Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, ik begin mijn vraag om uitleg met een citaat. “Globaal kan besloten worden dat de situatie met betrekking tot de naleving van de bestuurstaalwetgeving in de Brusselse lokale besturen zeer problematisch blijft, en in een aantal belangrijke aspecten zelfs verder achteruitgaat, zoals geïllustreerd door het hoge percentage van de aanwervingen en benoemingen waarbij de wettelijke vereisten niet worden gerespecteerd”, zo laat de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad in zijn meest recente jaarverslag optekenen. Zijn conclusie spreekt dan ook voor zich: “De cijfers uit dit verslag en de ontvangen klachten wijzen er echter op dat de wet en de rechten van individuele burgers nog steeds op grote schaal geschonden worden, trouwens niet alleen in de lokale besturen, maar ook in gewestelijke en federale overheidsdiensten en -bedrijven.”
Aanwervingen door de Brusselse gemeenten en OCMW’s die in strijd zijn met de taalwet, kunnen door de vicegouverneur geschorst worden, zij het tijdelijk. Finaal is het aan de Brusselse Regering of aan het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) om over te gaan tot vernietiging. Dat gebeurt echter nooit. Dat blijkt eens te meer uit het jaarverslag 2022, dat op dinsdag 13 juni 2023 werd gepubliceerd. De cijfers wijzen wederom op een totaal gebrek aan respect voor de taalrechten van de Vlamingen in Brussel. Het aantal onwettige aanwervingen bereikt een nieuw triest record.
Hierbij alvast een greep uit enkele van de frappantste conclusies uit het rapport. Ten eerste: in totaal werden 2371 van de voorgelegde beslissingen geschorst omdat ze strijdig waren met de bestuurstaalwetgeving. Dat is 63,5 procent van het totale aantal dossiers, een verdere duidelijke stijging ten opzichte van 2021. Toen was er sprake van 59,7 procent.
Een tweede frappante conclusie: in de gemeenten voldeed 15,7 procent van de contractuele aanwervingen aan de bestuurstaalwet, terwijl 61,4 procent van de dossiers geschorst werden en er in 22,9 procent van de gevallen getolereerd werd vanwege de korte looptijd van het contract.
Ten derde: in de OCMW’s voldeed slechts 4,7 procent van de contractuele aanwervingen aan de bestuurstaalwet, terwijl 72,1 procent van de dossiers geschorst werd en er in 23,2 procent van de gevallen getolereerd werd vanwege de korte looptijd van het contract.
Ten vierde: net zoals in de voorbije jaren werd geen enkele door de vicegouverneur geschorste beslissing ingetrokken door de Brusselse gemeenten of OCMW’s, noch vernietigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering of het Verenigd College van de GGC. Op die manier wordt de wetgeving niet gehandhaafd en krijgen de verschillende gemeenten een vrijbrief om niets te doen.
En ten vijfde: ondanks een toename van het aantal voorgelegde beslissingen, blijft het een uitdaging om van alle Brusselse lokale besturen de consequente voorlegging van alle relevante personeelsbeslissingen te verkrijgen. Zo blijft het OCMW van Sint-Lambrechts-Woluwe, ondanks herhaald aandringen, manifest weigeren zijn wettelijke verplichtingen na te komen.
Minister, in uw beleidsnota benadrukt u het versterken van de positie van het Nederlands in Brussel met een sterk en positief taalpromotiebeleid en het actief opvolgen van de correcte naleving van de taalwetgeving. Daarbij verwijst u naar de Brusselse overheden, die ertoe moeten worden aangezet om de wettelijke verplichtingen na te leven. Zo stuurde u vorig jaar, naar aanleiding van het jaarverslag 2021, een brief naar de bevoegde leden van de Brusselse Regering en de GGC. In die brief riep u hen op om op te treden en paal en perk te stellen aan de inbreuken op de taalwetgeving. De brief bleef echter onbeantwoord. Ondertussen zijn we een jaar verder en is de situatie alleen nog maar verslechterd.
Ik heb daarover de volgende vragen voor u. Hoe evalueert u de cijfers en conclusies uit het jaarverslag 2022 van de vicegouverneur? Welke concrete initiatieven zult u naar aanleiding van dit jaarverslag nemen richting de bevoegde leden van de Brusselse Regering en de GGC?
Zult u uw raadgevende stem in het Verenigd College van de GGC aanwenden om dit jaarverslag van de vicegouverneur te agenderen op de eerstvolgende vergadering van het Verenigd College? Zult u stappen zetten om ook een dossier voor te bereiden voor behandeling op het Overlegcomité?
