Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Gryffroy heeft het woord.
Op het vlak van onderzoek en ontwikkeling (O&O) kan Vlaanderen als bescheiden regio toch wel groot zijn. Het aandeel van Vlaanderen in de participatie in het Europese kaderprogramma, Horizon Europe, is hoog. De positie hierin verbetert altijd maar. Op dit moment zijn er bijna 1900 deelnames in 1370 projecten. Dat is goed voor een bedrag van 920 miljoen euro, of 3,2 procent van de totale toelage door de Europese Commissie in het programma. Zo blijft Vlaanderen wel degelijk een netto-ontvanger.
Voor Vlaanderen zijn deze programma’s van groot belang, omdat ze financiering bieden voor zowel fundamenteel als toegepast onderzoek, zoals bijvoorbeeld bij ICT, gezondheid en voedsel/bio-economie. Daardoor kunnen Vlaamse kennisinstellingen deelnemen aan Europees toponderzoek. De kaderprogramma’s zijn essentieel voor het stimuleren van wetenschappelijke en technologische vooruitgang en spelen een sturende rol in de ontwikkeling van onderzoek en ontwikkeling.
Vooral universiteiten hebben een sterke positie ingenomen, met in het bijzonder de Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven) de Universiteit Gent (UGent). Maar ook de strategische onderzoekscentra – wat wij noemen de SOC’s – doen het goed. Toch wordt opgemerkt dat het bedrijfsleven minder succesvol is in de kaderprogramma’s. In tegenstelling tot de andere instrumenten wordt de Accelerator voor kmo’s minder gebruikt. Daarmee stelt men vast dat de participaties in Vlaanderen atypisch verdeeld zijn. Waar de kennisinstellingen aan de top staan, scoren vzw’s en kmo’s slechts gemiddeld. De participatie van bedrijven in Horizon Europe is zelfs gedaald.
Daaromtrent heb ik de volgende vragen voor u, minister: de analyse toont ons wel degelijk goed en slecht nieuws. In de eerste plaats is het mooi dat onze kennisinstellingen aan de top staan. Daarnaast is het opmerkelijk dat de participatie van bedrijven aan Horizon Europe gedaald is. Wat is volgens u de reden hiervoor? Worden er wel degelijk voldoende projecten ingediend of wordt er gewoon strenger beoordeeld? Wat zijn de knelpunten en hoe zouden die eventueel kunnen worden aangepakt?
Twee: hoe zullen ondernemingen meer worden gestimuleerd en ondersteund om projecten in te dienen?
En ten slotte: kan er meer worden samengewerkt tussen ondernemingen enerzijds en kennisinstellingen anderzijds, om dus meer Europese middelen binnen te halen?
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega. Om een idee te hebben hoe Vlaanderen het doet in de Europese kaderprogramma’s en of er een evolutie merkbaar is, verwijs ik graag naar de analyse die ook gemaakt is door het nationaal contactpunt (NCP Flanders), een samenwerking tussen het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) en het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen (FWO) die instaat voor de begeleiding van bedrijven en kennisinstellingen naar die kaderprogramma’s.
Dat contactpunt maakt gebruik van een input-outputanalyse, waarbij het aandeel van de bedrijfssubsidies in het kaderprogramma dat naar Vlaanderen gaat, afgezet wordt tegenover de relatieve bijdrage van Vlaanderen aan totale het EU-budget.
Daaruit blijkt dan dat Vlaamse bedrijven in het programma dat liep tussen 2014 en 2022, maar liefst 89 miljoen euro meer ontvingen dan wat je zou verwachten bij een break-evensituatie, waarbij de output proportioneel gelijk is aan de input. In procentuele termen komt dit overeen met een reële output die 27 procent hoger is dan de break-evensituatie.
