Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer De Roo heeft het woord.
Minister, om hun eigen adviezen over een transformatiegericht innovatiebeleid te onderbouwen, onderzochten de Vlaamse Adviesraad voor Innoveren en Ondernemen (VARIO) en de Nederlandse Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI) in een gezamenlijke landenstudie hoe dit beleid vorm krijgt in Zweden, Zwitserland en Oostenrijk.
De AWTI bracht midden december resultaten naar buiten. Volgens de adviesraad versterkt het Nederlandse beleid vooral bestaande processen, structuren en belangen en is er te weinig oog voor fundamenteel andere perspectieven of een inspirerend toekomstbeeld voor het land om de samenleving en de economie toekomstbestendig en duurzaam te maken. Dat is toch wel een opvallende conclusie.
VARIO gaat in zijn memorandum – de publicatie van VARIO is nog niet ter beschikking – dieper in op de noodzaak van een transformatief innovatiebeleid dat niet alleen gericht is op economische groei, maar tegelijk ook op maatschappelijke impact en duurzaamheid. De Vlaamse adviesraad wijst daarbij op de Transitions Performance Index (TPI) van de Europese Commissie, waar Vlaanderen dertiende is gerangschikt.
Uit de publicatie van de AWTI blijkt dat Zwitserland en Oostenrijk net als Vlaanderen een sterke bottom-uptraditie in innovatie en onderzoek hebben. Deze landen vinden het nu noodzakelijk om zich parallel aan het klassieke innovatiebeleid ook te richten op maatschappelijke uitdagingen en innovatie hierin te sturen. Zo is Zwitserland een nieuwe entiteit die gebaseerd is op het Amerikaanse ARPA-model (Advanced Research Projects Agency), aan het bekijken en heeft Oostenrijk sinds kort een superministerie dat de probleemdomeinen zoals klimaatactie, energie, mobiliteit en omgeving samenbrengt met onderzoek en innovatie. In Zweden is die top-downfocus op transformatiegericht onderzoek er al langer door de integratie van de Sustainable Development Goals (SDG’s) en thema’s in de onderzoeksagenda, maar zijn er problemen met de sturing en de vaagheid van de te behalen doelen.
Uit de publicatie blijkt ook dat in zowel Oostenrijk als Zwitserland, beide federale staten, innovatie en onderzoek voornamelijk federale aangelegenheden zijn om onder meer een goede coördinatie te voorzien. In ons land zitten innovatie en onderzoek voornamelijk bij de deelstaten en verloopt de coördinatie met en van het federale niveau niet altijd even vlot.
Minister, hebt u kennisgenomen van het rapport? Welke lessen neemt u hieruit mee? Moet Vlaanderen volgens u er ook over nadenken om nog meer sturend of thematisch te werken met betrekking tot onderzoek en innovatie in bepaalde domeinen? Wilt u de optie van een hoger coördinerende instantie zoals in Oostenrijk of Zwitserland laten onderzoeken? Welke mogelijkheden ziet u om de coördinatie met en van het federale niveau te verbeteren?
Minister Brouns heeft het woord.
Het vermelde rapport is inderdaad een vrij interessante studie, omdat het net Vlaanderen vergelijkt met andere landen die eveneens voortrekker zijn in Europa op het vlak van onderzoek en innovatie. Ik ben trouwens vorig jaar gaan spreken op het colloquium waar het VARIO-memorandum werd toegelicht. Een aantal boodschappen van toen zijn relevant voor uw vraag om uitleg over de studie van VARIO met de Nederlandse collega’s van de AWTI.
