Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de aanpassingen ten aanzien van de onderwijsinspectie
Vraag om uitleg over de extra taken van de onderwijsinspectie
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, er zullen meer inspecties komen in de scholen. Als men in een school zegt dat de inspectie langskomt om hen te ondersteunen, is dat niet de meest geliefde boodschap. De eerste reactie is stress. Ik heb zelf ooit een onderzoek gedaan met als titel ‘Schooldoorlichting als middel tot schoolverbetering’. Dat gaf een stresspiek tot na de doorlichting, dan verkeerde men even in het ongewisse tot het voorlopige verslag er was, daarop volgde rust en dan deed men verder met als conclusie dat men meer papieren moest bijhouden voor een volgende doorlichting.
Toen u dat aankondigde, vroeg ik naar de finaliteit hiervan. U gaf aan dat er tussentijdse bezoeken zouden worden georganiseerd waarbij één inspecteur één dag langskomt om een welbepaald thema met de school te bekijken. Ik vond die formulering al interessanter, het was niet meer louter controle, maar het opzet was om samen met de school naar een bepaald thema te kijken. Deze bezoeken zouden plaatsvinden naast of tussen de doorlichtingen waarbij de school zelf aan bod komt. Op deze manier kan er om de drie jaar contact zijn tussen de school en de onderwijsinspectie.
Het is goed om te zorgen voor permanente onderwijskwaliteit, niet iets dat om de zes jaar, of in sommige gevallen om de acht of negen jaar gebeurt, waarna men ‘ervan af’ is. Het wordt meer een continu proces en meer een samenwerking tussen de school en de inspectie. Een normale werking dus, in de school en ook voor de inspectie. Bij de doorlichting krijgt men bijgevolg aandacht voor de school, de realiteit van directie en leerkrachten. Dan kan men bekijken waarom ze iets doen en hoe ze dat aanpakken. De inspectie kan beter volgen en ondersteunen. Ze kan de inspectie er een beeld van vormen, zodat de onderwijskwaliteit een constante drijfveer wordt, wat wij hier in de plenaire vergadering en commissie regelmatig bepleiten. Inspecties leren op die manier scholen beter kennen en omgekeerd. We kunnen zo de mythes ontkrachten van wat allemaal zou moeten van de overheid of de inspectie.
Ik vernam recent nog van een school dat ‘dit moet van de inspectie’. Ik zocht op de website van de onderwijsinspectie, en vond dat niet terug. Ik nam contact op met de inspectie en het moest niet, maar het werd gebruikt om de leerkrachten papierwerk op te leggen. Ik vind het jammer dat men op die manier een schooleigen keuze tracht te verantwoorden omdat men voelt dat iets niet wordt gedragen door de leerkrachten. Dan komt de hamer ‘het moet van de inspectie’. Dan stopt het gesprek en dat is jammer, want het gesprek zou juist dan moeten beginnen.
Geachte minister, hierbij volgende vragen.
In februari van dit jaar hadden we het over onderwijsinspecties die uitbleven op scholen. Op welke manier zal er gegarandeerd worden dat deze vacatures bij de inspectie ingevuld worden om deze schooldoorlichtingen te doen, en ook de extra bezoeken waar te maken?
Zal er bij deze tussentijdse bezoeken gebruik worden gemaakt van data waarover de school beschikt inzake de resultaten die de school behaalt bij haar leerlingen? Ik heb het dan over peilingsproeven, de OVSG-toetsen (Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten) en interdiocesane toetsen, maar ook de Vlaamse toetsen, de KOALA-test (Kleuteronderwijs Luistervaardigheid) en de slaag- en tewerkstellingskansen van de leerlingen. Ik focus daar nog even op. De slaagkansen van leerlingen in het hoger onderwijs, bij doorstroom- of dubbelefinaliteitrichtingen uit het aso, tso en kso zijn een belangrijk gegeven om de onderwijskwaliteit af te meten. In de arbeidsgerichte opleidingen tso, bso en kso kan men nagaan hoe snel ze aan de slag geraken en hoelang ze dat blijven. Dat is een belangrijke graadmeter. Kan die daarin worden meegenomen?
Op welke manier kan de inspectie een verdere bondgenoot zijn in het versterken van de onderwijskwaliteit en de scholen, en bijvoorbeeld ondersteunen wat decretaal mogelijk is inzake taaltrajecten Nederlands? We horen al te veel dat scholen zeggen dat taalbaden niet mogen. De inspectie kan dan zeggen dat de onderwijsregeling zegt wel degelijk dat dat kan. Het is een keuze die de school zelf maakt.
Mevrouw Vandromme, ik neem aan dat u uw vraag een beetje zult inkorten, want die beslaat twee volle bladzijden. Qua timing zal dat moeilijk lukken.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel voor de opmerking. Ik zal mijn best doen. Ik heb ze al wat aangepast.
