Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme
Verslag
De heer Slagmulder heeft het woord.
Reeds in 2022 stelde ik een vraag over de status van het Nederlands als regionale taal in Frans-Vlaanderen of Zuid-Vlaanderen. In de commissie van dinsdag 25 april 2023 vroeg ik hierover een update naar aanleiding van een omzendbrief die het West-Vlaams wel vermeldde als regionale taal die beschermd en onderwezen moest worden, maar het Standaardnederlands stond er niet bij. U zei eerder al dat het belangrijk is om samen te werken met onze Franse partners en hen erop te wijzen dat de dialecten in Frans-Vlaanderen sterk verschillen van het Standaardnederlands en andere West-Vlaamse dialecten. U zei ook dat het Standaardnederlands de enige manier is om toe te treden tot de volledige Vlaamse arbeidsmarkt. Daarom zou u ook het Standaardnederlands blijven bepleiten bij de Franse overheid.
U zei eerder ook dat u zou overleggen met minister Weyts over hoe de Vlaamse Regering het beste in dialoog zou treden met de Fransen, omdat het volgens u interessant was om zowel met de Franse minister van Onderwijs als met de regionale overheden in Hauts-de-France te praten en daar ook het nog op te richten Office public du flamand occidental bij te betrekken. U haalde ook reeds de mogelijkheid aan om samen te werken met de Taalunie om zo initiatieven te nemen om het onderwijs van het Nederlands in de regio Hauts-de-France te ondersteunen.
In de commissie van 25 april 2023 vertelde u over uw contacten met Gaëtan Poelman en de rector van de Académie de Lille. U sprak over het samenwerkingsprogramma tussen Vlaanderen en Frankrijk, dat veel aandacht geeft aan de wederzijdse inspanningen en steun voor het taalonderwijs. U beweerde dat in diverse scholen in Noord-Frankrijk Nederlands wordt onderwezen als vreemde taal. Uw diensten zouden toen een onderhoud faciliteren tussen de Taalunie en de Franse ambassade over het onderwijs van het Nederlands in Noord-Frankrijk.
In een artikel op de website van Doorbraak klonk er toch wel enige kritiek. Men heeft het over de grootste Vlaamse en Nederlandse onverschilligheid ooit. Zo is er een gebrek aan leerkrachten en is er sprake van pensioneringen waarvoor geen tijdige vervanging komt, en verdwenen coördinerende posten, mede door de Taalunie gefinancierd. Door nieuwe Franse regels is ook het onderwijs van de derde vreemde taal met 86 procent verminderd.
Er zouden echter voldoende competente leerkrachten zitten in West-Vlaanderen, maar het Frans systeem laat hen niet toe, want gediplomeerde Vlaamse leerkrachten kunnen geen les geven in Frankrijk, omdat je in het bezit moet zijn van een Frans didactisch diploma. Deze vaststelling geldt voor het officieel onderwijs en gelukkig niet voor privéscholen en avondopleidingen.
De cijfers dalen enorm. Slechts 4420 leerlingen studeren nog Nederlands, verspreid over 53 scholen. Voor de Academie van Rijsel vertegenwoordigt dat slechts 1 procent van de schoolgaande jeugd. Er heerst een schaarste aan aantal uren les, noch is er een goede doorstroming tussen elk niveau. Een initiatie Nederlands in het basisonderwijs is slechts een tot twee lesuren per week. De doorstroming naar een hoger leerjaar is tevens zeer zeldzaam.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de contacten tussen Vlaanderen, Frans-Vlaanderen en Frankrijk, zowel rechtstreeks als via de Taalunie, op het gebied van taalonderwijs? Hoe reageert u op de kritiek dat er vanuit Vlaanderen te veel onverschilligheid zou zijn als het gaat over Frans-Vlaanderen? Wat zult u extra ondernemen om dat beeld van onverschilligheid weg te werken?
