Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik heb een paar maanden geleden aan uw voorganger gevraagd hoe hij keek naar een eventuele erkenning van het boeddhisme. Het was toen de intentie van de voormalige minister Van Quickenborne om dit mogelijk te maken via een nieuwe wet. U weet uiteraard dat dit federale bevoegdheid is, maar het heeft natuurlijk aanzienlijke gevolgen voor verschillende beleidsdomeinen in Vlaanderen, niet in het minst het onderwijs natuurlijk.
Uw voorganger was daar redelijk duidelijk in. Hij had heel wat opmerkingen over dit wetgevend initiatief. De opmerkingen van de voltallige Vlaamse Regering waren niet min. En we waren ook niet alleen. De andere regeringen in dit land hebben ook een heleboel vragen opgeworpen over de impact van deze wet, de keuze, de tijdslijn enzovoort.
Ik breng ook graag nog eens in herinnering dat België veroordeeld is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), omdat die manier van erkennen van erediensten niet transparant, niet duidelijk en niet voorspelbaar zou zijn. Dat is deze legislatuur op geen enkele manier door onze federale collega’s opgepikt. Dat is niet opgelost. Uw voorganger heeft ook nog aangekondigd dat er een nieuw overleg zou komen na het advies van de Raad van State. Maar nu heeft de Federale Regering midden december toch een definitieve goedkeuring verleend aan dat wetsontwerp over de erkenning van het boeddhisme. Dat is, denk ik, allemaal redelijk problematisch. Daarom heb ik voor u de volgende vragen.
Kunt u aangeven op welke manier er met de Federale Regering overleg is geweest na het advies van de Raad van State?
Kunt u meer toelichting geven over het finale advies van de Vlaamse Regering? Kunt u aangeven op welke manier de drie grote vraagstukken die destijds door de Vlaamse Regering zijn opgeworpen, van een antwoord werden voorzien? Het zou toch maar logisch zijn dat men, op het moment dat men uiteindelijk die beslissing neemt, met de opmerkingen van andere regeringen rekening houdt – al betwijfel ik dat.
Kan het wetsontwerp bijgevolg op een goedkeuring vanuit de Vlaamse Regering rekenen en wat is het standpunt van de andere deelstaten, indien u dit weet?
Zult u bij uw federale collega aandringen op een sluitend en helder kader inzake de erkenning van erediensten?
Minister Rutten heeft het woord.
Dank u wel, mevrouw Sminate. Ik zal op elk van uw vragen ingaan. Ik moet er wel op wijzen dat de erkenning van erediensten en niet-confessionele levensbeschouwingen en hun representatieve organen volgens ons staatrechtelijk kader een exclusief federale bevoegdheid is.
Ook al was de Federale Regering hier niet toe verplicht, ze heeft op eigen initiatief twee keer een niet-bindend advies ingewonnen bij de deelstaten over het wetsontwerp ter erkenning van het boeddhisme als niet-confessionele levensbeschouwing. Op deze adviesvragen heeft de minister-president op 28 oktober 2022 en op 6 oktober 2023 schriftelijk de bezorgdheden van de Vlaamse Regering overgemaakt aan de Federale Regering.
De bezorgdheden hadden betrekking op drie aspecten van het wetsontwerp. Het eerste – en toch wel niet onbelangrijk – was de financiële en organisatorische impact van een erkenning van het boeddhisme op het onderwijs als gemeenschapsmaterie. Een erkenning zou namelijk met zich mee kunnen brengen dat er conform artikel 24 van de Grondwet mogelijk een extra levensbeschouwelijk onderwijsvak Boeddhisme zou moeten worden ingericht binnen het Vlaams officieel onderwijs. Het tweede aspect was in welke mate de Boeddhistische Unie van België (BUB) effectief een representatief orgaan zou zijn of representatief genoeg zou zijn om als representatief orgaan erkend te worden. En de derde opmerking was of het niet eerder om een eredienst zou gaan, in plaats van een niet-confessionele levensbeschouwing, vanwege bepaalde aspecten binnen het boeddhisme die eerder als religieus kunnen worden beschouwd, zoals bijvoorbeeld het reïncarnatiegeloof of het geloof in een eeuwige geest.
