Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het actieplan tegen schooluitval
Verslag
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Minister, in het begin van dit nieuwe jaar communiceerde u over enkele nieuwe initiatieven in de strijd tegen schooluitval. Zo maakt u extra middelen vrij, komt er een Vlaanderenbrede aanpak met een centrale coördinatie en krijgt elk CLB een ‘ankerfiguur’ die zal instaan voor het implementeren van een toolbox om leerkrachten en scholen te ondersteunen. Op deze manier werkt u vooral verder op reeds bestaande initiatieven en volgt er een verhoging van het budget.
In het regeerakkoord hebben we afgesproken om deze legislatuur een actieplan tegen schooluitval uit te werken en te implementeren in de praktijk. Op 20 december 2021 vroeg u in het kader hiervan de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Sociaal-Economisch Raad van Vlaanderen (SERV) om een advies op te maken om zo beide strategische adviesorganen proactief te betrekken bij de opmaak van een nieuw actieplan ter preventie en aanpak van schooluitval. In uw persmededeling van 4 januari zie ik geen duidelijke verwijzing naar een dergelijk actieplan.
Ik stel u hierover graag enkele vragen ter verduidelijking. Hoe passen deze nieuwe beleidsinitiatieven in het actieplan schooluitval? Zal de opmaak van het actieplan bij de nieuwe Vlaamse coördinatie komen te liggen? Komt er überhaupt nog een uitgebreid actieplan? Zo ja, wanneer mogen we dit verwachten?
U kiest voor een Vlaanderenbrede aanpak en centralisatie. Welke rol ziet u nog weggelegd voor de bestaande provinciale netwerken Samen Tegen Schooluitval? Wat heeft u tot het besluit doen komen om niet langer te kiezen voor de provinciale piste?
U geeft aan dat de netwerken net- en beleidsdomeinoverschrijdend zullen werken, met een actieve samenwerking tussen Onderwijs, Welzijn en Werk. Wil dat zeggen dat de netwerken dit voordien niet deden? Welke veranderingen zullen er op dit gebied voor de toekomst zijn?
U maakt bovendien extra middelen vrij. In het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2023 lezen we dat die middelen naar de CLB’s zullen gaan, en dit niet op structurele basis, van 1 januari 2024 tot 31 augustus 2025. Hoe moeten we de financiering van de provinciale netwerken begrijpen?
Welke elementen zijn terug te vinden in de toolbox die de ankerfiguren zullen implementeren in de schoolcontext? Wie zal deze toolbox ontwikkelen? Wanneer zal die beschikbaar zijn?
Mevrouw Isci heeft het woord.
Minister, al bijna twee jaar is het wachten op het beloofde actieplan tegen schooluitval. Op 4 januari konden we in de media lezen dat u eindelijk naar buiten komt met uw plannen om vroegtijdig schoolverlaten tegen te gaan.
Er komt een nieuw professionaliseringstraject voor leerkrachten en een toolbox, gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde praktijken. Daarnaast zal in elk CLB een ‘ankerfiguur’ worden aangeduid, die de acties en materialen zal vertalen naar de klaspraktijk. Daarenboven wordt een extra budget voorzien van 640.000 euro.
De bestaande provinciale netwerken Samen tegen Schooluitval zullen voortaan op Vlaams niveau worden aangestuurd. De netwerken zullen net- en beleidsdomeinoverschrijdend werken, met een actieve samenwerking tussen Onderwijs, Welzijn en Werk. Ze krijgen daarenboven extra middelen om scholen vooral preventief te ondersteunen. Hierover heb ik volgende vragen voor u.
Wie stuurde de provinciale netwerken tot nu toe aan? De aansturing van de netwerkcoördinatoren komt op Vlaams niveau bij de InternettenSamenwerkingsCel van de CLB’s (ISC CLB). Om hoeveel coördinatoren gaat het? Voor hoeveel procent zijn ze aangesteld? Werken ze nog per provincie, of kunnen ze Vlaanderenbreed worden ingezet? Is er iemand extra aangeworven om de coördinatie op zich te nemen? Zo ja, voor welk percentage?
In uw persbericht liet u weten in totaal 640.000 euro vrij te maken. Gaat dit om extra middelen? Of is hierin de loonkost van de provinciale netwerkcoördinatoren al meegerekend? Zo ja, om hoeveel extra middelen gaat het dan?
