Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Isci heeft het woord.
Minister, het decreet over duaal leren bestaat nu al bijna zes jaar. In juni 2022 kwam er een bijkomend decreet, dat een aantal aspecten van de aanloopfase en het kwalificerend traject op maat heeft aangepast, waardoor een bredere aanloopfase en kwalificerend traject op maat mogelijk werden. Dat waren belangrijke wijzigingen aan het initiële decreet van 2018, die ook nodig waren, maar jammer genoeg onvoldoende om een groep leerlingen aan boord te houden.
Op 6 juli 2023 vroeg de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) in een advies op eigen initiatief dan ook om grondige bijsturingen, om van duaal leren een echt succes te maken. Voor arbeidsrijpe en arbeidsbereide leerlingen biedt duaal leren immers een groot potentieel als leerweg. Daar gelooft iedereen in. Maar tegelijk merken ook Voka, Agoria en het Rekenhof op dat het aantal leerlingen in het duaal leren beperkt blijft. Want laten we wel wezen: op een bepaald moment waren er meer bussen met de sticker ‘duaal leren’ dan dat er effectief leerlingen duaal leren waren.
Daarnaast blijft er ook een grote groep kwetsbare leerlingen over die nog niet arbeidsrijp of arbeidsbereid zijn en die ook hun weg niet vinden in het voltijds onderwijs. Het decreet zegt immers: ‘back to centre’. Niet arbeidsrijp of niet arbeidsbereid betekent terug naar een voltijdse school. Maar die hebben niet de middelen om die jongeren de juiste begeleiding aan te bieden. Die jongeren hebben immers net een opleidingstraject op maat en nog meer individuele begeleiding nodig, en dat kan men in het voltijds onderwijs gewoon niet aanbieden.
De Vlor vraagt in zijn advies dus voldoende financiering voor die doelgroep, om te vermijden dat die leerlingen de school vroegtijdig zouden verlaten en dus ongekwalificeerd zouden uitstromen. Het advies stelt: “Geef scholen en centra de middelen om begeleiding op maat te voorzien voor leerlingen die door de screening als niet arbeidsbereid of -rijp of niet klaar voor duaal leren worden bevonden.” Het advies stelt ook: “Zorg dat de expertise en de flexibiliteit uit het dbso ingezet kunnen blijven worden.”
Een andere duidelijke vraag is dat leerlingen niet zomaar doorgeschoven worden naar externe aanbieders. Die plekken moeten voorbehouden blijven voor die jongeren die extra begeleiding en remediëring het hardst nodig hebben. Die rollen en verantwoordelijkheden tussen scholen en externe aanbieders van de aanloopfase moeten dus duidelijker. Sowieso kan niet elke leerling terecht bij een externe aanbieder. De externe aanbieders geven duidelijk aan dat de vaste financiering niet voldoende is om elke leerling een plek te garanderen. De personeelskosten blijven trouwens stijgen, en dat gaat allemaal ten koste van die begeleidingstrajecten.
In het advies pleit men dus ook voor meer middelen, zodat scholen zelf de noden van die doelgroepen kunnen inlossen en hulp kunnen inroepen wanneer dat nodig is. En die financiering zou het best ‘open end’ zijn, want eigenlijk kan het niet dat ESF-middelen (Europees Sociaal Fonds) worden ingezet voor de financiering van decretale maatregelen, wat impliceert dat jongeren daar sowieso recht op hebben.
De Vlor vraagt ook een betere financiering van de trajectbegeleiding. Terecht, want een goede trajectbegeleiding verhoogt elke kans voor jongeren op een geslaagd traject binnen duaal leren. En dat is enkel mogelijk als de juiste middelen daartegenover staan.
Minister, ik heb de volgende concrete vragen. Wat is de stand van zaken, zes maanden nadat het advies werd uitgebracht? Wat hebt u met die aanbevelingen gedaan? Bent u daarmee aan de slag gegaan?