Zult u met uw Franse collega’s nieuwe initiatieven nemen, al dan niet via de Taalunie, om ervoor te zorgen dat West-Vlaamse leerkrachten makkelijker aan de slag kunnen in het Franse onderwijs? Voor zover dat mogelijk is, want er is natuurlijk een lerarentekort.
Hoe kijkt u naar de toekomst van het Nederlands en Vlaams in Frans-Vlaanderen? Zult u ook het probleem van doorstroming aankaarten bij de Franse overheid of een Franse partner, eventueel via de Taalunie?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Slagmulder, ik start met de contacten tussen Vlaanderen en Frans-Vlaanderen. Mijn administratie heeft de afgelopen maanden op verschillende gelegenheden het dossier besproken met de Noord-Franse gesprekspartners. Zo vond op 9 juni jongstleden een werkbezoek plaats van de diplomatiek vertegenwoordiger in Parijs en de coördinator grensregionale samenwerking van het Departement Kanselarij en Buitenlandse Zaken (DKBUZA) aan Duinkerke. Tijdens het werkbezoek werden een aantal contacten op politiek niveau gelegd binnen de ‘communauté urbaine’ van Duinkerke rond het onderwijs van het Nederlands.
Drie weken later vond in Brussel een overleg plaats over samenwerking op cultureel en onderwijsvlak tussen de Franse ambassade, DKBUZA en het Departement Cultuur, Jeugd en Media (DCJM). Op het overleg lichtte de Taalunie de werking rond de ondersteuning van het Nederlands toe. De Franse ambassade gaf ook toelichting bij een eigen initiatief om Nederlandstalig onderwijs door moedertaalsprekers te bevorderen. Er is afgesproken om een follow-upoverleg te proberen te organiseren met de nieuwe cultureel attaché van Frankrijk in Brussel.
Ik ga nu dieper in op welke initiatieven Frankrijk neemt. Op 26 september jongstleden heeft een Vlaamse delegatie een kleuterschool en een lagere school in Duinkerke bezocht waar Nederlands onderwezen wordt. Het is een uniek initiatief, aangezien Franse scholieren normaal pas vanaf het secundair onderwijs voor Nederlands kunnen kiezen. Het bezoek had als doel om dit initiatief in de verf te zetten en te promoten, met het oog op navolging in andere Franse kleuter- en basisscholen. Er was ook een gedachtewisseling over structurele initiatieven om te werken aan kwaliteitsvol onderwijs van de buurtaal in de grensregio. Er was behoorlijk wat regionale persaandacht voor dit bezoek.
Bij dit alles nam de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) West-Vlaanderen/Flandre-Dunkerque-Côte d'Opale een actieve rol in. Het is een positieve evolutie dat deze samenwerkingsstructuur dit onderwerp sterker wil opnemen in zijn werking. Ik vind het ook een opdracht voor de regionale politici die namens Vlaanderen, de provincie West-Vlaanderen en de lokale overheden zetelen in de bestuursorganen van de EGTS en de Eurometropool Rijsel-Kortrijk-Doornik, om daar te blijven hameren op het belang van de kennis van elkaars taal en cultuur voor een goede grensregionale samenwerking.
Ik heb niet de indruk dat de bestaande toestand door onverschilligheid komt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het initiatief van de Franse ambassades in Brussel en Den Haag om, in samenwerking met het Franse ministerie van onderwijs, elk jaar een tiental beurzen toe te kennen aan pas afgestudeerde moedertaalsprekers Nederlands om in de regio’s Hauts-de-France en Frans Guyana onderwijsassistentie te bieden bij de lessen Nederlands.
Ik heb daarentegen wel de indruk dat er geen gezamenlijke probleemanalyse is. Daardoor is er geen globale visie en geen afstemming tussen initiatieven die vanuit de Franse overheid, de Taalunie, de Nederlandse en Vlaamse overheid en op lokaal niveau genomen worden.