Sinds 2021 is Vlaanderen toch wel de innovatieleider volgens het Europese ‘regional innovation scoreboard’ (RIS). Voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) staan wij daar op de eerste plaats in Europa. We hebben Zweden voorbijgestoken. Het is al een paar keer gezegd dat we daar trots op mogen zijn. Dat is te danken aan de inmiddels 3,65 procent van het bbp aan O&O-uitgaven. De kwaliteit van ons innovatie-ecosysteem staat daarbij garant voor het goede gebruik van die middelen. Aan de innovatietop blijven, is en blijft onze ambitie. Daar geraken is een, daar blijven is vaak een ander paar mouwen. We moeten wat mij betreft dat beleid doorzetten de komende jaren
Men pleit ook terecht voor een innovatiebeleid dat sterk bijdraagt aan de noodzakelijke maatschappelijke transformaties zoals klimaatneutraliteit, de versterking van de productiviteitsgroei of de aanpak van de vergrijzing. Tegelijk is het belangrijk om het gezonde evenwicht tussen bottom-upkanalen, waarbij onderzoekers en bedrijven aan het stuur zitten, en top-downsturing goed te bewaren. Ik kan daarin meegaan. We moeten ook absoluut voorkomen dat de veelheid aan maatschappelijke problemen die we als technologische uitdagingen willen aanpakken, zorgen voor bijkomende structuren in het innovatielandschap en de versnippering van middelen. In het belang van een doelmatige aanpak denk ik dat we een pact voor innovatiegedreven transformatie nodig hebben. In dit pact moeten wat mij betreft de quadruplehelixactoren samen keuzes maken over de prioriteiten voor de komende legislatuur en hoe deze doelstellingen op te volgen, en vooral afspraken over de samenwerking. Dat is alvast mijn overtuiging op dat vlak.
Toponderzoek vraagt ook topinfrastructuur. Dit moet absoluut een investeringsprioriteit zijn. Ik steun dan ook voluit het pleidooi van VARIO om vanuit Vlaanderen mee te investeren in de Einsteintelescoop. Ik heb zelf voor 2024 het voornemen om elke kans die ik krijg, te benutten om te pleiten voor die Einsteintelescoop als een van de allergrootste hefbomen en magneten in vele decennia, die direct en indirect sociaal-economisch alleen maar positieve effecten kan hebben voor België en onze positie in Europa. De vestiging op het drielandenpunt van deze unieke topinfrastructuur is wat mij betreft baanbrekend en grensverleggend. We hebben bijvoorbeeld van de European Organization for Nuclear Research (CERN) kunnen leren dat de maatschappelijke return van een dergelijk project immens is. Ik verwijs heel concreet bijvoorbeeld naar Science, Technology, Engineering and Mathematics (STEM).
STEM brengt mij hier via een bruggetje naar innovatietalent, dat nodig is. We hebben mensen nodig om die innovaties te kunnen realiseren. Het is een boutade, maar zonder mensen werkt het niet. Het aanmoedigen van STEM, van internationale mobiliteit en van levenslang leren zijn dan ook ontegensprekelijk bijzonder belangrijke voorwaarden. Het lijkt mij dan ook een enorme opportuniteit dat de departementen Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) en Werk en Sociale Economie (WSE) zullen fusioneren tegen het einde van dit jaar. Hiermee brengen we dus het arbeidsmarktbeleid en het innovatiebeleid onder één dak, en dat moet dus tot een gemeenschappelijke visie en samenwerking leiden rond oplossingen voor innovatietalent, en op die manier kan dat ook verder worden versterkt.
Internationalisering – dat spreekt voor zich – is ook van primordiaal belang: een Vlaanderen dat naar buiten kijkt en een internationale ambitie moet hebben en een Vlaanderen waar de wereld welkom is voor onderzoek en het ondernemerschap van de toekomst. Dat beseffen we nog meer dan ooit in het licht van het pas gestarte EU-voorzitterschap. In het Europese innovatie- en industriebeleid moet ook transformatie richting duurzaamheid en digitalisering centraal staan. Dat zijn meteen ook de speerpunten van ons als voorzitter in het industriebeleid, maar ik deel ook de bekommernis over de risico’s van staatssteun via de lidstaten. Een gelijk speelveld is daarin een belangrijk aspect. Dat is een debat dat ik binnen de EU-industrieraad als voorzitter het komende semester actief wil stimuleren en waarbij ik hoop dat we tot duidelijke raadsconclusies en aanbevelingen kunnen komen voor de volgende Europese Commissie.