Zult u ingaan op de aanbeveling om aangepaste flexibele leertrajecten op maat mogelijk te maken voor de groep van kwetsbare leerlingen die niet klaar zijn voor de aanloopfase, maar wel zorg en individuele begeleiding nodig hebben? En zult u inzetten op meer middelen voor trajectbegeleiding in het duaal onderwijs?
Minister Weyts heeft het woord.
U weet dat duaal leren is uitgetekend in de schoot van een vorige regering, met heel veel dialoog, analyse, discussie en reflectie. Daarbij gaan we alleszins vandaag, net zoals in de vorige regering, uit van een ambitieuzer beleid. We nemen geen genoeg met de vaststelling dat heel veel leerlingen, op grond van de analyse van het vroeger beleid, gewoon – ik zal het eerbiedig zeggen – in de wachtkamer blijven zitten. Ofwel zitten ze namelijk gewoon thuis – jongeren die geen werkplek vinden en dus gewoon thuiszitten –, ofwel komen die op een zijspoor terecht als bijvoorbeeld ‘niet onmiddellijk beschikbaar’.
Er is ook de vaststelling dat er een hele hoge uitval is in het stelsel van leren en werken; 58 procent of meer, denk ik, stroomt uit zonder diploma. Dat zijn cijfers die nopen tot ingrijpen, tot handelen, en dan vind ik dat er inderdaad ook best ambitie mag zijn.
Ik heb afgelopen zomer het advies dat de Vlor verstrekt heeft, vanzelfsprekend gelezen. Het is ook zo dat we eigenlijk al op veel punten de facto zijn ingegaan en geanticipeerd hebben.
Er wordt gevraagd om voor bepaalde opleidingen enkel een duale opleiding te voorzien. Wel, dat is al mogelijk gemaakt. Scholen kunnen er vandaag voor kiezen om enkel een duaal aanbod in te richten. Vroeger was het zo dat je altijd de twee had, dus dat men zowel het schoolse aanbod als dan pas het duale kon inrichten. Nu zijn ze niet verplicht om een niet-duaal equivalent aan te bieden.
Er wordt ook geadviseerd om het makkelijker te maken voor scholen om duale studierichtingen aan te bieden. Ook op dat vlak denk ik dat we al doende geleerd hebben en dat we de programmatieprocedure wel wat vereenvoudigd en bijgestuurd hebben. Scholen met een bepaalde niet-duale studierichting kunnen via een simpele melding ook de duale variant aanbieden. Ook daar is vereenvoudigd, en natuurlijk ook in de omgekeerde richting. Bovendien hebben we het voor de scholen met duale studierichtingen ook gemakkelijker gemaakt om aan minimaal vijf leerlingen te komen. Zo mogen de leerlingen van het aanloopstructuuronderdeel en de gelijknamige duale en niet-duale studierichting samengeteld worden om zo aan vijf leerlingen te komen. Bovendien voorzien we ook een extra gedoogjaar voor studierichtingen die toeleiden naar knelpuntberoepen om de norm van minstens vijf leerlingen te behalen.
Ondertussen bestaan er dit schooljaar 180 duale studierichtingen in het secundair onderwijs. Dat aantal is altijd maar aan het stijgen, dus leerlingen krijgen een hele brede waaier van opties en van mogelijkheden aangeboden, denk ik.
