Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Minister, we hebben een hele mooie, fijne week achter de rug, met de Week van de Belgische Muziek, waaronder de Music Industry Awards (MIA’s) vielen, en de bekendmaking van de Nieuwe Lichting op Studio Brussel. Dat was indrukwekkend trouwens. Meer dan duizend mensen – of groepen en muzikanten – hebben zich aangeboden voor die twaalfde jaargang. Dus dat is ontzettend populair. Het was het hoogste aantal ooit.
Het is natuurlijk fijn om zo de eigen muziek te vieren, maar de Belgische muziekscene is veel meer dan de groep die uiteindelijk de finale haalt, de negen finalisten en de drie die dan uiteindelijk bekroond werden, of diegenen die met de MIA’s aan de haal gingen. Het gaat ook over heel veel lokaal muziektalent, mensen die in hun vrije tijd aan muziek doen. Ongeveer 11,5 procent van de Vlamingen maakt muziek in zijn vrije tijd.
En wat blijkt uit nieuwe cijfers van VI.BE? Daaruit blijkt dat zij het jaar na jaar moeilijker krijgen. Collega’s, ik heb trouwens op de website van VI.BE opgezocht hoe we het moeten uitspreken, en het is dus gewoon ‘vibe’.
Dat er steeds minder podiumkansen zijn voor jong en lokaal talent, is verontrustend. We moeten dat lokaal talent alle kansen geven om podiumervaring te kunnen opdoen, om te kunnen repeteren, om te kunnen doorgroeien, voor wie dat wenst. “Als muziek een ecosysteem is, dan zijn de lokale podia de humuslaag. Die heb je absoluut nodig als je jaren nadien de muzikale vruchten wilt plukken”, aldus VI.BE.
De oorzaak van die slinkende kansen worden door de sector zelf vooral gelegd bij de administratieve last en de financiële kosten. We weten natuurlijk al dat er ook veel druk is op ruimte. Voor kleine en lokale organisaties, bijvoorbeeld jeugdhuizen, worden die administratieve last en de financiële kosten steeds moeilijker om te dragen, dat weten we ook. Men noemt het het ‘regulitis-virus’ dat daar heel hard op inbeukt.
Daarbovenop komt de grote ongerustheid omtrent de nieuwe amateurkunstenvergoeding (AKV), die toch ook heel wat onzekerheid en extra papierwerk met zich zal meebrengen voor deze organisaties.
Vandaar deze vragen, minister. Hoe kijkt u naar de nieuwe cijfers? Ziet u nog andere oorzaken voor deze trend, of bent u het eens met de analyse die vanuit de sector komt? Op welke manier zult u ondersteuning voorzien voor die organisatoren, om onder meer met de nieuwe regelgeving rond amateurkunstenvergoedingen aan de slag te kunnen gaan? Aan welke beleidsimpulsen denkt u eventueel om opkomend talent te kunnen ondersteunen en de sector dynamisch en vernieuwend te houden, zodat we over een aantal jaar een verdere groei kunnen optekenen?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Hoe kijk ik naar de nieuwe cijfers? Formaat, dat is de ondersteuner van de open jeugdwerkinitiatieven, waaronder jeugdhuizen, wijst naast de al door u aangehaalde redenen ook op grote lokale verschillen en interpretaties op het vlak van onder andere geluidsnormen, security en brandveiligheid.
Ook zijn er grote verschillen in hoe de lokale besturen invulling geven aan een lokaal evenementenloket om organisatoren te ondersteunen.
Dan is er uw tweede vraag, op welke manier we ondersteuning zullen voorzien. In het kader van de hervorming van het kunstenaarsstatuut heeft de Federale Regering inderdaad beslist tot een substantiële vermindering van de vergoeding voor prestaties van niet-professionele kunstenaars via die amateurkunstenvergoeding. Daarnaast verschuift door deze hervorming heel wat verantwoordelijkheid naar de organisatoren met bijkomende administratieve verplichtingen, zoals het registreren voor het uitvoeren van de prestatie, een extra vergoeding van 5 procent zodra er meer dan 500 euro werd uitbetaald aan de artiesten en een verantwoording indien je meer dan honderd vergoedingen per jaar betaalt.
