Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Vraag om uitleg over het busvervoer in het buitengewoon onderwijs
Vraag om uitleg over de langere reistijden van kinderen van het buitengewoon onderwijs
Vraag om uitleg over leerlingen van het buitengewoon onderwijs die recht hebben op leerlingenvervoer
Vraag om uitleg over het leerlingenvervoer
Verslag
De heer Bex heeft het woord.
Minister, u hebt zich geëngageerd om ervoor te zorgen dat leerlingen in het buitengewoon onderwijs maximum anderhalf uur per enkele rit op de bus zouden zitten. Volgens De Lijn zit momenteel nog zo’n kleine 6 procent van de leerlingen langer op de bus. Dat is voor die kinderen bijzonder zwaar. U hebt vandaag cijfers bezorgd in antwoord op een schriftelijke vraag van collega Vandromme. We konden die al inkijken. Daar is een probleem. Hoe gaat u dat oplossen?
Het rapport van het Kinderrechtencommissariaat heeft ons deze week bereikt. Dat is interessante lectuur, naast de cijfers. Er wordt gepleit voor een hervorming van het systeem. 70 procent van de leerlingen woont op een vrij korte afstand van de school, op minder dan 10 kilometer. Toch blijft de verplaatsing zo lang duren. Dit is dus niet het meest performante en meest kindvriendelijke systeem. We moeten naar een hervorming.
Minister, aangezien we een hoorzitting krijgen, wil ik vandaag van u horen wat u gaat doen aan de problemen van die ritten van meer dan negentig minuten. Laat ons na het kerstreces spoedig over die hervorming discussiëren. Voor mijn fractie is het duidelijk dat we daar stappen moeten zetten.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, bedankt om vorige week deze vraag uit te stellen.
Collega Bex heeft het al gezegd: we kregen recent cijfers van De Lijn waaruit bleek dat gemiddeld nog 6 procent van de leerlingen langer dan negentig minuten op de bus zit, of toch 5,5 procent. We hoorden het verhaal van de 9-jarige Nand, die 103 minuten onderweg was. Ik heb eergisteren van u ook een antwoord gekregen op een schriftelijke vraag waarin die cijfers bevestigd werden. Het gaat nu nog over een kleine 2500 leerlingen. Het is een heel gedetailleerde vraag, opgesplitst per provincie en aantal minuten. Nog 341 leerlingen zitten langer dan twee uur op de bus, enkele rit, en 34 zelfs langer dan 150 minuten. Het is dus een blijvend probleem, dat ondanks al uw inspanningen nog niet is opgelost. U hebt zich inderdaad geëngageerd om te proberen naar 100 procent te gaan wat die negentig minuten betreft. Hoe gaat u die belofte waarmaken?
In mijn schriftelijke vraag vroeg ik ook naar de kostprijs van het vervoer. U hebt die cijfers ook gegeven. In september 2019 zaten we aan een gemiddelde kostprijs van 294 euro, in september 2022 was dat gestegen naar 417 euro. Ondertussen is dat 397 euro, laat ons zeggen 400 euro. We gingen dus van 300 naar 400 euro, simpel gezegd. Dat is een opmerkelijke prijsstijging. Dat kan toch niet alleen te maken hebben met het aantal leerlingen? Waarschijnlijk zit daar jammer genoeg wat misbruik tussen. Het is belangrijk dat we het onderwijs mee in het debat betrekken. Wat gaan we dan doen?
Zoals ik bij de bespreking van de beleidsnota al zei, heeft niet elk kind dezelfde zorg nodig en ook niet hetzelfde vervoer. Voor sommige types zouden we toch moeten kijken of de busbegeleiding echt nodig is als er minder dan acht leerlingen op de bus zitten. Dat zou kosten kunnen besparen, minister, en de efficiëntie ten goede komen. Ik heb begrepen dat u alleszins die visie deelt. Kunt u dat met de minister van Onderwijs aankaarten?
De heer Verheyden heeft het woord.
Collega’s, uit mediaberichten blijkt dat alweer 6 procent van de leerlingen in het buitengewoon onderwijs langer op de bus zit, ondanks beloftes om de reistijd voor alle leerlingen te beperken tot negentig minuten. Dat cijfer ligt zelfs hoger dan in september. Eind september lag dat nog op 5,5 procent.
Heel eenvoudig, minister: hoe reageert u op deze onrustwekkende cijfers? En welke initiatieven neemt u om te garanderen dat geen enkel kind nog langer dan negentig minuten op de bus hoeft te zitten?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het antwoord op mijn vragen. Collega’s, ik ga die vragen niet allemaal voorlezen, dat heeft geen zin. Maar ik had vragen gesteld over het aantal scholen die een beroep doen op het vervoer omdat ze buitengewoon onderwijs aanbieden, over het aantal leerlingen dat gebruikmaakt van het gratis collectief vervoer en over het aantal opstapplaatsen.
Ik had ook vragen gesteld over het aantal leerlingen die minder dan zestig minuten op de bus zitten, over het aantal leerlingen die tussen de zestig en 120 minuten op de bus zitten, het aantal dat tussen de 120 en 180 minuten op de bus zit. Die cijfers werden telkens opgesplitst per provincie. Misschien kunnen die als bijlage opgenomen worden in het verslag.
We zien dat er op 27 november 2023, 45.300 leerlingen met de bus naar school werden vervoerd. Daarvan zaten 34 leerlingen langer dan 150 minuten op de bus, 39 kinderen zaten tussen de 140 en de 150 minuten op de bus, tussen de 130 minuten en 140 minuten waren dat er zeventig, en zo verder. Dus, collega’s, ik denk dat we kunnen vaststellen dat er inderdaad nog heel veel kinderen langer op de bus zitten dan de vooropgestelde tijd.
Als we de optelsom maken bij het aantal leerlingen die een domicilie hebben op minder dan 5 kilometer, tussen de 5 en 15 kilometer, en tussen de 15 en 30 kilometer, is het ook opmerkelijk dat 37 procent van alle kinderen eigenlijk op minder dan vijf kilometer van de school woont.
Ik denk, minister, dat dat iets is dat we van naderbij moeten bekijken. Ik denk dat we met een open vizier moeten zien wat de problematieken daar zijn, en hoe het komt dat, als je die cijfers naast elkaar legt, het eigenlijk bijna onmogelijk is dat kinderen die op 5 kilometer van de school wonen, toch meer dan honderd minuten op de bus zitten. Dan zegt dat veel en dan moeten we daar grondig over durven na te denken.