Komt er specifiek ook aandacht voor de preventieve rol in het basisonderwijs? De algemeen directeur van het netwerk Vrij Centrum voor Leerlingenbegeleiding (VCLB) haalt terecht aan dat leerlingen die uitvallen, vaak al een lange voorgeschiedenis hebben en extra ondersteuning in het basisonderwijs nodig is.
Scholen geven nu al vaak aan weinig bij hun CLB terecht te kunnen, omdat die ook de handen vol hebben. Op welke manier is deze extra opdracht van ankerfiguur een haalbare opdracht voor de CLB’s?
Op welke termijn zal de toolbox beschikbaar zijn?
Wanneer starten de professionaliseringstrajecten voor scholen op? Wie zal die trajecten begeleiden?
U zegt dat er een actieve samenwerking komt tussen Onderwijs, Welzijn en Werk. Hoe zal dat concreet in zijn werk gaan?
Wat met de NAFT-trajecten (naadloos flexibel traject) en de wachtlijsten daar, een bevoegdheid van minister Crevits? Zult u samen met uw collega-minister bekijken hoe daaraan tegemoet kan worden gekomen? Welke andere actieve samenwerkingen komen er tussen Onderwijs en Welzijn? Bekijkt u andere mogelijkheden om leerlingen die dreigen uit te vallen binnen de school op te vangen?
Op welke manier zal er in de strijd tegen schooluitval samengewerkt worden met het beleidsdomein Werk?
Minister Weyts heeft het woord.
De strijd tegen schooluitval is geen kwestie van enkele snelle maatregelen. Het is geen spurt, maar eerder een marathon, waarbij de strijd betrekkelijk lang is. Het is en blijft mijn doel dat elke Vlaming een waardevolle kwalificatie op zak kan steken, het liefst in het leerplichtonderwijs. Net daarom heb ik de werking van de netwerken Samen tegen Schooluitval aangescherpt. We hervormen ze tot één netwerk Samen tegen Schooluitval, dat op Vlaams niveau wordt aangestuurd door de InternettenSamenwerkingsCel. Dat is een overlegplatform van vertegenwoordigers van de vier koepels van de CLB’s. De brede aansturing vanuit Vlaanderen staat, denk ik, borg voor een nadrukkelijk mandaat in het onderwijslandschap, waardoor het netwerk kordater kan optreden op lokaal, regionaal en Vlaams niveau. We zetten die provinciale werking niet zomaar opzij, maar we zorgen voor een verankering op Vlaams niveau.
Het netwerk in zijn nieuwe vorm bestaat uit een projectcoördinator en zes regionale netwerken, coördinatoren, en een professionaliseringsmedewerker die halftijds wordt aangesteld. Verder is er een ankerfiguur in elk CLB en zes regionale professionele leergemeenschappen.
Ik denk dat die nieuwe structuur wel wat voordelen kent. Ten eerste kunnen signalen uit de regionale werking besproken worden in het netwerk, dat regio-overschrijdend werkt. De netwerkcoördinatoren werken zo samen naar een Vlaamse dialoog en een consistente aanpak tegen vroegtijdig schoolverlaten. Dat zal ervoor zorgen dat iedereen aan één zeel trekt om die problematiek ook in het leerplichtonderwijs aan te pakken.
Ten tweede, het netwerk zal beleidsdomeinoverschrijdende samenwerking in de hand werken door regelmatig structureel overleg met VDAB, jeugdhulporganisaties en de lerende netwerken jeugdhulponderwijs.
Ten derde wordt er in het netwerk een professionaliseringsmedewerker aangesteld die verantwoordelijk is voor het uitschrijven van een toolbox en het professionaliseringstraject op zich zal nemen. Die toolbox zal in samenspraak met de pedagogische begeleidingsdiensten en onderwijsdeskundigen worden ontwikkeld. De toolbox zal ook een beschrijving bevatten van goede praktijken, met een stevige wetenschappelijke onderbouw, waardoor de scholen in staat worden gesteld om concrete acties op te zetten die als doel hebben spijbelen en vroegtijdig schoolverlaten te bestrijden. Die toolbox zal worden aangewend in een professionaliseringstraject. Onderwijsactoren die het traject doorlopen hebben, kunnen blijven rekenen op ondersteuning vanuit dat netwerk.