Ik heb nog één opmerking over uw vraag in verband met de hogere coördinerende instantie. Die bestaat binnen Vlaanderen al met het Voorzitterscollege. Zoals ook gezegd zal de samenwerking met de departementen EWI en WSE op dat vlak wat opleveren.
Tot slot, wat uw derde vraag over de coördinatie met het federale niveau betreft, dat verdient toch wel enige nuance. Coördinatie is natuurlijk belangrijk als het over thema’s gaat met gedeelde bevoegdheid zoals ruimtevaart en de ESA-middelen, maar daarover lopen de contacten goed. Daar waar Vlaanderen zelf de volheid van bevoegdheden heeft, lijkt het mij praktischer om eerst zelf in eigen huis die goede coördinatie op orde te hebben. Je moet ook op opletten om de vergelijking met de situatie in andere landen te maken. Op zich loopt het hier wel goed in Vlaanderen met het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO), het departement EWI en ook onze strategische onderzoekscentra en universiteiten, en daar mogen we dan best ook wel trots op zijn.
De heer De Roo heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord. Ik vind het op zich goed dat er studies gebeuren waarbij ook eens gekeken wordt hoe we zo’n begrip als transformatie richting innovatiebeleid vorm gaan geven. Als we ons dan gaan spiegelen aan andere landen die al stappen hebben gezet, vind ik dat sowieso waardevol dat dat wat verder wordt onderzocht, altijd rekening houdend met de structuur van een land of de structuur van een regio en ook de voorgeschiedenis.
U hebt er terecht op gewezen, minister, dat we qua onderzoek en ontwikkeling (O&O) in de top van Europa spelen. Richting de verdere doorvertaling daarvan zitten we eigenlijk ook in die top. We zijn daar niet nummer 1 maar we scoren hoog. Het is kwestie van dat vol te houden, en het lijkt me dan ook zeer belangrijk dat we dat doen.
U hebt een aantal acties daarrond opgesomd. Wat betreft het memorandum van de Vlaamse Adviesraad voor Innoveren en Ondernemen (VARIO) zelf, daar viel het mij ook op in de passage waar ze verwijzen naar het transformatief innovatiebeleid dat ze het direct koppelen aan extra budgetten die daarvoor zullen moeten worden voorzien. Goed, de vraag naar extra budgetten zal natuurlijk een onderdeel zijn van de volgende legislatuur en voor de onderhandelingen daarrond. Ik wil daar graag bij opmerken dat ik denk dat we daar ook goed moeten nadenken over de grote vraagstukken. Die middelen zullen niet alleen maar uit de O&O-portefeuille kunnen komen, daar zal iedereen inspanningen moeten doen om de richtingen die een overheid wil aangeven, ook op vlak van O&O, soms iets breder te benaderen. We zullen dat niet alleen maar uit dat O&O-budget zullen kunnen uitgeven. Dat is een belangrijke kanttekening daarbij.
Wat de federale coördinatie betreft, was het misschien niet helemaal duidelijk in mijn vraagstelling, maar mijn doelstelling was voornamelijk om een stuk richting het Belgian Federal Science Policy Office (BELSPO) te gaan wijzen, waar toch nog wel wat optimalisaties mogelijk zijn en waar we, denk ik, ook nog verder moeten kijken. Het was alleszins niet bedoeld als een kritiek richting de huidige samenwerkingsmodellen en de coördinatie die momenteel al gebeurt in Vlaanderen binnen de organen en binnen het Voorzitterscollege.
De vraag om uitleg is afgehandeld.