Dus eigenlijk is mijn vraag: wat is uw analyse van de cijfers die u mij hebt gegeven? Hoe kijkt u daarnaar?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de korte samenvatting en de bezorgdheden die collega Bex heeft geuit bij de aanvang van deze gekoppelde vragen. Mijn vraag zelf ging voornamelijk opnieuw over de conceptnota.
Er werd een conceptnota uitgeschreven. Die heeft haar waarde. Ze staat vol met goede ideeën, met goede initiatieven. Daarin werd ook besloten om zo snel mogelijk externe ondersteuning in te schakelen om een stukje tegemoet te komen aan de vragen. Daarover wil ik misschien nog wat duiding vragen. Is die externe ondersteuning maximaal ingeschakeld? Geeft die al bepaalde antwoorden op vragen? Ik vermoed dat dat wel met het vervoer en dergelijke heeft te maken.
Maar ook nadat ik het naar aanleiding van deze vragen nog eens had bekeken, viel mijn oog op het feit dat we eigenlijk een coördinator gingen aanduiden om alles in goede banen te leiden. Die zou ook rapportage brengen aan de Vlaamse Regering. Is die aangesteld? Gebeurt dat ondertussen? Dat was eigenlijk ook vooral om de rollen van de verschillende ministers te coördineren, om te kijken naar het luik Onderwijs, het luik Welzijn, en uiteraard ook naar uw luik. Gebeurt dat? Wordt daar regelmatig verslag over gemaakt? Hoe loopt dat nu eigenlijk?
Wat de uitrol betreft: wat houdt u nog tegen om de conceptnota verder uit te rollen? Vorige keer zei u dat er regelgeving moet worden aangepast, en dat het niet zo eenvoudig is. Maar een van die regels die u soms aanhaalt, is dat er wordt beschreven dat elk kind in het bijzonder onderwijs recht heeft op leerlingenvervoer. Maar als ik kijk naar de pilootprojecten wordt er ook wel aan die vraag tegemoetgekomen. Er wordt voor ieder kind gekeken hoe die op de best mogelijke manier tot aan de schoolpoort geraakt, dus volgens mij spreekt dat die regel momenteel niet tegen. Dan heb ik opnieuw de vraag die ik vorige keer ook heb gesteld: wat houdt ons eigenlijk tegen om die pilootprojecten verder uit te rollen?
Minister Peeters heeft het woord.
Bedankt voor de vele vragen. Het is een heel belangrijk thema. Het gaat over de meest kwetsbaren van de maatschappij. Het is dan ook goed dat we daar alle aandacht aan blijven geven.
Sta mij toch toe om eerst nog even de principes uiteen te zetten. Over het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs vindt u alle info op de website van de Vlaamse overheid, meer specifiek bij het departement Onderwijs. Het is allemaal terug te brengen tot de omzendbrief van 2008. De omzendbrief van 23 mei 2008 bepaalt heel duidelijk wie bevoegd is. De minister van Onderwijs is bevoegd voor de regelgeving, is bevoegd voor het bepalen van de rechten, is bevoegd voor het uitbetalen van de subsidies voor het individueel vervoer, maar ook voor de subsidies aan de scholen voor de busbegeleiding. Daarvoor wordt specifiek gekeken naar het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI). De minister van Mobiliteit staat in voor de organisatie van het zonaal leerlingenvervoer via De Lijn. Recent is die omzendbrief gewijzigd op initiatief van collega-minister Weyts, met name door de introductie van de MOVIS-app om de tool inzake digitalisering een versnelling hoger te schakelen. Dat is de basis van de hele regeling rond het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs.
U weet dat er sprake is van individueel vervoer en collectief vervoer. Vaak krijg ik de vraag van sommige collega’s, al dan niet via schriftelijke vragen, waarom ik geen taxi’s inzet om bepaalde problematieken te regelen. Ik zie sommigen al de wenkbrauwen fronsen, maar taxi’s zijn geen collectief vervoer. Het gaat over gratis collectief vervoer waar De Lijn voor instaat. Mensen die individueel vervoer willen, kunnen dat aan de scholen aanvragen. Ze kunnen daar een subsidie voor krijgen. De toekenning van die rechten gaat allemaal via AGODI. Ik denk dat dat op zich heel belangrijk is om mee te geven.
De resolutie die in het parlement is goedgekeurd is ook heel duidelijk: hier moet beleidsdomeinoverschrijdend te werk gegaan worden, hier moet een samenwerking zijn met alle entiteiten. Het belangt ook Welzijn en Zorg aan, met name voor- of naschoolse kinderopvang. Ik hoor mevrouw Vandromme heel terecht zeggen dat 37 procent van de kinderen op minder dan 5 kilometer van de school woont, maar dat ook die kinderen soms tot een uur op de bus zitten. Dat is omdat er een gebrek is aan opvang specifiek voor die doelgroep van kinderen. Ik vind dat alleszins een heel belangrijk aspect in de resolutie. Er moet hier beleidsdomeinoverschrijdend te werk gegaan worden als je tot een structurele oplossing wilt komen. Ik ben bevoegd voor Mobiliteit en Openbare Werken, De Lijn zorgt voor de praktische uitrol. Ik heb mij geëngageerd om de ritten tot een absoluut minimum te beperken. Negentig minuten is al heel lang. Anderhalf uur ’s morgens en ’s avonds is heel lang.
Waar zitten we vandaag? Zeker omdat we een paar weken geleden plots verwijten kregen dat nu 6 procent langer dan negentig minuten op de bus zat, wil ik dat toch wel heel duidelijk kaderen. Ten eerste is het leerlingenvervoer een dynamisch gegeven. Mensen verhuizen, kinderen veranderen van school, ouders gaan uit de echt, dat heeft allemaal een impact op dat hele leerlingenvervoer en op de organisatie daarvan. Van september 2023 tot november 2023, op amper twee maanden tijd, zijn er vijfhonderd kinderen bij gekomen in het buitengewoon onderwijs. Dat zijn vijfhonderd kinderen extra die een zitje moesten hebben op de bussen. Ik zeg een zitje, maar voor vele kinderen zijn dat twee, drie of vier zitjes. Als het gaat om een kind met een motorische beperking, moeten we vier plaatsen voorzien op de bus. De onderwijsregelgeving zegt dat je één of twee woonplaatsadressen per kind kunt geven. Dat komt omdat een kind nu eens bij de moeder en dan weer bij de vader moet worden opgepikt. Er zijn onderwijsinstellingen die toelaten dat kinderen zes adressen hebben: de vader, de moeder, de paternale grootouders, de maternale grootouders. Tot zes adressen worden soms doorgegeven. Dat heb ik onlangs te horen gekregen via de katholieke onderwijsbond. Dat betekent dat je soms zes plaatsen op bussen moet voorzien. Ik zie sommige mensen schudden dat dat niet kan, maar dat is de realiteit.