Een vierde voordeel is dat de versterking van scholen hand in hand gaat met de versterking van de CLB-sector. Het voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten is natuurlijk een kernopdracht van de CLB’s. Daarom wordt er ook een ankerfiguur schooluitval-onderwijsloopbaanbegeleiding aangesteld per CLB. We hebben de CLB’s al versterkt op het vlak van hun kerntaken: we hebben extra middelen toegekend voor hun kernwerking, voor ongeveer 8,5 miljoen euro recurrente middelen op jaarbasis. Die ankerfiguur moet het aanspreekpunt vormen rond vroegtijdig schoolverlaten voor alle CLB-medewerkers in het eigen centrum. Hij of zij is ook verantwoordelijk voor het verder verspreiden van goede praktijken binnen het eigen CLB-netwerk.
Tot slot gaf ik hen de opdracht om het actieplan Samen tegen Schooluitval, waarnaar u beiden verwijst, ook verder uit te rollen en te evalueren. Zij zijn, denk ik, de partner bij uitstek om met de ‘boots on the ground’, om vanuit hun expertise, dat plan uit te werken. Zij kunnen hun ervaringen meenemen die ze opbouwen op basis van de acties die ik vernoemd heb. We voorzien daar een financiële ondersteuning van een 640.000 euro tot augustus volgend jaar. Op het einde van die periode gaan we beslissen of en hoe het netwerk moet worden bijgestuurd om die effecten nog te kunnen versterken.
De strijd tegen schooluitval is, zoals gezegd, een lange strijd, en die voer je niet alleen. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid van Onderwijs, Welzijn en Werk. Wat betreft de connectie met Welzijn en een naadloos flexibel traject (NAFT), zijn trajecten uitgewerkt om schooluitval en vroegtijdig schoolverlaten in het secundair onderwijs tegen te gaan. Zij worden erkend door het agentschap Opgroeien. Zij zijn natuurlijk ook onderworpen aan de welzijnswetgeving voor het eigen personeel. Die NAFT-trajecten behoren sinds enkele jaren tot het welzijnsdomein. Ik ben zeker bereid om samen met collega Crevits verder te bekijken welke ruimte voor verbetering er is bij de werking van een NAFT, maar het is wel een herziening van de verantwoordelijkheid van de bevoegdheid ter zake.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord.
De vraag die ik me blijf stellen, is waarom u ervoor geopteerd hebt de provinciale piste los te laten. Er zijn regionale verschillen en uitdagingen, en wat wij als cd&v-fractie vooral vanuit het veld horen, is dat men eigenlijk wel tevreden was met die provinciale werking. De bekommernis, zeker vanuit West-Vlaanderen, van collega Vandromme, en ook bij mij in Limburg, is dat we het kind met het badwater zouden weggooien. We moeten er zeker van zijn dat de goede praktijken die we er al hebben opgedaan, geborgd kunnen worden.
Ik heb nog een bijkomende vraag. Minister, heb ik het goed begrepen dat we voor heel Vlaanderen nu één halftijdse medewerker hebben die de toolbox moet uitwerken en de professionalisering op zich moet nemen voor alle medewerkers over heel Vlaanderen? Er is dus één halftijdse medewerker?
En dan nog heel kort: de herziening van de bevoegdheid van de NAFT-trajecten, kunt u dat wat concretiseren? Wat bedoelt u daar precies mee?
Mevrouw Isci heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord. Ik blijf voor een aantal vragen natuurlijk een beetje op mijn honger zitten. Wie stuurde bijvoorbeeld de coördinatoren Samen tegen Schooluitval van provinciale netwerken dan tot nu toe aan? Daar hebt u nog niet op geantwoord.
Die 600.000 euro extra, dus boven op het loon van de netwerkcoördinatoren dat er al was, ook daar hebt u niet echt op geantwoord. Die halftijdse projectcoördinator, zal dat wel voldoende zijn? Daar stellen wij ons ook vragen bij. Is dat dan ook voor de professionalisering en de toolbox? En krijgen de CLB’s nog extra middelen voor de ankerfiguren?