Welke maatregelen zult u via het instrumentarium van het Vlaamse Brusselbeleid nemen om de Nederlandstalige dienstverlening in de Brusselse gemeenten, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de GGC duurzaam te verbeteren?
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u wel voor deze vraag, collega Tavernier. Wie het jaarverslag van de vicegouverneur over het jaar 2022 leest, kan alleen maar vaststellen dat de bestuurstaalwet in Brussel systematisch wordt geschonden.
Maar laat me, zoals steeds, positief starten. Ik zie één lichtpunt in het verslag van de vicegouverneur: het aantal personeelsbeslissingen dat aan de diensten van vicegouverneur wordt voorgelegd, blijft in stijgende lijn gaan.
Tot daar, jammer genoeg, het goede nieuws. Want de vicegouverneur moet ook nog steeds vaststellen dat niet alle Brusselse lokale besturen consequent hun personeelsbeslissingen voorleggen, hoewel dit nochtans een duidelijke wettelijke verplichting is. Zo heb ik begrepen dat het OCMW van Sint-Lambrechts-Woluwe, ondanks herhaald aandringen, manifest blijft weigeren om zijn wettelijke verplichtingen ter zake na te komen. Ik roep het dan ook op om daar een einde aan te stellen en om dit wel correct te doen.
Samen met het hoge aantal klachten wijzen deze cijfers erop dat de wet en de rechten van Nederlandstaligen nog steeds op grote schaal geschonden worden, in de lokale besturen maar soms ook in de gewestelijke diensten.
De eerste verantwoordelijkheid om de rechten van alle burgers te doen respecteren, ligt uiteraard bij de lokale besturen zelf en bij de voogdijoverheden, namelijk het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. In dat opzicht valt het op dat de vicegouverneur geen enkele beslissing bekend is tot vernietiging van de 2371 beslissingen die door hem werden geschorst. De vicegouverneur roept alle betrokken overheden op om sterkere en structurele inspanningen te leveren, om te komen tot een integrale en correcte toepassing van de bestuurstaalwetgeving in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Ik kan hem daarin enkel bijtreden.
U weet dat ik zelf geen juridische basis heb om vanuit mijn bevoegdheid de naleving van de taalwetgeving af te dwingen. Wat ik wel kan doen – dat doe ik ook – is aandringen en blijven aandringen bij alle bevoegde overheden op de naleving van de taalwetgeving.
Zo heb ik onmiddellijk na het ontvangen van dit jaarverslag opnieuw een brief gestuurd aan de bevoegde collega’s Van den Brandt, Maron en Clerfayt met de vraag om eindelijk in deze problematiek op te treden. De ondersteuning van de hogere voogdijoverheden is immers essentieel om ieders rechten in Brussel te waarborgen.
Anders dan op mijn brief van vorig jaar heb ik dit jaar wel een antwoord mogen ontvangen van de collega’s Van den Brandt en Clerfayt, hetgeen erop duidt dat alvast bij deze collega’s goede wil aanwezig is om een oplossing te zoeken voor het probleem. Maar met goede wil alleen gaan we er niet geraken. Er is nood aan urgentie en aan een engagement om concrete, doeltreffende maatregelen te nemen.
Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is bovendien zelf een belangrijke actor om deze omstandigheden te verbeteren, naast de lokale besturen zelf. In dat verband kan ik overigens niet genoeg herhalen hoe cruciaal het is dat er in Brussel prioritair wordt ingezet op een meer aantrekkelijke werkomgeving voor het personeel van de lokale besturen en op een meer coherent statuut van hun ambtenaren, ook in de context van de gewestelijke problematiek en de situatie van gewestelijke ambtenaren. Het is vandaag bijvoorbeeld nog steeds financieel interessanter voor Nederlandstaligen om aan de slag te gaan bij een OCMW in Vlaanderen dan bij een OCMW in Brussel. Hoe meer men de bestuurstaalwet laat ondergraven en hoe meer men van lokale administraties de facto eentalig Franstalige werkplekken maakt, hoe onaantrekkelijker die lokale administraties bovendien worden als werkplek voor Nederlandstaligen. Ik wijs er ook op dat het financieel aantrekkelijker is om voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te werken dan voor de lokale besturen in Brussel, wat natuurlijk ook niet bevorderlijk is. Men zou werk moeten maken van een coherent statuut voor alle Brusselse besturen.