De hoofdverantwoordelijkheid voor het leerplichtonderwijs in de regio ligt natuurlijk bij de Franse overheid en de scholen daar. We dienen ervoor te zorgen dat initiatieven ter bevordering van het Nederlands daar goed bij aansluiten. Daarom hecht ik veel belang aan de veldanalyse van de Taalunie. Dat dient het startpunt te zijn voor een beleidsdialoog over onderwijs Nederlands, die op gezette tijden de neuzen in dezelfde richting dient te zetten.
Verder kunnen de EGTS en de Eurometropool een prominentere rol spelen voor concrete projecten op het terrein én ook vanuit de grensregio gezamenlijk het signaal geven dat men daar niet onverschillig staat tegen de kennis van elkaars taal. In vergelijkbare structuren gebeurt dat ook. Ik denk hierbij aan het project EMRLingua in de Euregio Maas-Rijn, een Interregproject waar ook de Taalunie bij betrokken was.
Ik zal ook bij de Taalunie ter sprake brengen dat er een geobjectiveerde veldanalyse gebeurt over de situatie van het Nederlands in de regio, en over de opportuniteiten en bedreigingen.
Zal ik een gesprek aanknopen met Frankrijk? Dit is bij uitstek een technische kwestie die in een beleidsdialoog aan bod zou kunnen komen. Hierbij dient men eerst zicht te krijgen op de bepalingen van het Franse lerarenstatuut inzake de eventuele inzet van stagiairs, detacheringen en dergelijke. Pas als dat scherp staat, kan er bekeken worden of er vanuit de Taalunie of in het kader van het Vlaams-Frans akkoord inzake samenwerking op het gebied van cultuur, taal, onderwijs en wetenschappen aan oplossingen gewerkt kan worden.
Zie ik nog een toekomst voor het Nederlands en Vlaams in Frans-Vlaanderen? Ik vind het belangrijk twee zaken te onderstrepen. Ten eerste dienen we vanuit een gedeelde probleemanalyse te vertrekken en initiatieven onderling af te stemmen. Dat zal ik dus bij de Taalunie aankaarten. Verder dient de scherpe tegenstelling tussen de standaardtaal en het Frans-Vlaams overstegen te worden. Sommige voorstanders van het Frans-Vlaams zien het Nederlands als een bedreiging voor het behoud van de streektaal. Onze diplomatiek vertegenwoordiger in Parijs onderhoudt informele contacten met mensen en organisaties in de grensregio die het Nederlands een warm hart toedragen. Hij probeert ervoor te zorgen dat de tegenstelling minder scherp wordt. Het Standaardnederlands te veel opdringen, wordt bij mensen die Frans-Vlaams spreken dus soms als een bedreiging gezien. Het is dus niet zo eenvoudig daar op het terrein.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoorden op mijn opvolgingsvraag, minister-president.
In verband met die veldanalyse, ik weet niet of u het gezegd hebt, maar is daar een bepaalde timing voor vooropgesteld? (Opmerkingen van minister-president Jan Jambon)
Ah, u zult het daar aankaarten.
Ik had u de vorige keer gevraagd of de Vlaamse overheid contacten heeft met Frans-Vlaamse verenigingen. U zei toen dat dat niet het geval was, maar dat u daar zeker niet tegen bent en dat het initiatief dan vanuit die verenigingen zelf zou moeten komen. Kan dat hier misschien toch omgedraaid worden? Zo kan de Vlaamse overheid laten zien niet onverschillig te staan tegenover die Frans-Vlaamse verenigingen. Bent u bereid daar toch nog een initiatief rond te nemen?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Ik wil wel initiatief nemen, en we hebben eigenlijk al een bescheiden initiatief genomen, want we zijn met het kabinet op uitstap geweest naar Frans-Vlaanderen. Eerst hebben we het Musée de Flandre bezocht, waar ik echt van onder de indruk was, en daarna zijn we iets gaan eten in het Blauwershof – voor de mensen die dat kennen – en daar heb ik een aantal Frans-Vlaamse verenigingen kunnen ontmoeten. We hebben dus al een bescheiden initiatief genomen en we zullen daarop verdergaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.