Ik wil daarbij ook even de cijfers geven. Dat is op zich ook wel belangrijk. In september 2022 hadden we 34.000 leerlingen die we moesten vervoeren. Dat waren 38.000 opstapplaatsen. In september 2023 waren het 44.850 leerlingen. Dat zijn er tienduizend meer op een jaar tijd, van september 2022 tot september 2023: 44.800 leerlingen en 47.700 opstapplaatsen in september 2023. Als ik nu kijk naar november 2023, gaat het om 45.300 leerlingen. Kortom, het aantal leerlingen dat naar het buitengewoon onderwijs gaat, zit volop in de lift. En dat verandert van maand tot maand, zelfs van week tot week. Als een onderwijsinstelling een kind inschrijft en zegt dat er recht is op gratis collectief vervoer, moet dat op dat moment doorgegeven worden aan De Lijn en moet De Lijn kijken welke routes al dan niet hertekend moeten worden. Je mag geen overvolle bussen hebben. Als het een kind is met een rolstoel, moet je vier extra plaatsen voorzien op die bus. Dat het geen eenvoudige oefening is, is dus heel duidelijk.
Ik wil u ook andere cijfers meegeven, want er is wel degelijk verbetering op het terrein. Laat ons kijken naar het aantal leerlingen in 2022: 34.000 leerlingen, waarvan er toen ruim 5500 langer dan negentig minuten onderweg waren. In 2023 gaat het om 45.000 leerlingen, en nu zijn 2400 kinderen langer dan negentig minuten onderweg. Dat is al een verschil van 55 procent. Het aantal leerlingen is gestegen met 30 procent. Dus we hebben nu 5 procent dat er langer op zit dan negentig minuten. In 2021 was dat nog 15 procent. Er is dus verbetering. Maar opnieuw, het wijzigt continu.
En natuurlijk gaat dat ook met meer geld gepaard. Er is een stijging van het aantal individuele ritten. Als ik vandaag bij hoogdringendheid een rit in de markt moet plaatsen en aanbesteden, weten die onderaannemers natuurlijk ook dat het hoogdringend is en dat het heel snel schakelen is. Dan is de prijs meestal ook wat hoger. Is dat een kwestie van misbruik? Neen, dat is een kwestie van de markt die daar speelt. Natuurlijk moeten die pachters en die onderaannemers ook hun mensen vinden en bussen inzetten. Daar komt dus veel bij kijken. Wij behouden ons bij De Lijn altijd het recht voor om de ritten opnieuw aan te besteden. Kortom, het is een hele puzzel.
Wij hebben het engagement genomen om het aantal kinderen maximaal onder die negentig minuten te brengen. Ik ben ook heel blij dat we vandaag bijna 70 procent van de kinderen onder de zestig minuten kunnen vervoeren. Ik denk dat dat op zich ook een heel belangrijk aspect is. Maar het is continu blijven waken, blijven schakelen en blijven herinzetten.
Ik wil ook meegeven dat, toen ik in oktober 2019 bevoegd werd voor Mobiliteit en Openbare Werken, de hele problematiek van september op dat ogenblik niet van dien aard was dat toen aan de alarmbellen werd getrokken, ook niet hier in de commissie. Nadien hadden we het covidjaar 2020. Eigenlijk is de problematiek vooral naar boven gekomen in september 2021. Het verhaal van de versterkte ritten was afgelopen. In september 2021 werd plots aan de alarmbel getrokken: er zaten te veel kinderen te lang op de bussen. Tegelijk weten we dat het Kinderrechtencommissariaat al sinds 2012 aan de alarmbel trekt. We hebben in september 2021 en in januari 2022 extra middelen uitgetrokken. We hebben bij de laatste begrotingsopmaak opnieuw extra middelen uitgetrokken. De middelen zijn gestegen van 70 miljoen euro bij aanvang van deze legislatuur, wat duidelijk veel te weinig was, naar 138 miljoen euro nu voor het schooljaar 2023-2024. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat er veel meer leerlingen zijn.
We hebben ook ingezet op digitalisering: De Lijn via haar eigen apps, het departement Onderwijs via de MOVIS-app. Die MOVIS-app is in mei-juni naar buiten gekomen. Wij horen van heel veel onderwijsinstellingen dat ook dat zijn kinderziektes had en dat ook daar aanpassingen aan moest komen, vooral omdat de individuele zorgnoden van de kinderen initieel niet in de app werden aangevinkt. En dan zeg ik opnieuw: een kindje met een rolstoel, dat zijn vier zitplaatsen, tegenover een kindje dat bijvoorbeeld alleen maar auditieve problemen of gezichtsproblemen heeft. Dat is een heel andere zorgnood.
Jullie resolutie zei duidelijk: zorg voor een traject van maatwerk, van een geïntegreerde werking in het aanbod; zorg voor voldoende middelen, evalueer de pilootprojecten, zorg dat er tijdig een conceptnota komt en werk samen met alle entiteiten, beleidsdomeinoverschrijdend.
Ik heb een conceptnota gebracht. We hebben ook een coördinator aangesteld, maar het moet opnieuw beleidsdomeinoverschrijdend. Daarvoor ben ik ook blij dat we een hoorzitting gaan organiseren en het is opnieuw een en-en-enverhaal. Ik denk dat we niemand met de vinger moeten wijzen, maar dat iedereen wel zijn of haar verantwoordelijkheid moet nemen. Het is ook een verhaal van indicatiestelling, het is een verhaal van de zorgnoden in kaart brengen, het is een verhaal van voor- en naschoolse opvang. Ik hoor graag zeggen: “Datgene wat we in de pilootprojecten doen, waarom breid je dat niet uit voor heel Vlaanderen?” Nu, een pilootproject heeft juist een regelluw kader, daar wijk je af van de reguliere wetgeving. Wel, het is niet aan mij om zonder meer te zeggen dat ik de hele onderwijswetgeving aan de kant ga schuiven en de pilootprojecten ga uitbreiden tot heel Vlaanderen. Ook dat is een beslissing die we samen moeten nemen. Ook daar liggen opnieuw de voor- en naschoolse opvang, de gezamenlijke opstapplaatsen – weg van een huisdeurophaling tot aan de schoolpoort – en de gezamenlijke trajecten mee aan de basis.
