Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, dit is een vraag die ik een aantal weken geleden al had ingediend, maar toen waren we bezig met de begrotingsbesprekingen. En vandaag, zie daar, gaat het op de voorpagina van een krant over de erfbelasting, dus het kan na een aantal weken toch weer actueel worden.
Mensen die via het wettelijk stelsel getrouwd zijn, bouwen een gemeenschappelijk vermogen op. Hiernaast hebben ze nog elk hun eigen vermogen. Wanneer een van beiden sterft, wordt gekeken naar het eigen vermogen van de overledene en zijn of haar deel van het gemeenschappelijk vermogen. Hierop is dan het erfrecht van toepassing en wordt uiteraard erfbelasting betaald. Dit is de normale gang van zaken en is ook zo voorzien door de wetgever.
Meer en meer bereiken ons verhalen dat vermogensplanners hier op een creatieve manier een mouw aan proberen te passen. Ze hebben een manier gevonden om het gemeenschappelijk vermogen te kunnen overdragen naar de langstlevende, zonder dat hier erfbelastingen op worden betaald. Wanneer een van de twee partners terminaal is, wordt er een huwelijkscontract opgesteld, waarbij het gemeenschappelijk vermogen wordt overgebracht naar het eigen vermogen van de langstlevende. Deze zogenaamde asymmetrische uitbreng zorgt ervoor dat bij een overlijden van de terminale persoon het gemeenschappelijk vermogen leeg is en er dus ook geen erfbelasting betaald hoeft te worden.
De Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) heeft deze manier van werken proberen aan te vechten als misbruik, maar verschillende gerechtshoven, waaronder het Hof van Cassatie, hebben geoordeeld dat er geen misbruikbepaling kan worden ingeroepen.
Via deze weg kan er 9 of 27 procent erfbelasting ontweken worden en wordt er slechts 2,5 procent verdeelrecht op de waarde van onroerende goederen betaalt. Vlaanderen loopt hiermee dus een pak geld mis. Hierover had ik volgende vragen.
Hoe kijkt u naar deze manier om erfbelastingen te ontwijken?
Een eerder ontwijkingsmechanisme, het sterfhuisbeding, hebt u terecht gesloten. Wat houdt u tegen om ook deze manier van ontwijken onmogelijk te maken?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Vlaanderen op deze manier geen geld misloopt?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel voor deze vraag, mijnheer Rzoska, en voor uw voorzienigheid. U hebt deze vragen weken geleden al ingediend, en nu is het plots een hot topic.
Uw opening geeft mij de kans om iets te zeggen over dat krantenartikel. In mijn ogen gaat het daar meer over een discussie over herverdeling en hoever je daarin al dan niet gaat – minder ver is mijn stelling – en in tweede orde over het instrument daartoe, wat erfbelasting zou kunnen zijn, maar wat het volgens mij niet hoeft te zijn, zeker niet als je ziet dat dat voornamelijk de middenklasse raakt, wat dan nog niet eens het beoogde doel heeft van wat men ermee zou willen doen. Ook al vind ik dat trouwens een verkeerd doel; herverdeling kan ook doorslaan.
Maar, mijnheer Rzoska, om op uw vraag te antwoorden. Laat ons beginnen met het belangrijkste, namelijk dat er hier – en dat geeft u ook zelf aan in uw vraag – alvast geen sprake is van enig fiscaal misbruik. U zegt ook dat dat niet de bedoeling is, maar ik bevestig het graag.
Misschien is het wel goed om even de situatie waarnaar u in uw vraag verwijst, te schetsen. Dat is er namelijk een van echtgenoten die binnen een bepaalde periode voor het overlijden van een van hen overgaan tot een wijziging van hun huwelijksovereenkomst en daarbij hun gemeenschappelijke roerende of onroerende goederen ongelijk verdelen. Zo’n ongelijke verdeling bij leven wordt in de juridische lectuur ook wel een asymmetrische ongelijke verdeling genoemd. Kortweg komt het erop neer dat zowel de roerende als de onroerende goederen van een gemeenschappelijk vermogen al bij leven worden toebedeeld aan de echtgenoot die waarschijnlijk – waarschijnlijk – het langste zal leven. En daar zit volgens de rechtspraak nu net de nuance. De toebedeling gebeurt bij leven en niet bij overlijden.