Daarnaast wordt gevraagd naar een sterke samenwerking met de sectoren om het potentieel aan werkplekken te vergroten. Ik denk dat het belangrijk is dat onze onderwijspartners, maar ook de arbeidsmarktsectoren – de bedrijven – in dialoog gaan via het Vlaams Partnerschap Duaal Leren (VPDL), maar dat is dan op geaggregeerd niveau, op Vlaams niveau. Ik probeer die ‘matchmaking’ in concreto ook tot stand te brengen op het niveau van de regionale technologische centra (RTC’s). Die heb ik daarvoor ook een rol gegeven, om dat duaal leren te stimuleren en als een soort koppelaar te fungeren tussen ondernemingen en scholen, maar ook tussen ondernemingen zelve. Ze kunnen bijvoorbeeld samenwerken bij het aanbieden van een curriculum, omdat niet elke onderneming een volledige rol kan spelen in het volledige curriculum – kmo’s bijvoorbeeld kunnen dat niet. Als kmo’s samenwerken, kunnen ze samen misschien wel een volledig curriculum aanbieden. Ze kunnen ook samenwerken als het bijvoorbeeld gaat over het mentorschap, de aanduiding en opleiding van een mentor, wat ook vereist is. Sommige kijken daartegen aan en zeggen dat iemand opleiden tot mentor en vrijstellen voor hen als kmo een te zware opdracht is. Misschien kunnen bedrijven ook op dat vlak onderling samenwerken, om te voorzien in dat mentorschap – en om met de school gewoon op een lagere schaal te kunnen samenwerken en mogelijkheden tot werkplekleren te kunnen promoten en gewoon te kunnen faciliteren. Daarvoor heb ik boven op de reguliere financiering voor de RTC’s nog eens 1 miljoen euro voorzien.
Ik vind trouwens ook dat we nog een schaal lager zouden moeten kunnen schakelen, eenvoudigweg omdat die RTC’s nu georganiseerd zijn op provinciale schaal, wat natuurlijk niet volledig overeenstemt met hoe een arbeidsmarkt er in realiteit uitziet. Het Waasland kun je niet vergelijken met Aalst-Oudenaarde, om maar iets te zeggen. Idealiter zou een beetje gaan naar een deconcentratie en dus een kleinere schaal wat mij betreft een volgende stap zijn, om zodoende nog dichter op elkaar te zitten – bedrijven en scholen.
Verder werd gevraagd om de verplichting van veertien uren werkplekleren voor de duale tso-opleidingen, te verlagen. Dat is vandaag al perfect mogelijk, dat is mogelijk. Het enige dat men hiervoor moeten doen, is dit opnemen in het curriculumdossier. Wij hebben zelfs al dergelijke curriculumdossiers goedgekeurd waarbij die veertien uren worden verlaagd. Ik vind het wel belangrijk die veertien uren als kwalitatieve standaard en als richtinggevende regel te behouden, niettegenstaande we niet blind zijn voor de uitzonderingen en die uitzonderingen ook voorzien. Als hierover een consensus bestaat, dan gaan we die ook honoreren. Zo hebben we voor de studierichting bouwtechnieken beslist dat acht uren volstaan. Een dergelijke beslissing hebben we ook genomen voor de opleidingen elektromechanische technieken, mechanische vormgevingstechnieken en natuur- en groentechnieken.
Ook vraagt de Vlor om het niet-bindend advies over arbeidsbereidheid en arbeidsrijpheid te schrappen. Ik vind dat dit een nuttig en krachtig instrument is in het kader van de onderwijsloopbaanbegeleiding van leerlingen. Ik moet wel erkennen dat we scholen hierop nog meer moeten attenderen, ook op de meerwaarde van dit advies, zodat leerlingen goed geïnformeerd kunnen kiezen uit de waaier van studierichtingen.