De Federale Regering heeft op deze bezorgdheden van de Vlaamse Regering een omstandig antwoord gegeven in de memorie bij het wetsontwerp. Wat betreft de eerste bezorgdheid rond de impact van de erkenning op het onderwijs werd door de Federale Regering aan de Raad van State gevraagd of na de erkenning van het boeddhistisme de gemeenschappen verplicht zijn om in openbare scholen naast het bestaand vak zedenleer een extra niet-confessioneel onderwijsvak in te richten. De Raad van State heeft in zijn advies van 12 juni 2023 aangegeven dat hij enkel wettelijk advies kan geven over het voorliggende ontwerp van wet over de erkenning van het boeddhisme en niet over de mogelijke toekomstige impact van een erkenning van het boeddhisme op de gemeenschapsbevoegdheid inzake onderwijs.
Het standpunt van de Federale Regering zoals opgenomen in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp is dat na een erkenning van het boeddhisme de gemeenschappen zelf autonoom bij decreet de voorwaarden kunnen vastleggen inzake de inrichting en subsidiëring van een mogelijk bijkomend levensbeschouwelijk onderwijsvak of om het bestaand vak zedenleer uit te breiden naar het boeddhisme als niet-confessionele levensbeschouwing. Dat is dus aan ons.
Wat de tweede bezorgdheid betreft inzake de representativiteit van de BUB wil ik nogmaals benadrukken dat de erkenning van een representatief orgaan een federale bevoegdheid is, zoals de minister-president in zijn schrijven aan de Federale Regering heeft benadrukt. Als antwoord op deze bezorgdheid van de Vlaamse Regering heeft de Federale Regering in de memorie bij het wetsontwerp verduidelijkt dat de BUB het merendeel van de boeddhistische verenigingen en de stromingen die actief zijn in België verenigt en vertegenwoordigt. Nieuwe boeddhistische verenigingen kunnen zich bovendien steeds aansluiten bij de BUB als representatief orgaan van de boeddhistische gemeenschap. Hierdoor is ook voldaan aan de opmerking van de Raad van State dat de BUB ook open dient te staan voor nieuwe boeddhistische verenigingen.
Wat de derde bezorgdheid betreft, of het boeddhisme niet eerder als een eredienst dan een niet-confessionele levensbeschouwing beschouwd moet worden, heeft de Federale Regering in de memorie bij het wetsontwerp de volgende motivering opgenomen: “Wegens de scheiding tussen levensbeschouwing en staat is het niet aan de overheid om te bepalen of het boeddhisme een eredienst of levensbeschouwing is. Die keuze behoort conform artikel 21 van de Grondwet tot de interne organisatorische autonomie van het boeddhisme zelf. De BUB heeft in zijn erkenningsaanvraag de keuze om erkend te worden als een niet-confessionele levensbeschouwing gemotiveerd door te stellen dat een eredienst is gericht op een hoger wezen, terwijl het boeddhisme enkel op mensen gericht is.”
Bovendien verduidelijkt de Federale Regering in de memorie dat de term ‘niet-confessioneel’ naar een levensbeschouwelijke gemeenschap in de brede zin van het woord verwijst, die tot geen enkele van de bestaande erediensten behoort, omdat ze elke godsrelatie verwerpt zoals dat het geval is bij het boeddhisme en de vrijzinnigheid. De Raad van State heeft in zijn advies van 12 juni 2023 op het wetsontwerp deze motivering van de Federale Regering gevolgd om het boeddhisme te erkennen als een niet-confessionele levensbeschouwing en niet als een eredienst.
De Federale Regering heeft geen verder interfederaal overleg georganiseerd, aangezien ze op de bezorgdheden van de deelstaten uitvoerig heeft geantwoord in de memorie bij het wetsontwerp, die eveneens aan de deelstaten werd bezorgd.