U vraagt ook nog of ik mijn raadgevende stem in het Verenigd College van de GGC zal gebruiken om het jaarverslag van de vicegouverneur te agenderen en of ik het dossier zal agenderen op het Overlegcomité. Het is inderdaad zo dat minister-president Jambon en ikzelf in onze gezamenlijke brief van 19 juni aan de voorzitter van het Verenigd College, Rudi Vervoort, de gebrekkige Nederlandstalige dienstverlening als een van de belangrijke onderwerpen naar voren hebben geschoven waarover we prioritair wensen te discussiëren in de schoot van het College. Ik wil er wel op wijzen dat datgene wat ik over deze kwestie te zeggen heb binnen de schoot van het College, niet veel duidelijker kan worden verwoord dan datgene wat ik hierover heb geschreven in mijn brieven aan de betrokken collega’s van het Verenigd College en van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. Ik zie natuurlijk de toegevoegde waarde van een mondelinge discussie, maar ik wil ook niet wachten op die discussie om dit dossier hoog op de agenda te houden.
Voor het overige kan ik voor uw vraag over de agendering van dit dossier op het Overlegcomité enkel verwijzen naar mijn antwoord op de vragen van collega Vanlouwe in de plenaire vergadering van 31 mei en in deze commissie van 28 juni jongstleden.
Tot slot wil ik nog positief afsluiten. Het is belangrijk dat we vanuit de Vlaamse Regering de hand blijven reiken aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en de andere Brusselse overheden om samen werk te maken van een coherente en globale aanpak over de verschillende beleidsniveaus heen om de tweetaligheid in Brussel te versterken. Waar Vlaanderen kan helpen, zal en wil Vlaanderen graag helpen. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoorden die ik gaf op uw vraag om uitleg op 9 november 2022 alsook op eerdere schriftelijke vragen: nummer 165 van 4 mei 2021, nummer 186 van 23 september 2022 en nummer 156 van 2 juni 2023.
Ik geloof ook heel sterk in de investeringen die we vanuit de Vlaamse overheid doen in de kracht van het Nederlands via de kinderopvang, via het onderwijs en ook via het Huis van het Nederlands en onze verschillende centra voor volwassenenonderwijs, die we blijven financieren. We doen dat trouwens ook via het vrijetijdsbeleid, waar kinderen en jongeren ook worden versterkt bij het aanleren van het Nederlands.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoorden. Ik blijf het wel een vreemde zaak vinden dat andere partijen hier geen vragen over stellen. Het is waar dat u niet de eindverantwoordelijke bent wanneer het gaat over naleving van de bestuurstaalwetgeving. U hebt er ook op gewezen. Het instrumentarium waarover Vlaanderen beschikt om deze problematiek ten gronde aan te pakken, is relatief beperkt. Het is echter niet onbestaand. Bovendien ben ik van mening dat het onze taak, onze plicht is om het op de agenda te blijven plaatsen. Het gaat hier over de rechten van de Vlaamse Gemeenschap. Het gaat hier over de rechten van de Nederlandstaligen in onze hoofdstad, rechten die met voeten worden getreden door de overgrote meerderheid van de Brusselse besturen. Eigenlijk gaat het hier om discriminatie, en dan vind ik dat wij niet kunnen zwijgen.
In elk nieuw jaarverslag gaat het bergafwaarts. Het aantal inbreuken op de taalwetgeving blijft toenemen. Wie zou denken dat de Brusselse gemeenten en OCMW’s en de GGC gevolg geven aan die schorsingen van de vicegouverneur, komt bedrogen uit, want opnieuw werd er geen enkele geschorste beslissing ingetrokken, noch vernietigd. In de praktijk is er dus helemaal niets veranderd. Sterker nog, de problematiek is enkel maar groter geworden. Het is blijkbaar de normaalste zaak van de wereld geworden.
Minister, terugkerend naar ons instrumentarium, het Vlaamse instrumentarium, ik vind het een goede zaak dat u een vervolg hebt gegeven aan de brief die u hebt gestuurd naar de collegeleden Van den Brandt, Clerfayt en Maron. Ik ben blij dat er daarop eindelijk een antwoord is gekomen. Dat is toch al een eerste stap, een eerste erkenning, zou ik zeggen, maar of we nu al echt kunnen spreken over goede wil, dat denk ik niet. Of ze daar echt wel gevolg aan geven, of er in het volgende jaarverslag betere cijfers zullen kunnen worden opgemerkt, dat zal moeten blijken uit acties.
