opgenomen en mijn fractieleider is ook elke keer teruggekomen op het belang van die dertien parameters die toch een weging geven over hoe die planschaderegeling berekend moet worden.
Nu vliegen die getallen, van 6 tot 30 miljard, opnieuw in het rond. Laat die landcommissies nu eigenlijk hun werk doen. Ik vind het goed dat er eindelijk een uitvoeringsbesluit is, minister. Het decreet is goedgekeurd, laat ons doorgaan, zodat we het Instrumentendecreet kunnen toepassen. Het decreet voorziet ook een evaluatie van het werk van de landcommissies. Ik zou willen vragen om daar aandacht voor te hebben en de opmerkingen van de SARO, zijnde dat het op een transparante en uniforme manier moet gebeuren, mee te nemen en erop toe te zien dat elke landcommissie op een gelijkaardige manier werkt.
Er is lang genoeg over gediscussieerd, laat ons nu het Instrumentendecreet toepassen. Zoals meerdere keren gezegd tijdens de besprekingen, is dat Instrumentendecreet niet de realisatie van de bouwshift, maar zijn het instrumenten om bijvoorbeeld die planschade te vergoeden. Voor die bouwshift is een groot draagvlak en we zien ook de dag van vandaag dat die druk op die openruimte enorm is. Het is zeer actueel, dus ik zou zeggen, laat ons die bouwshift realiseren.
Minister, bedankt om verder werk te maken van die uitvoeringsbesluiten.
Minister Demir heeft het woord.
Mevrouw Schauvliege, de dertien factoren zijn bepaald in het decreet. Het is aan de commissies om dit ook correct te berekenen, net zoals men dat nu ook al doet in het kader van schadevergoedingen of onteigeningen. Sta mij toe dat ik toch wel vertrouwen heb in die commissies. Dat moet ook, want ik ga niet alles zelf berekenen, dat zou een beetje raar zijn.
Het klopt inderdaad dat er een procedure loopt bij het GwH. Ik kan daar moeilijk op vooruitlopen. Het zou ook een beetje raar zijn als ik daarover contact zou opnemen met het GwH, wat ook niet mag. Zoals u weet, gaat iedereen in dit land naar het GwH en is het bijzonder moeilijk om als beleidsmaker nog een bepaalde beslissing te nemen.
De landcommissies staan in voor de uniforme toepassing van de berekening. Er is eenzelfde voorzitter voor de vijf landcommissies en die landcommissies worden ook ondersteund door het secretariaat, wat de uniformiteit ten goede komt. De regie van de procedure en de berekening van de eigenaarswaarde is grotendeels toegewezen aan de landcommissies door een onafhankelijke rol en expertise met betrekking tot de waardebepaling opgebouwd bij de uitvoering van de opdrachten uit het decreet landinrichting.
Mevrouw De Coninck, artikel 108 voorziet in de verplichte monitoring over de methodiek van de berekening van de vergoeding. Deze monitoring wordt ook opgelegd in de vorm van een rapport. Dat moet uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van titel 2 al gebeuren en vervolgens ook jaarlijks. De decreetgever hecht daar ook groot belang aan, zo heb ik toch gelezen, vanuit de bezorgdheid over de eenvormigheid en de methodiek van de berekening. Een evaluatie is ook inherent aan deze monitoring. Er zijn immers vijf landcommissies die elke berekening zullen maken en zo’n monitoringsrapport kan leiden tot bijsturingen en optimalisering van de methodiek. Ik denk dat dat niet meer dan normaal is.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, mijn vraag was natuurlijk niet om contact op te nemen met het GwH. Mijn vraag was of u contact hebt opgenomen met de organisaties die naar het GwH gestapt zijn. Maar ik begrijp dat u die vraag uit de weg gaat.
Minister, wij betreuren het Instrumentendecreet. U weet dat. Het Instrumentendecreet zorgt ervoor dat de factuur voor de bouwshift, maar ook voor het aanduiden van de watergevoelige openruimtegebieden, immens hoog wordt, en niet alleen voor Vlaanderen, maar zeker voor lokale besturen, die nu de opdracht krijgen om die open ruimte te behouden. Er is beloofd om in de uitvoeringsbesluiten gedetailleerder in te gaan op die dertien factoren. Dat blijkt nu eigenlijk helemaal niet het geval. Er wordt wel gedetailleerder op ingegaan, maar alleszins niet om de kosten te beperken.
Wij vinden het een ongelooflijk slecht decreet dat toen goedgekeurd is, en daaraan gekoppeld ook die uitvoeringsbesluiten. We zeggen het niet graag, maar we geven die natuur- en milieuorganisaties 100 procent gelijk dat ze daarvoor naar het GwH gaan. En wij hopen natuurlijk dat dat decreet sneuvelt, want het zorgt er alleen maar voor dat 2 procent van de Vlamingen, die gronden hebben in gebieden die mogelijk niet te bebouwen zijn, royaal langs de kassa passeren en dat 98 procent van de Vlamingen moet betalen. Dat is voor ons geen eerlijk klimaatbeleid dat iedereen meeneemt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.