De muzieksector heeft hier al kritiek op geuit en we voerden dit debat hier ook al eens in de commissie naar aanleiding van een vraag van de heer Meremans. De sector vreest – en volgens mij is die vrees meer dan terecht – dat dit zal leiden tot meer zwartwerk bij de vergoeding van beginnende muzikanten en bands, en organisatoren die afhaken.
Ik heb tijdens de besprekingen – want natuurlijk is ook onze input gevraagd – mijn bezorgdheden en vragen over deze hervorming meegegeven aan mijn collega’s in de Federale Regering.
Ik deel dus uw bezorgdheden en die van de sector, mevrouw Almaci, maar ik stel voor dat u dat in de eerste plaats meegeeft aan de bevoegde federale collega’s.
Via onze diverse steunpunten en de negen koepelorganisaties voor amateurkunsten, zorgen wij er wel voor dat de sector wordt geïnformeerd over de nieuwe voorwaarden voor vergoeding van amateurkunsten. Ze helpen organisatoren en muzikanten om hun weg te vinden in deze nieuwe regelgeving. Binnen onze bevoegdheden doen we dus wat we kunnen.
Daarnaast zie ik, net als de sector zelf, heel wat kansen in het Verenigingsloket dat we enkele dagen geleden hebben gelanceerd. Ik ben ervan overtuigd dat dit platform in de toekomst de administratieve lasten voor onder andere de jeugdhuizen en andere verenigingen sterk zal verminderen. Dat is alleszins de ambitie.
Ik kom dan bij de beleidsimpulsen waar we aan denken. Binnen het Kunstendecreet kunnen individuele kunstenaars een beurs ‘opkomend talent’ aanvragen. Het gaat daarbij om kunstenaars, ook muzikanten, die aan het begin van hun professionele loopbaan staan en via deze steun een boost kunnen geven aan hun artistieke loopbaan. In de laatste ronde, voor beurzen die starten in de eerste jaarhelft van dit jaar, werden 52 beurzen opkomend talent toegekend voor in totaal 390.000 euro.
De meeste muziekclubs die via het Kunstendecreet worden ondersteund, besteden ook aandacht aan de ondersteuning van jong, beginnend talent. Zo boeken ze heel wat jonge groepen en hosten ze verschillende talentenjachten. Op die manier vormen zij een brug tussen het amateurkunstenlandschap en de professionele kunsten.
Binnen het nieuwe decreet rond de ondersteuning van de amateurkunsten zet ik sterk in op de ondersteuning van talentontwikkeling. De negen koepelorganisaties krijgen via een zesde kernopdracht de opdracht om impulssubsidies te voorzien voor groei en talentontwikkeling. Ze zijn daar momenteel al mee aan de slag en nog in 2024 zullen ze allen een eerste eigen reglement lanceren. De bespreking over deze nieuwe regelgeving voeren we straks bij de bespreking van het ontwerp van decreet.
In uw vraag verwijst u naar de jeugdhuizen. Die vallen onder het beleidsveld Jeugd van mijn collega Benjamin Dalle. Ik geef toch graag in grote lijnen mee op welke manier de jeugdsector in dit verhaal een heel belangrijke rol opneemt.
Het nieuwe Jeugddecreet, dat dateert van 23 november van vorig jaar, bevat verschillende ondersteuningsinstrumenten. Er zijn subsidies voor geprofessionaliseerde jeugdhuizen die onder andere inspelen op de prioriteit ‘het stimuleren van artistieke expressie’. Verschillende jeugdhuizen zetten deze middelen ook in voor het bieden van podiumkansen aan jong muzikaal talent.