Ik heb initiatieven genomen. Tot nu toe is daar niet op ingegaan. Ik denk dat het opnieuw ook heel belangrijk is dat we daar beleidsdomeinoverschrijdend samenwerken en kijken wat we kunnen doen.
Ik heb op een gegeven moment aan mijn administratie gevraagd hoe we hier toch zelf al de vlucht vooruit kunnen nemen. We hebben dan ook een externe persoon aangeduid, dat was op dat moment de heer De Ridder. Die heeft een blauwdruk opgemaakt en heeft ook getracht grens- of beleidsdomeinoverschrijdend een aantal initiatieven te nemen. Maar hij komt telkens opnieuw tot de conclusie dat je maar verdere structurele stappen kunt nemen als er ook een flankerend beleid is. En dat flankerend beleid is opnieuw de voor- en naschoolse opvang voor de kinderen met die specifieke zorgnoden, zowel in het basis- als in het secundair onderwijs, het inzetten van die coaches, de regionale organisatie, de datacaptatie inzake zorgnoden. Iedereen moet dezelfde aanbiedingen krijgen. Daar moet allemaal rekening mee worden gehouden, alsook de afstand tot de onderwijsinstelling. Ook daar zitten we met het aanbod inzake onderwijs. Alles moet gezamenlijk bekeken worden.
Kortom, we proberen ten behoeve van de kinderen al het mogelijke te doen. Ik vind dat dat ook een taak is van ons, als overheid. Eén iemand individueel kan dat hier niet, het zal beleidsdomeinoverschrijdend zijn of het zal niet zijn. Ik kan mij op dit ogenblik alleen maar beperken tot datgene waarvoor ik bevoegd ben. Dat is het inzetten van extra routes, dat is middelen vrijmaken binnen De Lijn om te zorgen dat die rittijden tot een absoluut minimum beperkt worden. Die 5 procent die nog heel ver zit, ik blijf opnieuw herhalen: woon je in het zuiden van een provincie en moet je in het noorden van de provincie naar een onderwijsinstelling, dan woon je op 50 kilometer afstand van een school. Ik heb recentelijk zelf een vader gehoord op het ochtendnieuws die zegt dat hij ’s morgens geen uur tijd heeft om zijn kind met de auto naar school te brengen. Als je er met de auto een uur over doet, dan doe je er met het collectief vervoer zeker langer over. Het is nu eenmaal vandaag in de regelgeving ingeschreven: van de thuisdeur tot aan de schoolpoort. Als je 50 kilometer, maar zelfs als je 35 kilometer van de schoolpoort af woont, dan krijg je dat met collectief openbaar vervoer niet geregeld onder die negentig minuten in een ochtendspits, in een wegennetwerk dat al heel veel congestie en drukte kent. Dat is nu eenmaal onmogelijk. Vandaar dat we moeten kijken naar een structurele aanpassing van zowel onze regelgeving als het aanbod, ook van de voor- en naschoolse opvang en ook van tal van gezamenlijke projecten, om hier structureel een oplossing te bieden.
Ik ben blij dat er hoorzittingen gaan komen, want ik denk dat dat ook heel wat soelaas kan brengen.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. We kunnen u alleen maar aanmoedigen om uw engagement om de ritduur te beperken tot maximaal negentig minuten te blijven nastreven en daar alles aan te doen. Tegelijk moeten we vaststellen – samen met u, als ik u goed begrepen heb – dat dit systeem op zijn limieten botst en dat het eigenlijk niet haalbaar is en niet goed om het te behouden zoals het vandaag is. Het is niet goed voor de Vlaamse schatkist, want we geven daar 138 miljoen euro per jaar aan uit. Dat is het dubbele van wat we geven aan het vervoer op maat. Het gaat natuurlijk minder over de centen dan over de kwaliteit van hoe we met die kinderen omgaan. Ondanks al het geld dat we daaraan uitgeven blijft het totaal ondermaats.
Minister, u zegt dat we niemand met de vinger mogen wijzen. Sorry, maar daar ga ik niet mee akkoord. Dat we niet alleen maar u met de vinger mogen wijzen, dat klopt. We hebben als parlement deze legislatuur het probleem vastgepakt, een voorstel van resolutie geschreven, de Vlaamse Regering gevraagd om initiatieven te nemen, en misschien hebt u dat gedaan. We hebben dat ook aan minister Weyts gevraagd, en het enige dat hij heeft geantwoord, was dat elke keer dat u in de ministerraad geld hebt gevraagd, u het hebt gekregen. Grote hervormingsbereidheid kwam in zijn antwoord niet naar voren.
Ik ben blij dat we die discussie meer uitgebreid gaan voeren met de collega’s van Onderwijs. Ik dank alle collega’s trouwens die inspanningen leveren om dat mogelijk te maken. Ik denk dat we die discussie ook zo goed mogelijk voorbereid moeten kunnen aanvatten. We hebben het rapport van het Kinderrechtencommissariaat. We hebben de cijfers die collega Vandromme heeft opgevraagd en die zeer, zeer leerrijk zijn. We gaan de evaluatie kunnen maken van de proefprojecten, zoals collega Krekels heeft gevraagd.