Om dit te vergelijken met het nieuwe Horizon Europe-programma is het nog te vroeg. Dit programma is pas gestart en loopt van 2021 tot en met 2027. We kunnen dus een tip van de sluier wel al oplichten voor u door naar die eerste drie jaren te kijken. Maar veel zegt dat nog niet, omdat de steun niet gelijkmatig verdeeld is en verschillende onderdelen een andere timing hebben. In elk geval zien we nu reeds dat de output van onze ondernemingen in de eerste drie jaren opnieuw beduidend hoger is dan de break-evensituatie, maar met een surplus dat iets lager uitvalt dan in het vorige programma, namelijk 23 procent in plaats van 27 procent.
Dat landen met een sterk innovatiesysteem meer return halen dan hun input, is op zich niet verbazend. Volgens dat nationaal contactpunt is er zeker nog potentieel voor een versterking van de positie van onze ondernemingen, wat reeds ook eind 2022 heeft geleid tot de lancering van een intern project bij VLAIO om te onderzoeken hoe wij de toeleiding naar dat kaderprogramma kunnen verbeteren.
In het voorbije jaar werden reeds een aantal acties genomen binnen het nationaal contactpunt om de begeleiding te verbeteren, zoals de verbetering van software, versterkte toenadering naar speerpuntclusters en sectorfederaties en nauwere samenwerking met Flanders Investment & Trade (FIT) en Enterprise Europe Network (EEN).
Boven op al die acties werd, zoals ook vermeld, recent een intern project opgestart met als doel om drempels van bedrijven voor deelname aan die Europese programma’s beter te kunnen onderzoeken, uiteraard met het doel te verhelpen waar nodig en mogelijk.
Dit recent opgestarte project toont duidelijk aan dat er een uitdaging ligt in het samenbrengen van kennisinstellingen met bedrijven. Naast de prestatie van onze bedrijven, die behoorlijk is, bevinden onze kennisinstellingen zich aan de absolute top – genoegzaam bekend, collega, u weet dat. Stimuleren van samenbrengen zou kunnen leiden dat de kennisinstellingen en de Vlaamse bedrijven nog meer gaan deelnemen aan de Horizon Europe-projecten. Het nationaal contactpunt zal daarin uiteraard ook zijn rol opnemen.
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat onze ondernemingen het helemaal niet slecht doen, als we dat vergelijken. Het moet op dit ogenblik wel gezegd dat het wel nog iets te vroeg is om die totale vergelijking te maken tussen de kaderprogramma’s en om dan de juiste interpretaties te kunnen doen. Ook dan is er dus wel nog ruimte voor nog verdere verbetering, waar momenteel ook al aan gewerkt wordt: de opstart onder andere van een intern project binnen VLAIO om het nog beter te kunnen doen. Het samenbrengen van de kennisinstellingen en de bedrijven werd reeds aangemerkt als een belangrijke uitdaging in het kader van dit project.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik vind dat eigenlijk wel een moeilijk antwoord, want eigenlijk zeggen we dat een periode van drie jaar Horizon Europe onvoldoende is om een vergelijking te maken met de vorige Europese kaderprogramma’s. Als we dat dan niet kunnen na drie jaar en moeten wachten tot we zes, zeven jaar verder zijn, dan zijn we eigenlijk te laat om bij te sturen. We voelen wel aan dat kmo’s daar momenteel onvoldoende op inspelen, dus ik zit op mijn honger, als ik het zo mag uitdrukken. Als dat het antwoord is dat het te vroeg is na drie jaar, dan zal het waarschijnlijk te laat zijn na zes, zeven jaar, en dan kunnen we niet meer bijsturen. Ik zou daar toch wel een diepere analyse over verwachten.
Minister Brouns heeft het woord.
We verwijzen naar het project dat nu loopt bij VLAIO, om een nog beter zicht te krijgen op die eerste periode. Van het ogenblik dat wij dat kunnen op basis van voldoende objectieve gevalideerde parameters, zullen we dat zeker ook doen.
Dan heb ik de vraag: wanneer dan wel?
Zo snel als het kan.
Oké, dat is dan bij dezen genoteerd, zo snel als het kan. Dat is misschien binnen een jaar, binnen twee jaar, binnen drie jaar of binnen vier jaar. We zullen zien. Wordt vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.