Formaat, het steunpunt voor de jeugdhuizen, wordt erkend en gesubsidieerd als landelijke jeugdwerkvereniging en heeft een breed aanbod aan ondersteuning voor de jeugdhuizen, ook met betrekking tot het thema van deze vraag. Zo is er bijvoorbeeld de website ikorganiseer.be, specifiek ter ondersteuning van jonge organisatoren van muziekevenementen.
Voorts zijn er subsidies voor cultuureducatieve verenigingen. Die verenigingen stimuleren de artistieke creativiteit van de jeugd en leren de jeugd de taal van de kunsten begrijpen en gebruiken. In de overeenkomsten 2022-2025 zijn voor enkele verenigingen expliciet doelstellingen opgenomen omtrent het ondersteunen van onder meer muzikaal getalenteerde jongeren.
Tot slot zijn er subsidies voor experimentele projecten, waaronder ook projecten die inzetten op ontwikkeling en ondersteuning van muziektalent. Dat is dus een hele portefeuille van mogelijkheden, denk ik.
Dank u wel, minister-president, voor uw vele antwoorden.
Ik denk dat we een gedeelde bezorgdheid hebben. We merken dat de sector en de jeugdhuizen en de vertegenwoordigers, gezien het grote aandeel van mensen die in hun vrije tijd muziek beoefenen, bezorgd zijn of de huidige situatie optimaal is en over wat we nog verder kunnen doen om ze te optimaliseren. Ik heb uw hele opsomming zo goed en zo kwaad mogelijk proberen te beluisteren – mijn pen heeft het zelfs op een bepaald moment begeven, dus ik heb die van de secretaris moeten nemen.
Ik ben blij dat u verwijst naar de verschillende initiatieven die al genomen zijn, maar ik zit met de vraag of het voldoende is, aangezien de cijfers toch een dalende trend vertonen. Als het gaat over de daling van de administratieve lasten, zegt u dat het echt een bezorgdheid is en dat u daaraan gaat werken en dat daar een aantal zaken in de pijplijn zitten. Ik hoop het echt, want dat is al lang een vraag vanuit de sector, zeker als het gaat om vrijwilligers – als we het hebben over jeugdhuizen, is dat toch ook wel een belangrijk element –, die eigenlijk heel veel moeten kunnen. Dat zijn vaak ook jongeren. Daar moet toch echt wel een tand worden bijgestoken.
Wat uw verwijzing naar het federale betreft, hebben we hier al een debat gehad over de vergoedingsregeling en de mogelijke neveneffecten die die kan hebben. Het komt er nu op aan om in Vlaanderen die regel goed te implementeren. Ik weet dat u overleg hebt gehad met minister Vandenbroucke, maar de vraag is nu wat we in Vlaanderen kunnen doen om de artiesten verder te helpen doorgroeien en verder te kunnen laten professionaliseren. Naast de animositeit tussen de niveaus of tussen de ministers – waar ik me zelfs niet over ga uitspreken – is daar toch wel de vraag of de maatregelen in Vlaanderen op zich voldoende zijn. Formaat klaagt bijvoorbeeld ook over onderfinanciering. Dus ik hoop dat u daar met de minister van Jeugd ook eens een gesprek over kunt hebben, u als minister bevoegd voor sociaal-cultureel werk. Want op die manier kunnen ze natuurlijk ook niet structureel voldoende ondersteunen. Daar heb ik dus misschien toch nog een kleine bijvraag over, minister-president. Dank u wel.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Nu, ik wil toch even nuanceren. De nieuwe vergoeding voorziet maximum 70 euro per persoon, maar ook een indexatie van dat maximumbedrag, waardoor dat 77,22 euro wordt. En dan komen er nog 22,06 euro verplaatsingsvergoedingen bij. Dat komt dus neer op 99,28 euro per prestatie. Dat is toch nog altijd een mooi bedrag voor een amateurkunstenprestatie. Die 140 euro is door de Federale Regering geschrapt precies omdat ze concurrentie organiseerde met de laagste barema’s in de sector.