Ik denk dat het nuttig zou zijn om voor die hoorzitting – en waarom niet onmiddellijk? – die blauwdruk te ontvangen waarvan u zegt dat u iemand aan het werk hebt gezet om de aanbevelingen van het parlement uit te voeren. Ik ben benieuwd wat die persoon heeft neergepend. Dat lijkt me onmisbaar materiaal om mee aan de slag te gaan en die hoorzitting voor te bereiden. Kunt u die blauwdruk met de commissie delen en met de collega’s van de commissie Onderwijs en de commissie Welzijn? Dan kunnen ook zij goed beslagen op het ijs komen.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat we het erover eens zijn dat het systeem niet houdbaar is en dat er structurele hervormingen nodig zijn. Dat heb ik de vorige keer al gezegd. Vandaag moeten we maand per maand wachten tot we weten hoeveel kinderen er ingeschreven zijn. Als er onvoldoende budget is, moet u extra budget vragen. Intussen zijn er van september tot november nog eens vijfhonderd kinderen bij. Het is, oneerbiedig gezegd, dweilen met de kraan open. Dat is niet houdbaar. We moeten veel meer op maat van die kinderen werken. Dat zegt u ook, bijna iedereen hier zegt dat. Dat is de enige manier. We noteren tot zes adressen per kind: dat kan gewoon niet werken. We moeten structureel de regelgeving veranderen, in het belang van die kinderen en ouders.
Ik kan collega Bex een beetje bijtreden. We moeten vaststellen dat u zich engageert en inspant, maar van de kant van Onderwijs zien we dat absoluut niet. Ik krijg hier altijd het gevoel: als we Onderwijs willen betrekken, worden daar op een of andere manier altijd dingen aan gehangen om de boel te verzwaren en te vertragen. Dat is zeer jammer. We moeten dat niet tot u richten. Daarom is die hoorzitting zo nuttig. Dat is echt de enige manier: allemaal samenwerken en aan hetzelfde zeel trekken.
Ik heb hier ook de cijfers liggen: nog 34 kinderen zitten, enkele rit, meer dan 150 minuten op de bus. Dat is waanzinnig. Alle respect voor uw inspanningen, minister, maar we gaan er alleen niet geraken, dat kunnen we alleen maar samen.
De heer Verheyden heeft het woord.
Minister, we zijn ervan overtuigd dat u inderdaad oprecht bekommerd bent om die hele situatie op te lossen. U hebt inderdaad al veel inspanningen gedaan, maar we stellen, net als de collega’s vast, dat het systeem aan zijn limieten, aan het plafond zit. Er is dus meer nodig.
Als het alleen om geld zou draaien, dan zou de kwestie, denk ik, misschien al opgelost zijn. 137 miljoen euro is niet niets. We blijven erbij: als er meer budgetten nodig zijn, dan kan men die op andere plaatsen halen. Ik denk in de eerste plaats aan de vergroening. De vergroening van de bussen van De Lijn kan gerust iets trager verlopen, zodat er wat meer geld die richting uitgaat – als dat het probleem zou zijn. Maar ik denk dat er inderdaad meer speelt.
Aanvankelijk, toen dit probleem op de agenda kwam, sprak u van vijf ministers die betrokken waren, en vijf departementen die daarover hun uitspraak moesten doen. Dat is om helemaal door de bomen het bos niet meer te zien. De grootste incentive moet komen vanuit Onderwijs, samen met Mobiliteit. U hebt daar inderdaad al veel gedaan. Maar ik vraag me af: hebben die vijf ministers die betrokken moesten worden, effectief alle vijf over dat probleem samengezeten? Is er effectief al bekeken wat al die departementen samen kunnen doen om het op te lossen? Want dit is een probleem dat nu al jaren aansleept. En alle kinderen en ouders die in dat geval zitten, hebben aan dat gepalaver natuurlijk geen boodschap. Er moet dringend met oplossingen gekomen worden, denk ik. Ik hoop dat het misschien nog dit schooljaar kan, alhoewel dat bijzonder moeilijk zal worden, maar dat we toch tegen volgend schooljaar die problematiek eindelijk opgelost kunnen hebben. En ik hoop dat die commissie die er nu aankomt, zal leiden tot resultaten.
Maar nogmaals: wat is de rol van de drie andere ministers die erbij betrokken zijn? Kunnen zij eventueel ook bijdragen om het probleem op te lossen?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister, om te antwoorden op de vele vragen. Het zijn zeer interessante cijfers, en ze zijn nog maar pas geland. Ik denk dat we daar nog wat zullen op werken om te zien wat we er precies uit kunnen leren.
Mijn eerste analyse is in elk geval dat vier op de tien kinderen die naar het buitengewoon onderwijs gaan, op minder dan 5 kilometer van de school wonen. 68 procent woont zelfs op minder dan 10 kilometer van de school. Ik denk dat we prioritair naar die doelgroep moeten kijken, minister. We moeten hen proberen in kaart te brengen om nog meer te weten wat de precieze noden zijn en hoe we kunnen tegemoetkomen aan de noden van de ouders en van de kinderen. We moeten vooral respect hebben voor het kind zelf en de rechten van die kinderen.
Ik heb nog een aantal specifieke vragen. Er waren ook nog wel wat problemen met het platform en met de klachten ten aanzien van De Lijn. Hoe evolueren die? We hebben in het verleden gevraagd om nog meer in te zetten op dat meldpunt. Ik lees die zaken ook in het verslag of de aanbeveling van het Kinderrechtencommissariaat. De overstap, de parking en de wachttijd worden niet meegerekend. Het doet er niet hoe dat komt, of waarom, of wie verantwoordelijk is, maar de kinderen moeten wel wachten. Laat ons elkaar geen blaasjes wijsmaken en gewoon de effectieve wachttijden vermelden.
Ik kijk alvast uit naar hoe we met deze cijfers verder aan de slag gaan en roep op om prioritair aan de slag te gaan met die doelgroep die het dichtst bij de school woont.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
U verwees in uw antwoorden, minister, terecht naar het flankerend onderwijsbeleid. Ik denk dat we hier duidelijk hebben gehoord dat verschillende beleidsniveaus hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Ik begrijp dat u voor het vervoer an sich staat, en dat anderen de andere zaken moeten opnemen.
Dat gaat dan over de regelgeving die grotendeels bij Onderwijs zit. Natuurlijk, ook daar is het allemaal niet zo eenvoudig, collega’s. Stel u voor: 37 procent woont op een afstand van minder dan 5 kilometer van de school. Het zou heel gemakkelijk zijn om in de regelgeving te zeggen dat collectief vervoer nog kan op voorwaarde dat je verder dan 5 kilometer van de school woont. Dan sluit je 37 procent uit, dan heb je 37 procent vrij op het vervoer, en dan is er, bij wijze van spreken, al een oplossing. Maar zo simpel is het natuurlijk niet, want je weet niet wat de beperking is van die kinderen. Om maar even te duiden dat regelgeving kan worden aangepast, maar dat ook dat niet zo eenvoudig is.