Er wordt ook gevraagd om te voorzien in een alternatieve leerweg boven op duaal leren. Als we dat doen, zijn we terug naar af. Ik snap dat voor diegene die leren en werken aanboden, en voor de centra nascholing onderwijs (CNO’s), het iets moeilijker is om het nieuwe tegemoet te treden, daarin mee te gaan en het oude los te laten. Maar we hebben voorzien in een aanloopfase. Voor diegenen die nog niet rijp zijn om in het duaal leren in te stappen, hebben we die aanloopfase voorzien. Daarbij hebben we wel de ambitie om die leerlingen voor te bereiden op het duaal leren. Wanneer dat niet lukt, voorzien we in de aanloopfase, op vraag van de onderwijsverstrekkers, ook een onderwijskwalificatie. Diegenen die daarin blijven zitten, bieden we dus ook de mogelijkheid tot een onderwijskwalificatie. Dat is onderwijskwalificatie 2, zodoende dat die toch een attest hebben, of – met een duur woord – een civiele waarde, een waarde op de arbeidsmarkt. Daarbij kunnen we ook voorzien in het attesteren van bepaalde generieke competenties die zinvol zijn om aan de slag te kunnen gaan op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld op het vlak van attitudevorming of op het vlak van persoonlijk vorming. Als scholen leerlingen hebben die dreigen af te haken omdat ze schoolmoe zijn, dan kunnen ze nog steeds gebruikmaken van de naadloze flexibele trajecten (NAFT’s). Dat behoort nu tot het beleidsdomein Welzijn. Deze trajecten zijn, conform de afspraken uit de vorige regeerperiode, volledig overgeheveld van Onderwijs naar Welzijn. We hebben niet alleen de bevoegdheid overgedragen, we hebben ook de budgettaire middelen overgedragen: 11 miljoen euro recurrent per jaar. Daar kun je toch wel iets mee doen. Uiteindelijk kun je daar ook nog eens een aanklampend, begeleidend, beleid op maat mee voeren voor die specifieke leerlingen. Ik wil niet zomaar die betrokken leerlingen opgeven en aan hen vertellen dat ze zelfs die aanloopfase kunnen laten en ze, misschien zoals in een vorige periode, vooral thuis zetten. Ik vind dat we ambitie mogen hebben en de boodschap mogen meegegeven dat we, ook in die aanloopfase, al het mogelijke willen doen om hen te stimuleren, en te blijven stimuleren, een rol te laten opnemen in dat duaal leren. Dat is mijn visie ter zake. Ik hoop dat we dat met z’n allen kunnen uitrollen en vooruit kunnen kijken. Ongetwijfeld zal dat al doende leren zijn, maar laat ons vooral dan toch maar leren, en als het even kan ook duaal leren.
Mevrouw Isci heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitleg. Wat ik vooral hoor, zijn aanpassingen en vereenvoudigingen die ook al op vraag van adviesraden en scholen werden doorgevoerd. Maar wat ik niet hoor, is wat u zult doen met de groep van jongeren voor wie scholen vragen om hun de kans te geven om binnen de aanloopfase op school via aanklampend werken te worden meegenomen in het kwalificerende beleid. Het doorschuiven naar Welzijn en een NAFT is niet altijd de oplossing.
U zegt dat we de kans bieden om die jongeren via een NAFT door te schuiven en de middelen daar te brengen, zodat ze daar aan de slag kunnen. Wat scholen vragen, is dat die doelgroep, die tweedegraadsleerlingen, ook A2, binnen de school met aanklampend werken mee aan de slag kunnen, omdat dat resultaat oplevert.
Er wordt ook gevraagd om dat financieel op een correcte wijze te doen. In een vorige commissievergadering zei u dat u de budgetten hebt opgetrokken en gelijkgetrokken met het voltijdse onderwijs. Dat is niet wat ze vragen. Ze vragen om correct te financieren. Die scholen zetten meer in op omkadering, net om aanklampend te kunnen werken. Ik denk dat niemand hier beseft hoe arbeidsintensief het is om een jongere aan het werk te krijgen. Heel wat drempels moeten worden weggewerkt.
Iemand moet mij eens uitleggen hoe een leerkracht uit het voltijds onderwijs in het duaal traject een trajectbegeleiding kan doen binnen de vijftig minuten die ze daarvoor lesvrij worden gesteld, bijvoorbeeld om een jongere op de werkplek te gaan bezoeken, te evalueren en te remediëren. Dat is gewoon onmogelijk. Dat is volgens mij ook een van de redenen waarom het duaal traject binnen het voltijdse onderwijs moeilijk verloopt, namelijk omdat net die trajectbegeleiding zo belangrijk is.