We beschikken inderdaad over het Vlaamse onderwijs, over kinderopvang, en ook het Steunpunt Taalwetwijzer en het Huis van het Nederlands, als voornaamste instrumenten. Ik denk dat Vlaanderen zichzelf wél recht in de ogen kan kijken. Het maakt van de versterking van het Nederlands in onze hoofdstad wél een prioriteit. Het Huis van het Nederlands heeft een sterk aanbod voor de Brusselse gemeenten uitgewerkt om de kennis van het Nederlands bij hun personeel te verbeteren, maar wat zien we? Dat eigenlijk slechts vijf van de gemeenten en slechts twee van de OCMW’s daar vandaag de dag een beroep op doen. U hebt die cijfers gegeven als antwoord op een schriftelijke vraag van mij. We kunnen inderdaad niet alle gemeenten en OCMW’s over een kam scheren. Er zijn er echt wel die hun best doen. Maar het blijft natuurlijk nog te beperkt, te slecht. Wat is uw lezing van die cijfers? Kunnen wij daar iets aan doen, opdat meer OCMW’s en gemeenten zouden kunnen intekenen op ons aanbod?
De heer Bex heeft het woord.
Collega Tavernier, ik wil u bedanken voor het stellen van deze vraag. Ik denk dat de Nederlandstalige dienstverlening in Brussel een heel belangrijk thema is en dat we daaraan dus ook hier de nodige aandacht moeten besteden. Tegelijkertijd denk ik dat we ook moeten beseffen dat we die problematiek, die al zeer lang aansleept, niet van vandaag op morgen kunnen oplossen, zeker niet met de bijzonder krappe arbeidsmarkt die we vandaag kennen, ook wat talloze bevoegdheden van de Vlaamse overheid betreft, met de problemen die daaraan zijn gekoppeld om het juiste personeel te vinden.
Minister, ik heb alleszins gemerkt dat er een aantal verbeteringen zijn ten aanzien van vorig jaar. Er zijn meer dossiers voorgelegd. U hebt ook een antwoord gekregen van de Brusselse ministers die u hebt aangeschreven. Dat moet vorig jaar zeker een vergetelheid zijn geweest. Maar wat ik net als collega Tavernier wou vragen, is het volgende. De inspanningen van het Huis van het Nederlands zijn volgens mij echt heel belangrijk. We merken ook bij heel veel Brusselse gemeenten en OCMW’s, maar ook bij gewestelijke instellingen een bereidheid om mensen in die richting te sturen, om hen aan te moedigen om daarvan gebruik te maken. Het lijkt mij inderdaad interessant dat u hier vandaag nog wat toelichting daarbij zou geven, net zoals u dat vorig jaar trouwens hebt gedaan bij deze vraag: hoe evolueert dat, en zijn daar nog verbeteringen mogelijk?
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u wel, mevrouw Tavernier, voor uw volhoudende aandacht voor dit dossier. Het is nodig dat het iedere keer opnieuw ter sprake komt. We stellen vast dat dit aflevering elfendertig is van de onwil van Franstaligen in dit land. Ik stel vast dat er geen sancties zijn voor OCMW’s en gemeentebesturen, of zelfs voor gewestregeringen die hun wettelijke verplichtingen niet nakomen.
Mijnheer Bex zegt dan dat we het moeten begrijpen omdat het een krappe arbeidsmarkt is. Dat is een flutargument. Dat is al te gemakkelijk. Die krappe arbeidsmarkt is er overal. Dat betekent niet dat gemeenten en OCMW’s hun wettelijke verplichtingen niet moeten nakomen. Zolang daar geen sancties op staan, zolang zal die miserie blijven voortduren.
Minister, u zei dat er een antwoord is gekomen op uw brief aan mevrouw Van den Brandt en mijnheer Maron. Maar ik denk niet dat u hebt gespecificeerd wat dat antwoord juist was. Dank u wel.
Minister Dalle heeft het woord.