U schetst dit in uw vraag als een techniek van creatieve vermogensplanning, maar volgens mij is net het tegenovergestelde waar. Het leegmaken van het gemeenschappelijk vermogen in geval van een terminaal zieke partner duidt eerder op het zoeken naar een lastminuteoplossing dan op een uitgekiende vermogensplanning. Het is immers zo dat er geen enkele zekerheid is dat op die manier finaal minder belastingen moeten worden betaald. Mogelijk zal er uiteindelijk in zijn totaliteit zelfs meer belasting verschuldigd zijn.
Ik verklaar mij nader. Zoals u weet, wordt bij de berekening van de erfbelasting niet met vlakke tarieven gewerkt, maar met progressieve. Met andere woorden, hoe hoger het aandeel dat uit een nalatenschap toekomt aan een erfopvolger, hoe hoger de tariefschijf zal zijn waarin deze erfopvolger terechtkomt en dus, hoe hoger de erfbelasting zal oplopen.
Laat ons dat nu even toepassen op de situatie die u voorlegt. Aangezien de goederen uit de huwgemeenschap al bij leven aan de niet-zieke partner zijn toegewezen, zal er bij het overlijden van de zieke echtgenoot geen erfbelasting verschuldigd zijn op goederen van de vroegere gemeenschap. Maar – en dit is een gevolg van de progressiviteit van de erfbelasting – bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot kan diens vermogen in een keer aan hogere progressieve erfbelasting onderworpen zijn. Het gaat hier om een verschil in timing, maar in hoogte zal de belasting uiteindelijk wel betaald worden. Zoiets kan echter pas na het overlijden van de langstlevende beoordeeld worden en moet geval per geval bekeken worden. Het is dus niet zo dat de fiscus automatisch minder inkomsten heeft, doordat er minder of geen erfbelasting verschuldigd is bij een eerste overlijden. We mogen deze techniek dus niet zomaar als een ontwijkingsmechanisme in de erfbelasting bestempelen.
Het is trouwens altijd moeilijk om over dergelijke gevallen te praten. Overeenkomsten waarbij een van beide partners terminaal ziek is, dat is op zich al niet gemakkelijk, maar goed, dat is eigen aan deze belasting. Wat we betreuren natuurlijk.
U maakt ook de vergelijking met het zogenaamde sterfhuisbeding, maar beide gevallen zijn toch wel duidelijk verschillend. Zo’n sterfhuisbeding hield in dat in de huwelijksovereenkomst een verdelingsbeding toegevoegd werd, waarbij werd overeengekomen dat het volledige gemeenschappelijk vermogen toekwam aan de niet-zieke echtgenoot, en dit uitdrukkelijk onvoorwaardelijk, wat dan ook de reden was voor de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel. In dat geval gebeurde die toewijzing dus wel naar aanleiding van het overlijden. Bij decreet van 3 juli 2015 heeft de decreetgever dan ook de belastbare grondslag van een artikel van de erfbelasting, artikel 2.7.1.0.4 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF), uitgebreid, zodat ook een onvoorwaardelijke toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen aan erfbelasting onderworpen wordt.
Om het nog eens kort samen te vatten. In tegenstelling tot het sterfhuisbeding gaat het in de door u geschetste situatie om een verdeling van het gemeenschappelijk vermogen bij leven en tijdens het huwelijk, en dus niet om een modaliteit van verdeling van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden van een van de echtgenoten. Zoals uit de rechtspraak blijkt, worden daarbij dus geen bepalingen uit de erfbelasting geschonden. De doelstelling van de erfbelasting is immers om te belasten bij overlijden.
In een concreet geval had VLABEL inderdaad fiscaal misbruik op basis van ontwijking van artikel 2.7.1.0.4 van de VCF aangevoerd bij zo’n asymmetrische uitbreng. U weet ook dat we hier niet op individuele cases ingaan, maar VLABEL zal daar zeker zijn redenen voor hebben gehad in dat specifieke geval. Maar zoals u zelf ook aangeeft, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat er van misbruik geen sprake kon zijn, aangezien het bij een asymmetrische uitbreng gaat over een verrichting bij leven, waardoor een artikel dat betrekking heeft op de erfbelasting, daarbij niet miskend kan worden.
Ik zie dan ook geen reden om een aanpassing van de regelgeving voor te stellen.
De heer Rzoska heeft het woord.
Dank u wel voor uw uitgebreid antwoord, minister.
Laat mij voor alle duidelijkheid zeggen dat ik deze vraag ‘zakelijk’ stel. Ik begrijp dat hier ook wel vaak menselijk leed achter zit, maar wij zijn wetgevers en wij moeten kijken hoe spelregels in elkaar worden gestoken.