Ook die zes adressen, dat is een beetje uitmelken van de regelgeving, eerlijk gezegd. Maar bon, als je ze kunt uitmelken en het zit binnen de mogelijkheden, dan denk ik dat daar misschien naar moet worden gekeken. Maar ook dat zal weer niet zo eenvoudig zijn, omdat je niet weet welk kind daarachter zit.
Die oefening moet zeker en vast worden gemaakt, maar – en hier is nog eens het feit waarom Welzijn zo belangrijk is – die kinderen die op 5 kilometer van de school wonen, kunnen misschien wel door hun ouders naar de school worden gebracht, op voorwaarde dat die school een voor- en naschoolse opvang organiseert. Er wordt gesproken over vijf bestuursniveaus, het lokaal bestuur was er een van. Voor de organisatie van de voor- en naschoolse opvang wordt er naar de lokale besturen gekeken, ook voor de gewone scholen. Het is geen taak meer van Onderwijs, maar van de lokale besturen. Nu wordt dat gefinancierd door het budget van de pilootprojecten, want binnen de pilootprojecten zijn er voor- naschoolse opvangorganisaties geregeld. Maar als de subsidies van die pilootprojecten wegvallen, dan zou dat bij het lokaal bestuur komen. Dat is niet zo evident. Ook daar gaan middelen herverdeeld worden. Er is nu een groot middelenpakket voor louter het vervoer. Ik denk dat al die budgetten bij elkaar gaan moeten worden gelegd, en dat er dan moet worden gekeken welke budgetten naar welke onderdelen en naar welke niveaus gaan. Er zal een stukje naar Onderwijs gaan, een stukje naar Welzijn, om er dan voor te zorgen dat die pilootprojecten op een goede financiële basis kunnen rekenen om uitgerold te worden.
Ja, er is werk aan de winkel. En ook ik kijk uit naar de hoorzitting. Dank u wel.
De heer Keulen heeft het woord.
Er zijn 193 landen in de wereld en nergens is dat zo goed georganiseerd als bij ons. Daar zit dan ook de hele problematiek gesitueerd, daar ligt dus het kalf gebonden, als ik het op die manier tot uitdrukking mag brengen. Het ideaal als vijand van het goede: je wordt aan huis opgehaald, je wordt aan de schoolpoort afgeleverd, het is bovendien gratis. In Nederland vragen ze altijd: hoe kunnen jullie dat? Maar tegelijkertijd zit daar natuurlijk ook de onmogelijkheid van dat hele verhaal in. Er wordt ook weinig onderscheid gemaakt, denk ik, tussen typologieën van kinderen. Het budget is in dezen dus geen probleem, dat is duidelijk, minister: van 70 miljoen euro naar 138 miljoen euro op één jaar tijd. Maar probeer nu eens iets te organiseren voor een dergelijk kwetsbare groep waar iedereen hier in deze commissie van zegt dat je er meer dan je uiterste best, je stinkende best voor moet doen om die te helpen, maar met 47.700 opstapplaatsen, en dat in een Vlaamse ruimtelijke ordeningscontext. Als je iemand echt een onmogelijke opdracht wilt geven, moet je dat dus doen en zeggen: ga er nu maar mee aan de slag. Daar ga je dus inderdaad iets anders moeten doen dan alleen maar analyseren.
Wat we hier nu vooral tonen, is eigenlijk ook de onmacht van een Vlaamse administratie, tot en met verkokerd: iedereen op zijn eigen weide, en wat daarnaast gebeurt, ook al gaat dat over diezelfde Vlamingen, trek daar maar je plan mee. Op deze manier denk ik dat we vooral de politiek geen dienst bewijzen. Als je het uitlegt aan de mensen, vraagt iedereen hoe je het zover hebt laten komen. Hier zijn we inderdaad een beetje het slachtoffer van ons eigen succes en hier gaan we dus de krachten moeten bundelen. Je hebt bepaalde types van scholen. Heb je er maar één of twee per provincie, probeer dan inderdaad maar eens binnen dat tijdsbestek van vijftig minuten die kinderen op die plaats te krijgen. Voor een stuk ook buitengewoon onderwijs integreren in het gewoon onderwijs: dat buitengewoon onderwijs is dermate succesvol, met alle begeleiding, met ook de extra leerkrachten die in de klas aanwezig zijn, dat je ook voelt dat er vroeger nog een drempel was en men niet in dat bijzonder onderwijs terecht wilde komen, maar dat die daar nu weg is, gelukkig maar. Kinderen kunnen geholpen worden, maar op een zeker ogenblik krijg je daar ook de problemen met centrale opstapplaatsen. Daar ga je over moeten durven na te denken. Je gaat dat ook samen met ouders moeten bespreken, want niet alle kinderen zijn even behoeftig of even afhankelijk als andere kinderen. Als je daar structureel in ingrijpt, denk ik dat je dat weer op een redelijke manier georganiseerd krijgt. Maar zeggen van “als die van Mobiliteit geldt vraagt, krijgt ze dat erbij”: dat krijg je inderdaad niet georganiseerd. Eén blindenschool per provincie: je zult toevallig maar in Lommel wonen en je moet daarvoor naar Hasselt in de spits, dat krijg je, tenzij je helikopters gaat inzetten – dat is misschien ook nog een optie – … Maar ik gebruik dat idiote voorbeeld om ook het onmogelijke van de situatie te schetsen. Vijf ministers hebben daar toen staan dringen op het ogenblik dat u daarover ondervraagd werd aan het spreekgestoelte, minister Peeters: Mobiliteit, Onderwijs, Welzijn, Armoedebestrijding en Jeugd. De hele regering is in dezen dus gemobiliseerd. Maar met alleen maar budgetten gaan we het niet oplossen, het moet structureel anders worden georganiseerd. Dat is de dwingende opdracht, denk ik.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wilde nog heel kort tussenkomen op enkele kleine punten. Collega Krekels heeft zeer uitvoerig ons standpunt meegegeven.
Ten eerste: minister, we zijn al in onderling contact geweest in verband met een casus die het ene jaar zus en het andere jaar zo is. Ook voor ouders is dat soms niet begrijpelijk: het ene jaar is het individueel en het andere jaar is het collectief, en hoe dat dan komt. Dat is dus een luikje informatie. Dat is nog niet aan bod gekomen, maar dat wil ik er graag nog aan toevoegen.