Ik denk, minister-president, dat het ook uw verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat die eerlijke vergoedingen worden afgedwongen in de praktijk.
En dan is er nog zo’n vaak gehoord verhaal dat die verandering zoveel rompslomp met zich meebrengt. Maar op de website kun je als amateurkunstenaar in twee minuten een eenvoudig profiel aanmaken – via itsme is dat direct gedaan – en dan ben je klaar om die opdrachten te ontvangen. Vroeger moest je om de vijf jaar een dossier aanmaken dat dan nog eens door een commissie moest worden beoordeeld voordat je met een kunstenaarskaart aan de slag kon gaan. Die voorwaarde is gewoon weggevallen. Het registreren als opdrachtgever is ook eenvoudiger geworden. Eigenlijk moet je aan de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid ook toelaten om misbruik sneller vast te stellen. Dus het verhaal is toch wel een pak minder genuanceerd.
Ik hoor vooral in de sector dat er consensus over is dat dit geen slechte regeling is. Dat is met hen ook doorgepraat.
De heer Meremans heeft het woord.
Ja, collega’s, eerst en vooral is er wat u zelf ook zei, mevrouw Segers: cijfers zijn cijfers. Het was vroeger 146 euro, dacht ik. Nu is het 70 euro, en dan nog 20 euro verplaatsingskosten. Wat zal dat betekenen? Dat kost meer aan de organisatoren. Wat gaan die doen? Ze zullen het ‘zwart’ regelen. Dat zal de realiteit op het terrein zijn. Of je moet aan die kleine groepjes zeggen dat ze zich moeten omvormen tot vzw. Dat betekent boekhouding, oprichting … Dat zijn nog eens bijkomende kosten. Met andere woorden: de regeling die de heer Vandenbroucke heeft uitgedokterd, zal alleszins niet ten goede komen aan de talloze amateurkunstengroepjes, of die kleinere groepjes die overal in Vlaanderen opduiken op kermissen en braderieën, op kleinere festivalletjes enzoverder.
Goed, ik hoop dat men dat toch gaat herbekijken. Men zegt dat Cultuur een Vlaamse bevoegdheid is, maar in die zaken geldt dat weer niet. Laat ons hopen dat men het licht ziet en dat men er in de toekomst in slaagt om dergelijke zaken naar Vlaanderen over te hevelen.
We hebben kennis genomen van het rapport van VI.BE met de terechte verzuchtingen. Dat klopt. Wat VI.BE daar aanhaalt, verwijst ook een beetje naar lokale besturen en hoe lokale besturen daarmee aan de slag kunnen gaan. Ik geloof dat er meerdere aspecten zijn, aspecten van podia, van podiumkansen en dergelijke. Ik geloof ook dat de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden (IGS’en) daar een rol in te spelen hebben. Hoe kunnen ze cultuurspreiding, of wat dan ook, regionaal promoten en kijken of er een nood is in hun regio en wat ze daaraan kunnen doen, in samenwerking met de lokale besturen?
Maar het is veel meer dan dat. Bij de federale regelgeving komen ook nog de zeer strenge eisen inzake luchtkwaliteit die postcorona zijn ingevoerd. Dat geeft ook een financiële druk op lokale huizen en op kleinere lokale zalen en kleinere cultuurhuizen. Het nieuwe federale vennootschapsrecht brengt ook heel wat planlast mee, vooral voor vzw’s. Die moeten zich dan weer omvormen tot feitelijke verenigingen, wat juridisch veel minder bescherming biedt, maar bon. Er is, met andere woorden, toch wel wat werk op de plank, maar niet alles kan Vlaams geregeld worden. Het is federaal geregeld, en volgens mij niet goed geregeld.