Ik blijf dan ook bij mijn vraag: zult u meer financiering zetten tegenover de trajectbegeleiding? Zult u meer werk maken van flexibele trajecten binnen de aanloopfase? Ik hoor ook niet hoe de strikte scheiding tussen de aanloopfase en de duale fase van werk gebeurt. Duaal is werk en de aanloopfase is stage. Elke verandering van jongere binnen stage of duaal is een klaswijziging. Dat bezorgt de school enorm veel planlast. Ook daarover heb ik niets gehoord. Ik dank u.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega, ik dank u voor de vraag. Het is een thema waarover ik in het verleden al een aantal vragen heb gesteld.
Minister, ik heb goed genoteerd dat we geen enkele leerling mogen opgeven en de ambitie hoog moeten leggen. Ik volg u daar volledig in.
Wat mij deze legislatuur of eigenlijk dit werkjaar tot nu toe het meeste is bijgebleven, is de hoorzitting waarin we het hebben gehad over het aantal leerlingen dat niet voltijds naar school kan gaan. In Vlaanderen zijn dat 41.000 leerlingen. Het gaat ruimer dan de doelgroep waarover we het vandaag hebben. Ik wil nog eens benadrukken dat we er alles aan moeten doen om het leerrecht van die leerlingen te garanderen.
Minister, ik heb twee concrete vragen. Toen de centra leren en werken inkantelden in duaal leren, heb ik u meermaals gevraagd hoe we de expertise die bij die centra in huis is, kunnen borgen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de leerkrachten, de begeleiders die daar aan het werk zijn, de expertise hebben om net de doelgroep die zeer gemakkelijk door de mazen van het net valt, te begeleiden en te borgen? Ik herhaal die vraag, want ik merk dat er daar wat zorgen zijn.
Ik geloof ook heel sterk in het garanderen van kansen tot kwalificaties en het mogelijk maken van nog flexibelere trajecten. Ik weet dat dat niet altijd evident is, maar ik ga graag met het werkveld op zoek naar hoe we dat kunnen realiseren.
Ten slotte heb ik een laatste vraag, over het doorstromen op leeftijd. Dat gaat misschien wat ruimer dan deze context. Ik hoor op het terrein heel veel om daar te beperken, om te vertrekken van de competenties die de leerlingen hebben en ze niet zomaar op leeftijd te laten doorstromen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om te getuigen hoe het duaal leren de voorbije periode gegroeid is. In de vorige legislatuur was dat een heel beginnend iets. U hebt ook aangegeven, minister, dat dat iets was dat nog heel veel ontwikkeling had. Dat gebeurt ook. Er is een enorm verschil tussen hoe duaal leren gestart is, het idee daaromtrent, en waar ze nu staan. We zijn vorig jaar met de commissie nog naar De Wijnpers geweest, waar we ook een prachtig voorbeeld hebben gezien. In de vorige legislatuur heb ik dat ook opgevolgd. Het was fantastisch om te zien hoe een aantal bedrijven daar al meteen mee aan het werk zijn gegaan.
We zitten hier dus met een heel sterke manier van leren, van duaal leren, om bepaalde leerlingengroepen toch te kunnen meetrekken en soms zelfs toe te leiden of goesting te doen krijgen om toch nog een professionele bachelor in een bepaalde richting aan te gaan. Dat is hier echt wel een sterk gegeven.
Zijn er nog zaken die bijgestuurd moeten worden? Moeten we hier de vinger aan de pols houden? Zeker en vast, maar ik wil vandaag gewoon eens benadrukken dat er al heel knap en heel sterk werk geleverd is, zowel door scholen als door de aanbiedende bedrijven.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, ik sluit mij aan bij een van de vragen van collega Vandromme. Ik had ze ook al eens gesteld tijdens de gedachtewisseling met de Vlor, vorig jaar in september. Er is inderdaad de bezorgdheid dat door de ontmanteling van het dbso heel wat kennis van onderwijsprofessionals over de aanpak van kwetsbare jongeren en ongekwalificeerde schoolverlaters dreigt weg te vloeien, want niet elke professional uit het dbso zal doorstromen naar het duaal leren. Op welke manier kan ervoor gezorgd worden dat die expertise gevaloriseerd blijft en niet verloren gaat? En op welke manier zult u ervoor zorgen dat die expertise een plaats krijgt in het systeem?