Daarbovenop heeft mijn collega Goeman op 4 december een schriftelijke vraag gesteld aan minister Crevits, over onder andere de NAFT-trajecten. Er werd ook gevraagd naar de betrokkenheid van Welzijn bij uw actieplan. Uit het antwoord van de minister blijkt een zeer grote bereidwilligheid om samen te werken. Ze schrijft letterlijk: “We reiken alleszins de hand uit om hier samen werk van te maken, en kijken uit wanneer een plan ter bespreking voorgelegd zal worden.” Nog geen tien dagen later beslist de Vlaamse Regering om de middelen onder te brengen bij de ISC-CLB. Van een samenwerking met Welzijn blijkt dus absoluut nog geen sprake. In het persbericht sprak u over een actieve samenwerking tussen Onderwijs, Welzijn en Werk. Ik zie een actieve samenwerking toch een beetje anders. Bij Welzijn is het duidelijk dat ze van niks weten. Welzijn heeft het lerende netwerk jeugdhulp-onderwijs, daar zit ook expertise die aangeboord en gebruikt kan worden. En iedereen die het werkveld kent, weet dat Onderwijs dit gewoon niet alleen kan. Een toolbox is mooi, maar zal allesbehalve voldoende zijn. Scholen en jongeren verdienen eigenlijk een structurele aanpak in plaats van enkel een toolbox, geen eenmalige projecten. Je moet laagdrempelig werken, en daarvoor heb je mensen nodig, al dan niet met een toolbox. Je moet met jongeren die dreigen uit te vallen, laagdrempelig en aanklampend aan de slag blijven gaan, anders werkt het niet.
Is dit nu uw actieplan waar u al twee jaar naar verwijst, of mogen we nog acties verwachten in uw marathon tegen de schooluitval?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik denk dat mijn twee collega’s de ongerustheid die leeft op het veld en die ons ook heeft bereikt, eigenlijk heel goed samengevat hebben.
Op zich is het zeker niet fout om provinciale projecten iets meer te proberen stroomlijnen, kennis uit te wisselen en dergelijke. Maar de geluiden die ik ook hoor, is dat er niet minder maar net veel meer ondersteuning op het terrein nodig is. En door die coördinatoren, één per provincie, te gaan vervangen door iemand die coördineert voor alle provincies, leeft toch echt wel het gevoel dat het terrein in de steek gelaten wordt en dat CLB’s, scholen, steden en gemeenten maar ook lokale overlegplatformen (LOP’s), die via het flankerend onderwijsbeleid allemaal samen, effectief en op het terrein, die schooluitval proberen tegen te gaan, volledig in de steek gelaten worden.
Mijn vraag is dus ook zeer duidelijk: is dit wel de juiste beslissing, en wordt die op het terrein gedragen? Ik vrees echter dat dat niet het geval is.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, de strijd tegen schooluitval is een belangrijke strijd die zich op verschillende facetten en manieren veruitwendigt. Een kind in het tweede jaar van de lagere school dat niet op school is, dat is ook schooluitval, maar dat is iets heel anders dan een 18-jarige die in het vierde middelbaar niet meer naar school komt. Dat is een andere aanpak. Dat is ook zo voor alles wat tussen die twee zit, in al zijn verscheidenheid.
Ik ben blij dat de collega’s hier erkennen dat Onderwijs dat niet alleen kan. In het verleden moest Onderwijs dat al te veel oplossen. Ik denk dat we het erover eens zijn – en daar ben ik ook blij om – dat Onderwijs het niet alleen kan. Als je dat globaal bekijkt, inderdaad met Welzijn, actoren binnen de OCMW’s en andere bestaande ondersteuning, moet je dat op een hoger niveau aansturen. Dat is een goede zaak. Het is een goede zaak om de koppelingen tussen scholen, CLB’s, welzijnsactoren, centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) en OCMW’s – die triade – te maken. Ook de sociale diensten van de politie kunnen daarbij betrokken worden. Zij weten ook dat, als er iets gebeurt in een gezin, de kans op schooluitval groter wordt.
Minister, door de link met de voeten, handen, ogen en oren in de CLB’s te behouden – dat hebt u ook heel duidelijk in uw antwoord aangegeven – kan een hoger niveau, waar de school en het CLB het niet opgelost krijgen, optreden en wel de juiste contacten leggen. Dat moet mee de vorm en uitwerking zijn van deze herstructurering, met nog een aantal klemtonen. Op die manier zorgen we ervoor dat scholen er niet alleen voor staan, en dat ze kunnen zeggen welke situaties hun taak overstijgen en wat elders moet worden opgepakt, vaak ook met de ouders.
Minister Weyts heeft het woord.
Het loslaten van de provinciale piste heeft niets te maken met mijn beperkt geloof in de provinciale werking dan wel met het idee dat we uitgaan van net- en provincieoverschrijdende samenwerking; die kunnen elkaar absoluut versterken. Dat is het idee. Misschien heb we wat meer eenvormigheid nodig en kunnen we goede praktijken uitwisselen zodat we sterker staan op het terrein en leren van elkaar.