Ten tweede: u hebt net terecht gezegd dat ook in die proefprojecten de opvang cruciaal is en dat we, als we dat samen bespreken, Mobiliteit, Onderwijs en Welzijn moeten hebben – dat zijn de drie grote spelers. Armoedebestrijding en Jeugd zijn er meer flankerend bij aanwezig, denk ik. Collega Keulen, dat wilde ik … (Opmerkingen van Marino Keulen)
Ze stonden mee op het podium, dat is waar. Maar ik geef gewoon maar mee dat dat meer flankerend is. Ik denk dat de anderen in de praktische uitvoering betrokken zijn, ik zal het zo formuleren.
Een laatste punt dat ik nog wil aangeven, is de realiteit van de dag. Als een bus om een of andere reden niet rijdt, moet iemand die ouders verwittigen dat de bus kapot is of de chauffeur ziek gevallen is – dat zijn de dingen des levens die gebeuren. Dan komt er zo’n hele operationele werking op gang van wie die mensen verwittigt. Maar soms is het ook heel banaal omgekeerd: de ouders zijn onderweg naar huis, gaan niet op tijd thuis zijn door de files, bellen naar school om te zeggen dat hun kind op die bus zit maar dat niemand de deur gaat opendoen. Sommige kinderen met een beperking kun je niet voor de deur afzetten. Dat zijn soms heel praktische zaken, dat zit ook ergens en daar gaat ook heel veel tijd naartoe. Ik wil het niet nog complexer maken, voorzitter, maar ik breng die drie praktische zaken graag toch nog even aan, opdat we dat in de hoorzitting ook meenemen.
Minister Peeters heeft het woord.
Bedankt voor de bijkomende vragen. We zijn het er volgens mij allemaal over eens dat het huidige systeem op zijn limieten botst. Dat daar fundamenteel en structureel iets moet veranderen, daar zijn we het over eens. Ik heb er geen probleem mee om de nota die ik gedeeld heb met de Vlaamse Regering, ook aan jullie over te maken. Ik denk dat jullie mij allemaal kennen als iemand die daar altijd heel transparant in meegaat. Ik zal aan mijn kabinet vragen om dat ook te doen. Ik ga hier niemand de zwartepiet toespelen, ik denk dat dat absoluut niet de boodschap moet zijn. We moeten vooral zoeken naar oplossingen, en we moeten dat gezamenlijk doen. Dat is alleszins waar ik voor sta.
Ik hoor hier sommige collega’s zeggen dat 34 kinderen die 105 minuten op een bus zitten waanzin is. Ja, dat is waanzin. Je moet je dan ook de vraag stellen wie dat zijn eigen kind wil aandoen. Bied je dat iemand ooit aan? Ik vind dat absolute waanzin. Als we naar het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs kijken, merken we dat het overgrote deel daarvan recht heeft op collectief vervoer, ongeacht de afstand van de school. 37 procent woont op minder dan 5 kilometer van de school, en 68 procent woont op minder dan 10 kilometer van de school. Ik blijf erbij dat het een immens moeilijke oefening is als je meer dan 45.000 kinderen iedere ochtend van wijk tot wijk en huisdeur tot huisdeur met grote bussen moet ophalen in woonwijken, om ze dan tot aan de schoolpoort te brengen.
De heer Daniëls haalt heel terecht het praktische aspect aan. Praat ook eens met buschauffeurs of busbegeleiders. Als de busbegeleider ziek is, dan mag de bus niet uitrijden. Als de buschauffeur aan een locatie stopt, en de voordeur van de woning gaat niet open, dan moet de buschauffeur zich op dat moment over dat kind ontfermen. Zij worden met dergelijke situaties geconfronteerd. Het zijn heel vaak praktische elementen die mee maken dat kinderen veel te lang op een bus zitten. Ik ben blij dat de heer Keulen Nederland ook aanhaalt. Ik heb zelf anderhalf jaar geleden met Nederlandse instanties samengezeten om te bekijken hoe zij het doen. De kostprijs per leerling is daar een pak hoger. (Opmerkingen van Marino Keulen)
De ouders betalen, het is geen kwestie van volledig kosteloos openbaar vervoer. Het individuele vervoer komt bij ons niet aan bod. Als mijn kind 50 of 35 kilometer van school woonde, zou ik kiezen voor individueel vervoer. Mijnheer Daniëls, u hebt zelf de vraag gesteld waarom het soms individueel en dan eens collectief vervoer is. We hebben tijdelijk geschakeld met taxi’s, omdat we toen niet tijdig al die bussen erbij kregen. Taxidiensten vallen onder individueel vervoer. Ofwel brengen mensen hun kind zelf naar school, of ze maken gebruik van een taxidienst, maar dat is individueel vervoer. Vandaag krijgt men daar 75 procent voor, naar analogie met wat een treinrit zou kosten per kilometer. De scholen zeggen dat ze maar gratis het collectief vervoer moeten nemen. Vandaag nemen 45.000 kinderen gratis het collectief vervoer, maar dat is een bijna onbegonnen zaak als je dat wilt blijven handhaven en ook wilt bieden aan kinderen die op minder dan 5 kilometer van de school wonen.
We krijgen veel klachten, en die klachten worden allemaal ter harte genomen. Maar soms krijg je klachten van ouders die niet willen dat hun kind om 7.30 uur op de bus stapt, andere ouders willen dat hun kind om 7 uur de bus neemt omdat ze moeten gaan werken. Zulke klachten krijgen we ook. Dat is dan schrijnend, vooral voor de kindjes, maar we krijgen ook zulke klachten: ouders die zeggen dat hun kind vorig jaar om 7 uur werd opgehaald, en dat het nu 7.30 uur is, en dat ze het daar niet eens mee zijn. Helaas krijgen we ook zulke klachten.
Daarom zeg ik opnieuw dat het systeem op zijn limieten botst. Er zijn kinderen met heel veel grote zorgnoden. Je moet hen van de thuisdeur ophalen. Er zijn kinderen – zeker ook in het secundair onderwijs – die een hoge zelfredzaamheidsgraad hebben, en die je perfect op gemeenschappelijke locaties kunt opvangen. Je kunt die ook perfect in een voor- of naschoolse opvang opvangen. Het hele systeem botst vandaag op zijn limieten. We kunnen dit niet langer zo handhaven.