Ik ga in op een element uit uw antwoord. Ik heb niet de bedoeling om op een individuele casus in te gaan, maar het verwonderde mij wel dat VLABEL de procedure heeft aangespannen, om de heel eenvoudige reden dat het oordeelde dat er mogelijk sprake was van een nieuw soort van sterfhuisbeding. Dat maak ik toch op uit uitspraken van verschillende rechtbanken. Gezien de reactie van het Hof van Cassatie dat er bij leven en tijdens het huwelijk een dergelijke regeling wordt getroffen, vraagt VLABEL zich af of we daar geen mouw aan moeten passen. Maar ik heb begrepen uit uw antwoord dat dat niet het geval is. Als ik het goed samenvat, bent u niet van plan om nieuwe of aangepaste regelgeving op tafel te leggen.
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Minister, uw antwoord aangehoord hebbende, alsook de interessante vraag, stel ik vast dat de fiscalisten natuurlijk altijd net iets verder gaan, waardoor op den duur alle legale manieren meegezogen en in vraag gesteld worden.
Ik verklaar mij nader. De simpele jurist in mij weet dat er zoiets bestaat als een keuzebeding, iets wat tegenwoordig heel vaak gebruikt wordt als wijziging van oude huwelijkscontracten, bijvoorbeeld uit de jaren 70 of 90. Ik heb vorige week nog iemand, een terminale vrouw, aan de lijn gehad die effectief in deze situatie zit. Zij diept dan het huwelijkscontract uit de jaren 70 eens op. Daarin staat dan ‘wettelijk stelsel’, maar misschien is dat toch niet helemaal wat ze wil. Ik heb die vrouw aangeraden om naar de notaris te gaan en te vragen om het huwelijkscontract te wijzigen in een keuzebeding. Dat geeft de langstlevende huwelijkspartner de mogelijkheid om te kiezen hoe het gemeenschappelijk vermogen bij het overlijden van de kortstlevende partner verdeeld wordt. Dat is een gangbare en aanvaarde praktijk in het notariaat. VLABEL heeft daar ook geen probleem mee, net om de reden die u aangeeft, minister: het is geen misbruik, gewoon uitstel van de vererving naar de kinderen indien een bepaalde keuze al dan niet gemaakt wordt.
Deze wijziging hier is wat vroeger de grote wijziging van het huwelijkscontract werd genoemd, waarbij één vermogensstelsel volledig teniet wordt gedaan, in casu het gemeenschappelijk vermogen – de vraag van de heer Rzoska. Zo’n grote wijziging van het huwelijkscontract kon niet zomaar. Het duurde maanden en er moest zelfs een rechterlijke controle gebeuren. Die controle is weggevallen, maar de reden voor die rechterlijke controle wordt nu wel bewezen. Ik denk dat dat eigenlijk niet heel kies is, als je die filosofie van het echt wel opdoeken van een bepaald vermogen, het gemeenschappelijk vermogen, voor ogen hebt. Het feit dat de rechter daar vroeger zijn fiat voor moest geven, dat betekent toch wel iets. Daar mag niet zo lichtzinnig over gegaan worden.
Conclusie: ik zie heil in dat keuzebeding. Dat is algemeen aanvaard, dat is fiscaal door VLABEL aanvaard, dat staat in de wet. Ik zie niet in waarom een schijn van misbruik gewekt zou moeten worden door het echt wel volledig leeghalen van het gemeenschappelijk vermogen, als er een wettelijke manier is om hetzelfde te bereiken.
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel voor de bijkomende vragen. Ik zie inderdaad geen reden om de regelgeving aan te passen, ook omdat het Hof van Cassatie enigszins bevestigd heeft dat er inderdaad geen probleem is. In die zin denk ik dat het overeind blijft.
Mevrouw Smeyers, wat u schetst, is helemaal juist natuurlijk, met de volgende nuance: u hebt het over het keuzebeding, wat geldt voor overlijden, terwijl het hier gaat over een actie die bij leven genomen wordt. Maar dezelfde logica is van toepassing.
De heer Rzoska heeft het woord.
We hebben hier nog al discussies gehad over erfenissen en erfbelasting. Ik denk dat de volgende Vlaamse Regering en het volgende Vlaams Parlement huiswerk hebben om naar een ietwat meer gecoördineerde erfbelasting te gaan. Er duiken de laatste tijd te veel dingen op waarvan ik denk: dit was toch niet echt helemaal de bedoeling van de wetgever. Maar goed, dat is een discussie voor de volgende legislatuur, denk ik.
De vraag om uitleg is afgehandeld.