De extra middelen zijn inderdaad niet extra, dat is inderdaad het jaarlijkse bedrag dat we toekennen. Dat is wel – ik weet niet van buiten hoeveel – een toename van het budget. De CLB’s hebben zelf voorgesteld om die ankerfiguren te produceren binnen hun budgettaire ruimte. Ze hebben net extra middelen gekregen, zo’n 8,5 miljoen euro, in functie van hun kerntaken.
Wat betreft de samenwerking met Welzijn en de relatie tot NAFT werken we met lerende netwerken Jeugdhulp en Onderwijs, waarmee onze netwerkcoördinatoren regelmatig samen zitten. De netwerkcoördinatoren Welzijn werken in de praktijk nauw samen met de netwerkcoördinatoren Onderwijs, waar zelfs taken worden verdeeld. Daarenboven komt er een vertegenwoordiging van Welzijn en Werk in die stuurgroep. We halen de banden nog eens aan in functie van de strijd tegen schooluitval.
Komen er nog verdere acties? Ja, in die zin dat ik ook nog enkele maatregelen neem in het kader van de versterking van tso en bso. We moeten erkennen dat schooluitval zich daar wat sterker manifesteert dan elders. Daar wil ik ook stappen vooruitzetten. Wat zit daarin? Eén, een betere toeleiding naar tso en bso op grond van een positieve keuze. Twee, een sterker praktijkgericht aanbod, waarmee men de leerlingenpopulatie kan blijven boeien en in het onderwijs houden. Drie, in relatie daartoe, een betere match en samenwerking tussen scholen en bedrijven, zodat scholen hun aanbod nog beter kunnen afstemmen op de lokale wensen en noden van de arbeidsmarkt en zodat de bedrijven zelf hun verantwoordelijkheid nemen, zelf meer aanwezig zijn in de klas, niet alleen met materialen maar ook met personeel. Dat zit daar in grote lijnen in vervat.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw bijkomende antwoorden. U hebt gelijk: het uitwisselen van goede praktijken, alles wat lokaal gebeurt upgraden naar Vlaanderen en kijken waar de moeilijkheden liggen, daar kunnen we alleen maar bij winnen. Mijn bekommernis is gewoon dat er momenteel in verschillende provincies al een goede samenwerking is tussen die actoren van Welzijn, Onderwijs en Werk. Een van de eerste vragen toen ik hier tweeënhalf jaar geleden in de commissie kwam, ging over schooluitval. Ik wou weten hoe het daarmee zat. We zijn twee jaar na de datum dat het plan er zou zijn. We hebben er heel lang naar uitgekeken. Ik heb het gevoel dat het net iets minder is dan we hadden gehoopt.
Collega Daniëls, er moet een herstructurering van het bestaande komen. Dat gevoel heb ik ook wel. Ik denk dat elke leerling die de school verlaat, ongekwalificeerd en zonder enig diploma, er één te veel is. We verliezen veel te veel talent op deze manier. Ik blijf daardoor een klein beetje op mijn honger zitten, maar misschien zal de praktijk uitwijzen dat ik ongelijk heb en dat een meer hands-onpakket aan maatregelen vanuit uw bevoegdheid, minister, anders uitpakt. Ik kijk uit naar de nabije toekomst.
Mevrouw Isci heeft het woord.
Minister, ik werkte tot voor kort in het deeltijds beroepsonderwijs. Als ik praat over schooluitval, weet ik wel waarover ik spreek. Dat gaat over jongeren waarmee je echt aanklampend moet werken: WhatsApp na WhatsApp, Messenger, Teams en huisbezoeken. De leerlingbegeleiding en CLB’s komen handen, voeten, ogen en oren te kort. Zoals de heer Daniëls zegt, zit daar het probleem. De netwerkcoördinatoren kwamen inderdaad al samen, ze werken al samen. Zeggen dat u nu de krachten gaat bundelen, is de waarheid een beetje oneer aandoen.
Ik mis in uw antwoord ook de concrete koppeling tussen Onderwijs en Welzijn. Een ankerfiguur is een taak erbovenop. Een toolbox, ik denk niet dat dat het antwoord is. Ik ben niet overtuigd, en ik deel de teleurstelling van mevrouw Yalçin. U spreekt over een marathon, maar eigenlijk is het een korte jogging door het park ter opwarming. Wij verwachten echt wel veel meer.
De samenwerking met Welzijn en het NAFT-traject toont dat dat niet altijd een antwoord is, want de wachtlijsten zijn er nog altijd. Wij zijn er ook niet van overtuigd dat dit het antwoord is op schooluitval. Ik verwacht van u dat u hiervoor binnen de Vlaamse Regering pleit bij uw collega van Welzijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.