Ik ben het beu dat er vaak naar De Lijn wordt gekeken alsof alles daar fout loopt, dat is niet zo. Dit is een verantwoordelijkheid van iedereen, van ouders, van onderwijsinstellingen, maar ook zeker van opvanginitiatieven voor die kinderen. Een kind dat 5 kilometer van de school woont en dat je toch voor 8 uur ergens zou willen achterlaten: ook dat systeem bestaat vandaag niet. Dat bestaat wel in het reguliere onderwijs, maar niet in het buitengewoon onderwijs. Ook dat systeem moet mee uitgezet worden.
Ik zou u adviseren om ook het Nederlandse systeem mee onder de loep te nemen. Kinderen binnen een straal van enkele kilometers hebben geen recht op collectief vervoer. Ik denk dat we alles moeten bekijken. Iemand binnen een bestaand systeem iets afnemen, ik weet dat dat een hele moeilijke is, maar je moet wel ergens zeggen dat het systeem moet veranderen. Als we het daar allemaal over eens zijn, denk ik dat we minstens een begin van wijzigingen gaan hebben. Dit systeem botst op zijn limieten, en is als dusdanig ook onhoudbaar. Ik denk dat er bij iedereen de wil moet zijn om daar iets aan te veranderen.
Ik wil de nota van de heer De Ridder ter beschikking stellen. De klachten worden geacteerd, en het zijn klachten in beide richtingen. Informatiedoorstroom moet er ook zijn als kinderen ziek zijn.
Ik kreeg eens een melding van een ouder over een kind dat te lang op de bus zat. Ik heb navraag gedaan, dat kindje ging al twee maanden niet naar school om medische omstandigheden. Als dat niet wordt doorgegeven, staat die buschauffeur iedere ochtend aan de deur om te vragen of die leerling meegaat. Dat zit dus ook in het systeem. Als je dat niet hebt, zou je rittijd al korter zijn.
Dat je voor sommige kinderen drie, vier, vijf, of soms zelfs zes opstapplaatsen hebt, bemoeilijkt het ook, want de buschauffeur weet niet of het kind ergens gaat opstappen of dat hij een straat verder moet zijn.
Kortom, het is een heel complex gegeven, maar ik denk dat het de verantwoordelijkheid is van ons allen om ervoor te zorgen dat het systeem kan veranderen.
De heer Bex heeft het woord.
Ik heb een kleine bedenking, minister. Ik snap dat de ministers binnen de Vlaamse Regering nu niet naar elkaar moeten wijzen, maar laat ons ook niet naar de ouders of de scholen wijzen. Het is de overheid die in eerste instantie een performant systeem moet neerzetten, en ik denk dat dat onze taak is. Ik ben blij dat u die blauwdruk ter beschikking gaat stellen. Dan kunnen we daar alvast kennis van nemen.
Ik heb een vraag aan de Vlaamse Regering. De hoorzitting zal waarschijnlijk eind januari of begin februari plaatsvinden, maar niets verbiedt jullie om tegen dan al samen te bekijken wat er bijvoorbeeld van die blauwdruk en proefprojecten verder kan worden gerealiseerd. Ik moedig jullie aan om daar zeker ook verder werk van te maken, want dit is een vraag van het Vlaams Parlement die er al langer ligt, al verschillende jaren. Enige spoed is dus ook wel aangewezen.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Voorzitter, ik denk dat we vooral allemaal uitkijken naar de hoorzittingen. Ik wil wel de opmerking van collega Bex bijtreden dat we niet met de vinger moeten wijzen naar de ouders, want ik denk niet dat niemand met plezier zijn kind 150 minuten – enkele rit – op de bus gaat zetten.
De heer Verheyden heeft het woord.
Voorzitter, ook wij kijken uit naar de hoorzitting. We denken dat we daar toch wel veel wijzer uit zouden kunnen worden.
We begrijpen, minister, dat er inderdaad een gedeelde verantwoordelijkheid is. Maar we willen zeker ook niet met de vinger wijzen naar alle ouders. Ik denk dat het overgrote merendeel van de ouders het wel degelijk goed meent, en dat ze ook hun best doen om hun kinderen op een zo goed mogelijke manier te begeleiden.
Het Nederlandse systeem is misschien wel een optie om eens te bekijken en uit te bouwen. Maar het is nu in de eerste plaats vooral werken naar volgend schooljaar toe, vooral dan om die problematiek op te lossen. Wij blijven u ondertussen ondersteunen in uw pogingen om het probleem toch op te lossen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel voor de discussie, minister, en om de inzichten met ons te delen. Ik kijk uit naar de blauwdruk die u ons zult bezorgen. Ik denk dat het fundamenteel gaat over het recht van het kind op onderwijs. Of het nu kinderen zijn met specifieke noden die school kunnen lopen in het gewoon onderwijs, of kinderen die noden hebben die eerder een antwoord kunnen krijgen in het buitengewoon onderwijs, eigenlijk moeten we voor elk kind zorgen dat het het recht op onderwijs gegarandeerd ziet.
We hebben het inderdaad met het Vlaams Parlement ooit mogelijk gemaakt dat er vervoer is voor kinderen in het buitengewoon onderwijs, maar ik denk dat we nu – ik dacht dat het 138 miljoen euro is dat jaarlijks wordt ingezet, dan hebben we die pot – moeten kijken hoe we die middelen zo goed mogelijk inzetten om ervoor te zorgen dat kinderen niet meer dan negentig minuten op de bus zitten.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, in uw laatste antwoord denk ik dat het toch heel sterk naar voren komt dat het, naast de zaken die aangepakt zullen moeten worden in het kader van regelgeving en organisatie, toch ook heel belangrijk is dat er een mentaliteitswijziging groeit.
Die mentaliteitswijziging zal bij ons moeten groeien, maar ook bij ouders en bij de onderwijsinstellingen – dus bij de scholen – en bij iedereen die hiermee in aanraking komt. Dus ook bij ons, collega’s, want als er nieuwe regelgeving zal komen, als we een nieuw organisatiemodel uitrollen – ook al zal dat de uitrol van die pilootprojecten zijn –, zullen er ook mensen zijn die daarop reageren in negatieve zin.
Dan kan het natuurlijk niet zijn dat er dan vanuit de oppositie – of vanuit welke richting dan ook – opnieuw aan de alarmbellen wordt getrokken, want het zal een mentaliteitswijziging vragen van iedereen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.