De acties van het Huis van het Nederlands ten aanzien van de gemeentebesturen en de OCMW’s maken deel uit van een project dat door de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) wordt georganiseerd. Dat kunnen wij uiteraard volop ondersteunen. Van in het begin was er toch wel een heel grote interesse voor vanuit de gemeentebesturen en OCMW’s. Heel wat trajecten zijn gevolgd. Men is nog bezig nog meer gemeentebesturen en OCMW’s aan te moedigen om zo’n traject te volgen. De capaciteit van het Huis van het Nederlands is met de financiering van de VGC natuurlijk niet onbeperkt, maar er is wel mogelijkheid om nog meer te ondersteunen. Op dat vlak zou het zeker aanbeveling verdienen om nog meer die gemeentebesturen en OCMW’s aan te spreken. Ik denk ook dat de VGC daar actief mee bezig is. Het zou goed zijn mocht uiteindelijk elk lokaal bestuur in Brussel zo’n traject volgen.
Wat betreft het antwoord van mijn collega’s: ik heb hier die brieven bij mij. Ze kunnen gerust ter beschikking worden gesteld van de commissie mocht daar interesse voor zijn. Het is een vrij algemeen antwoord waarin wordt uitgelegd wat de situatie is en waarin het belang van de problematiek wordt onderschreven. Zowel de collega Clerfayt als de collega Van den Brandt reageert dat dit een belangrijke kwestie is. Dat is toch een verbetering in vergelijking met de non-reactie van vorig jaar. Collega Maron heeft niet geantwoord.
Er zijn in de brief toch ook zaken waar ik niet achter kan staan. Een van de elementen is de situatie op de arbeidsmarkt. Ik heb zeer veel begrip voor de moeilijkheid om vandaag op de krappe arbeidsmarkt mensen aan te werven. Al zijn er natuurlijk negentigduizend Brusselse werkzoekenden. Dat is ook niet niks, om uit te kunnen putten. Bij de aanwerving zit je dus zeker met een probleem. Die problematiek heeft ook te maken met wat ik zei over de aantrekkelijkheid van de Brusselse besturen, en in het bijzonder de Brusselse lokale besturen voor Nederlandskundigen of Nederlandstaligen. Dat is een zeer grote verantwoordelijkheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in een coherentere visie over het gewest en de lokale besturen.
De problematiek bij aanwerving is bovendien niet dezelfde als de problematiek na verloop van tijd. Heel wat van die beslissingen gaan over ambtenaren die al geruime tijd werkzaam zijn bij gemeenten of OCMW’s. Daar heb ik, eerlijk gezegd, minder begrip voor. Dat men bij aanwerving, gewoon om de nodige mensen te kunnen hebben, af en toe moet kunnen tolereren dat, om het zo te zeggen, de tweetaligheid niet perfect is, dat kan ik begrijpen. Maar men zou moeten voorzien in trajecten om ervoor te zorgen dat men na een redelijke termijn wel tweetalig is. Het doet mij een beetje denken aan de situatie meer dan tien jaar geleden waarbij men het Taalhoffelijkheidsakkoord had. Ik geloof dat het nog Steven Vanackere was die dat toen heeft ondersteund. Men zei toen dat er de eerste twee jaar een tolerantie was, waarbij er de mogelijkheid was om ook op de werkvloer goed Nederlands te leren.
Als we nadenken over de toekomst van de taalwetgeving in Brussel, moeten we dat soort trajecten integreren, maar dan wel afdwingbaar. Dan moet je effectief, na bijvoorbeeld twee jaar, een echte tweetaligheid hebben.
Ik ben dus tevreden dat er een reactie is gekomen. Er is goede wil aanwezig. Maar men mag de situatie op de arbeidsmarkt niet hanteren als voorwendsel om gewoon geen actie te ondernemen.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik ben niet optimistisch gestemd. Het is inderdaad een goede zaak dat er al een reactie gekomen is, weliswaar niet van minister Maron, als ik het goed begrijp. Dat blijft toch een spijtige zaak. Of die goede wil er is, zal moeten blijken uit de feiten. Ik ben blij dat de heer Laeremans naar de inhoud van de brief gepolst heeft, want ik vind het, net zoals u, een jammerlijke zaak dat men zich verschuilt achter het feit dat het moeilijk is om mensen aan te werven en dat men wijst op de krapte op de arbeidsmarkt. Men kan inderdaad voorzien in trajecten. Er wordt zelfs een aanbod gedaan vanuit Vlaanderen, maar helaas moeten we vaststellen dat daar maar minimaal op wordt ingetekend. Dus dan twijfel ik toch wel aan die goede wil.
Ik zal hierop blijven hameren. Ik zal vragen blijven stellen, omdat het belangrijk is. Het gaat hier over de rechten van onze Vlaamse Gemeenschap, de rechten van de Nederlandstaligen in onze hoofdstad. We mogen deze situatie niet blauwblauw laten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.