Ik begrijp de bekommernissen van VI.BE en ik deel die voor een stuk. Aan het federale luik kunnen we niet veel doen, tenzij ‘van onze oren maken’ en die bekommernissen weergeven en hopen dat men het licht ziet en dat het op termijn naar Vlaanderen komt. Ondertussen, denk ik, moeten de lokale besturen kijken hoe ze daarmee omgaan. Zij moeten daarin ondersteund worden door die IGS’en, die gaan kijken waaraan nood is en waar ze op het terrein mensen kunnen assisteren.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Louter voor het verslag, en zodat de woorden van mevrouw Segers niet verkeerd zouden geïnterpreteerd worden: ik denk dat u gepleit hebt om meer nuance in de zaak te brengen, en u zei minder nuance. Ik wil u dus even bijstaan door te zeggen dat er meer nuance in moet worden gebracht. Dat is louter voor het verslag, en uit collegialiteit. (Opmerkingen van Katia Segers)
Wat Formaat betreft, denk ik dat u dat aan minister Dalle moet voorleggen. Wat VI.BE betreft, zal VI.BE ook een initiatief nemen om meer nieuwe lokale initiatieven te stimuleren. VI.BE zal daar dus wel zijn verantwoordelijkheid in nemen. Wat de subsidie van Formaat betreft, stel ik voor dat u dat bij mijn collega-minister Dalle bekijkt, want ik heb daar zelf op dit moment geen informatie over.
Dank u wel, minister, ik wilde het dus hebben over de ondersteuning van lokaal en opkomend muziektalent. Ik vind het wel jammer – ondanks het feit dat we in een constructieve geest zitten – dat het een stukje bashen van niveau naar niveau wordt. Er was zwartwerk, en dat is nu aangepakt door digitalisering. Er is duidelijkheid over wie er gebruik maakt van het systeem. De regeling werd ook gebruikt in verschillende sectoren die niks met artistieke prestaties te maken hebben. Daar is nu wel duidelijkheid in gekomen. Kan alles beter? Uiteraard, en laat ons dan verder debatteren over hoe het beter kan na een evaluatieperiode.
Maar – en dat is hetgeen ik wil zeggen – het is mij opgevallen, mijnheer Meremans, dat u de verdediging op zich nam voor de feitelijke verenigingen, die inderdaad 50 procent van het veld opnamen, en waar Vlaanderen vroeger wel een bepaalde rol voor speelde. Die zijn nu totaal bij het lokale niveau geduwd. Bij gebrek aan middelen zal dat niveau elke keer een afweging maken die financieel is, en dus of men daar wel of niet nog in kan investeren. Ik hoop dat we straks in het debat over het ontwerp van decreet die gedachte vasthouden. Dat is een van de kerndiscussies de we hebben naar aanleiding van het ontwerp van decreet. We hebben die vorige week ook gehad naar aanleiding van het ontwerp van decreet over bovenlokale kunstwerking.
Mijn vraag was ingegeven door het feit dat vanuit VI.BE aangegeven werd dat heel wat kleinere organisatoren de situatie nu, qua paperassen en gebrek aan ruimte, niet meer kunnen dragen. Dat is wel degelijk een Vlaamse bevoegdheid. Die implementatie is wel degelijk een Vlaamse bevoegdheid. Mijn zorg is een beetje dat die kleinste organisaties tussen wal en schip gaan vallen. Bovenlokaal is er niks en het lokale is losgelaten. Daar zit natuurlijk die gap.
Ik wil afsluiten met de vaststelling dat zoveel mensen muziek maken in hun vrije tijd, en dat voor die twaalfde editie van De Nieuwe Lichting meer dan duizend kandidaten waren. Er leeft dus echt heel veel, en het zou jammer zijn dat die mensen minder podiumkansen zouden krijgen in de toekomst door een gebrek aan ruimte en te veel paperassen. Het is dus eigenlijk een oproep om te kijken hoe we het allemaal samen beter kunnen doen, eerder dan een institutioneel debat. Ik denk dat dat de boodschap is, zeker gezien de context die er bovenlokaal en lokaal is ontstaan door de nieuwe besluitvorming.
De vraag om uitleg is afgehandeld.