Minister Weyts heeft het woord.
Wat de discussie over de financiering betreft: er zijn extra middelen gegaan naar het totale systeem. Er zijn helemaal niet minder middelen voorzien voor trajectbegeleiding, zoals geïnsinueerd wordt. En duaal leren volgt ook de financiering van het secundair onderwijs, dus ook de werkingsmiddelen voor de centra voor deeltijds onderwijs zijn gelijkgetrokken met die van het voltijds secundair onderwijs – naar boven, dus. Dat komt in de feiten ook neer op een verhoging van de middelen voor die centra, dus ze kunnen perfect inzetten op trajectbegeleiding, voor zover geld altijd alles zou oplossen. Maar in dezen zijn dus extra middelen voorzien.
De expertise van de centra voor deeltijds onderwijs kunnen we vanzelfsprekend valoriseren. Zij kunnen zelf ook aanloopfases inrichten, maar ook voltijdse scholen kunnen dat. En die kunnen ook samenwerken. Dat lijkt mij dus een goed concept. Daarnaast, wat de aanloopfase betreft: dat is net een aanklampend beleid op maat. We bieden een ongelooflijke variëteit aan mogelijkheden, waarbij we voor die aanloopfase effectief op maat en aanklampend ervoor zorgen dat de leerlingen ofwel worden toegeleid naar duaal leren, dan wel een eigen traject volgen richting een onderwijskwalificatie 2 of een beroepskwalificatie of een deel van een beroepskwalificatie. Ook dat kan allemaal. Ik denk dus dat we daar heel veel mogelijkheden voorzien.
En dan is er nog de vraag over NAFT. Voor alle duidelijkheid: die flexibele trajecten zijn extra ondersteuning. Dat is nog meer op maat ondersteuning voorzien. Maar ik wil wel komaf maken met de idee dat we ons goed voelen en dat we de andere kant opkijken, in de wetenschap dat heel veel leerlingen gewoonweg thuiszitten, in een systeem waarbij we onszelf wijsmaken dat dat wel goed is en dat daarvoor gezorgd wordt. Neen, ik vind dat we ook voor die leerlingen een ambitie mogen hebben, dat we het maximaal mogelijke moeten doen, dat we die niet mogen opgeven en het maximaal mogelijke moeten doen om aanklampend en op maat ervoor te zorgen dat die maximaal worden toegeleid naar ofwel het duaal leren ofwel een onderwijskwalificatie 2, dan wel naar een beroepskwalificatie of een deel van een beroepskwalificatie, en dat we die dus effectief ook niet loslaten en finaal, als we ze moeten laten gaan, we hen kunnen laten gaan met een attestering die ook een waarde heeft op de arbeidsmarkt.
Mevrouw Isci heeft het woord.
Ik blijf op mijn honger zitten, minister: wat met die groep jongeren die niet mee kunnen in dat duaal traject? Het feit dat men in NAFT vragende partij is en dat het ook een issue is dat er niet genoeg plekken zijn, versterkt mij in mijn denken dat dat niet voldoende is en dat je net dan wegkijkt. Wij moeten die jongeren aan boord houden. Dat is superbelangrijk. Ik blijf daar op mijn honger zitten.
U zei daarnet dat burgers een verdomde plicht hebben. Ik vind dat iedereen rechten en plichten heeft. En u hebt het recht om beleidskeuzes te maken. Maar u hebt ook de plicht om te blijven opkomen voor die groep jongeren die via uw beleidskeuzes uit de boot vallen. Ik blijf daar geen antwoord op krijgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.