Zoals zonet geduid, is de erkenning van het boeddhisme een exclusief federale bevoegdheid en is er geen voorafgaandelijke goedkeuring vereist vanuit de deelstaten. De federale overheid heeft op eigen initiatief, zonder dat ze hiervoor wettelijk verplicht was, adviezen opgevraagd aan de deelstaten die hun advies hebben gegeven. In elk geval heeft de Federale Regering in de memorie bij het wetsontwerp een inhoudelijk en juridisch omstandig antwoord geformuleerd op de drie bezorgdheden van de Vlaamse Regering. Ik heb geen kennis van de inhoud van de adviezen van de andere deelstaten. Elke deelstaat bezorgde rechtsreeks zijn adviezen aan de Federale Regering.
Ik geef nog mee dat het wetsontwerp tot erkenning van het boeddhisme definitief is goedgekeurd door de federale ministerraad van 15 december 2023 en het nu aan het Federaal Parlement is om het verder te behandelen.
Het EHRM heeft op 5 april 2022 inderdaad de federale overheid veroordeeld wegens het ontbreken van een duidelijk wettelijk kader voor de erkenning van erediensten en levensbeschouwingen.
U vroeg mij of ik bij de federale collega zal aandringen op een sluitend en helder kader inzake de erkenning van erediensten, gelet op de veroordeling door het EHRM en de rechtsonzekerheid die er vandaag bestaat.
Ik kan u zeggen dat het niet tot mijn bevoegdheid behoort, noch tot deze van de Vlaamse Regering, om er bij de Federale Regering op aan te dringen gevolg te geven aan een arrest van het EHRM, waarin de Belgische staat is veroordeeld voor een exclusief federale bevoegdheid.
Tot daar gaat mijn antwoord.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Dank u wel, minister.
Ik vind het in de eerste plaats vooral straf dat er geen enkel gevolg is gegeven aan het arrest van het EHRM. Dat arrest dateert al van een hele tijd geleden, en toch is er niets gebeurd. Op basis van kaduke regelgeving worden er nu nieuwe zaken aan toegevoegd. Want het gaat niet alleen over het erkennen van het boeddhisme, er is ook een traject uitgestippeld voor het hindoeïsme en men wil ook nog bijkomende representatieve organen erkennen. Ik vind dat toch allemaal straf.
Begrijp me niet verkeerd. Het is niet zo dat ik per definitie tegen erkenningen ben. Maar dan moet dat wel gebeuren in de juiste omstandigheden en binnen een rechtszeker kader. Als ik uw antwoord beluister, is het toch wel redelijk duidelijk dat er op die meest fundamentele vraag geen antwoord is gekomen. Hoe kan men erin slagen om, op basis van regelgeving waarvoor we veroordeeld zijn, nieuwe beslissingen te nemen? Daar wil ik toch graag nog eens uw mening over, en ook over de memorie van toelichting die u hebt toegelicht. Bent u het daarmee eens als minister bevoegd voor de gevolgen van die beslissing?
Iets wat me wel niet helemaal duidelijk is, is het volgende. U zegt dat de Federale Regering adviseert dat het onderwijs in Vlaanderen zelf kan beslissen om die lessen in te richten. Ja? Maar klopt dat, dat we dat mógen beslissen, in plaats van móeten beslissen? Ik ging er eigenlijk van uit dat, als die erkenning er is, Vlaanderen verplicht is om die lessen in te richten. Als er effectief in die memorie van toelichting staat dat wij dat als Vlaanderen kunnen beslissen, is dat iets anders dan datgene waar ik altijd van uitging. Daar wil ik graag nog een toelichting bij krijgen.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Ik zou deze gelegenheid willen aangrijpen – nu ik hier een inhoudelijk betoog heb gehoord van de minister over wat al dan niet als een religie kan worden beschouwd – om te stellen dat het toch te gek voor woorden is dat over iets als de erkenning van het boeddhisme moeilijk zou worden gedaan, terwijl hier een systeem is erkend – de islam, namelijk – dat in de eerste plaats een politieke ideologie is. En dat zeg ik niet, dat zeggen rechtgeaarde arabisten en islamologen. Denk aan onze welbekende Vlaamse arabist die helaas is overleden, Urbain Vermeulen. Hij zei letterlijk dat de islam veel meer wet en recht is, dan religie – en wat voor wet en recht: sharia, totalitair, tiranniek, onderdrukkend, vrouwonvriendelijk enzovoort. En toch is dat hier al vele decennia wel erkend, waardoor er dus ook heel veel belastinggeld naartoe gaat.
Ik wou toch wel even opmerken, mevrouw Rutten, in wat voor een potsierlijke situatie we eigenlijk zijn terechtgekomen. En dan zou het boeddhisme, iets dat toch onschadelijk is, niet kunnen, en de islam wel. Dat is natuurlijk totaal pervers.
Minister Rutten heeft het woord.
Mevrouw Sminate, ik stel voor dat u de vraag over de veroordeling door het EHRM door uw federale collega’s in het Federaal Parlement laat stellen. Voor zover ik ben geïnformeerd, heeft de federale overheid gerapporteerd aan het EHRM en is ze daarmee tegemoetgekomen aan de opmerkingen. Zoals gezegd, is dat echter niet mijn bevoegdheid. Ik zal mij niet op dat terrein wagen.
Ik ga in op uw tweede vraag. Het is heel belangrijk dat we het daar juist hebben. De Raad van State heeft in zijn advies van 12 juni 2023 gesteld dat hij enkel wettelijk advies kan geven over het voorliggend ontwerp van wet en dus niet over de toekomstige impact van een erkenning van het boeddhisme op de gemeenschapsbevoegdheid over onderwijs. Dat is wat de Raad van State heeft gezegd.
Vervolgens kom ik bij de interpretatie en het standpunt dat de Federale Regering daar als antwoord aan heeft gegeven. Zij heeft gezegd – en zo werd het ook opgenomen in de memorie van toelichting – dat het na een erkenning aan de gemeenschappen zelf is om autonoom bij decreet de voorwaarden vast te leggen. Het gaat dan over de inrichting en subsidiëring. We kunnen dan een keuze maken: ofwel een bijkomend levensbeschouwelijk onderwijsvak inrichten ofwel het bestaande vak zedenleer uitbreiden naar boeddhisme als niet-confessionele levensbeschouwing. Dat is dus een discussie die, als het federale traject verdergaat, wij hier, ikzelf, mijn opvolger, u allen in uw hoedanigheid van na 9 juni van dit jaar, zullen moeten voeren.
Ja? Het is verduidelijkend. De Raad van State zegt er zelf niets over. De federale overheid zegt dat het aan de gemeenschappen zelf is om daar zelf bij decreet de keuze te maken: wordt het een apart levensbeschouwelijk onderwijsvak of wordt het toegevoegd aan de niet-confessionele levensbeschouwing.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Oké, maar we zijn natuurlijk wel verplicht om het vak te geven. Feit is wel dat de boeddhisten het er niet mee eens zijn dat het onder zedenleer zou vallen. Anderzijds zeggen zij wel dat ze niet genoeg leerkrachten hebben om het vak apart te geven. We zitten daar dus met een fundamenteel probleem.
Uiteraard is de erkenning van erediensten niet uw bevoegdheid. Daar ben ik het mee eens.
Voorzitter, u leidt de minister af. (Opmerkingen van de voorzitter)
Ah, dan is het goed. Maar met het tweede zal ze het misschien minder eens zijn. (Opmerkingen van de voorzitter)
Het klopt dat de erkenning van erediensten geen Vlaamse bevoegdheid is, maar de gevolgen voor Vlaanderen zijn wel groot. Daarom vraag ik en roep ik op om toch het nodige te doen om er vanuit Vlaanderen voor te zorgen dat er beter wordt nagedacht over dergelijke beslissingen. U hebt die connecties aan de overkant van de straat. Ik heb dat ook regelmatig aan uw voorganger gevraagd. Hij was het er zelfs mee eens dat die bevoegdheid naar Vlaanderen moest komen. Hij heeft dat met zoveel woorden gezegd, absoluut. Iedereen kan dat hier getuigen.
Bent u het daar niet mee eens? (Opmerkingen van de voorzitter)
Ik herhaal mijn oproep om uw federale collega’s ervan te overtuigen dat deze aanpak beter zou zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.