Ik wil beginnen met te verwijzen naar de website van de onderwijsinspectie, waar we de missie van de onderwijsinspectie terugvinden. Die luidt als volgt: “De onderwijsinspectie beoordeelt én stimuleert de kwaliteit en de kwaliteitsontwikkeling van onderwijs en inspireert zowel het onderwijsveld als het beleid op een betrouwbare, onafhankelijke en transparante manier. Hierbij staat de ontwikkeling van elke lerende steeds centraal.”
Dat is een nobel doel dat de onderwijsinspectie probeert na te streven. Het streefdoel is om minstens om de zes jaar een inspectie te laten plaatsvinden, maar dat wordt niet altijd gehaald. Uit recente cijfers blijkt dat het in een kwart van de scholen acht jaar of langer duurde voor er een inspecteur over de vloer kwam.
Minister, via de media lazen we dat u de frequentie van de bezoeken van de inspectie wilt opdrijven. Een volledige doorlichting met twee inspecteurs zou nog altijd om de zes jaar plaatsvinden, maar daarnaast komen er ook tussentijdse bezoeken, waarbij één inspecteur een dag langskomt om afgebakende thema’s samen met de school te bekijken. Op die korte bezoeken volgt geen officieel verslag of een positief of negatief advies.
Het doel is om elke school om de drie jaar in contact te brengen met de inspectie. Om die belofte waar te maken, hebt u de inspectie deze legislatuur versterkt met tien extra krachten. Daarnaast zullen de inspecteurs voor sommige scholen slechts drie of vier dagen krijgen voor een volledige doorlichting. Die kortere bezoeken zijn vooral bedoeld voor scholen waar geen knipperlichten over de onderwijskwaliteit aanfloepen.
Er zijn tien extra inspecteurs aangeworven, maar toch zijn er bezorgdheden over de tijdsinvestering van de inspecteurs. Als een inspectie wordt ingekort, van vijf dagen op school en twee dagen om voor te bereiden en een verslag te schrijven, naar drie dagen per school om alles te doen, is dat te beperkt om een degelijk oordeel te vellen, zo zeggen de inspecteurs.
Minister, op sociale media worden we soms wel eens over één kam geschoren, en wordt in vraag gesteld of we als politici wel evidencebased bezig zijn, of toch ten minste onderzoeken raadplegen. Heel recent werd het OBPWO-onderzoek (onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek) onder leiding van professor Jan Vanhoof met als titel ‘Kwaliteitsmonitoring in het Vlaamse onderwijs. Onderzoek naar het samenspel van het OK-kader, de doorlichting en gestandaardiseerde toetsen’ vrijgegeven. Dat zou bij wijze van spreken op iedereen zijn nachttafeltje moeten liggen, want het is superinteressant. Graag licht ik er een aantal zaken uit. Het is iets positiever dan het onderzoek van collega Daniëls over de inspectie.
Ik wil starten met de volgende boodschap: ‘inspectie 2.0’ kenmerkt zich door onder andere het opzoeken van een waarderende dialoog met de school, en dat is volgens de onderzoeksresultaten een van de sterktes van de nieuwe doorlichtingsaanpak. Er wordt voorgesteld om deze uitgangspunten ook te koesteren.
Ik kort het wat in, maar raad iedereen echt aan om de samenvatting door te nemen. Concrete voorstellen zijn de volgende.
Ten eerste, evalueer en respecteer vervolgens de goed afgebakende opdrachten van inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, en versterk binnen dat kader de samenwerking tussen beide. Ik denk dat ik dat hier al vaak heb aangekaart, om dat zeker duidelijk te maken. Ook is er het waarborgen van een sterke cultuur van interne professionele dialoog tussen de verschillende externen bij kwaliteitszorg in het onderwijs. De meerwaarde van de principes van inspectie 2.0 blijkt uit het onderzoek. De vraag is ook of we de scholen en het onderwijsveld nog meer kunnen stimuleren om ontwikkelings- en ondersteuningsgerichte elementen in het doorlichtingsproces te versterken. De onderwijsinspectie moet zich vooral kunnen terugplooien op haar kerntaak, namelijk de controle en de stimulerende rol. Zie ook de missie en de visie.
Ten tweede: zorg als inspectie voor een voldoende frequente vorm van tastbare aanwezigheid in de scholen. Ik denk dat daar het belangrijkste punt was dat men ernstig moet onderzoeken of, en op welke manier, zelfevaluaties van scholen als aangrijpingspunt en tussenpunt bij doorlichtingen vorm kan worden gegeven. Daar heb ik ook al een paar keer naar verwezen.
Ten derde: besef als overheid dat het controleren en stimuleren van onderwijskwaliteit de inzet van voldoende middelen vergt. In dat luikje staat de zin: “Onderwijsinspecteurs zijn als een vliegwiel voor onderwijskwaliteit in het onderwijsveld, op voorwaarde dat zij goed geïnformeerd, goed omkaderd en in werkbare doorlichtingsprocedures kunnen functioneren.” Het mag niet zo zijn dat men noodgedwongen keuzes moet maken na wat men ontdekte bij een doorlichting. De focus of de duur mag niet worden beperkt. De doorlichtingsteams mogen niet te beperkt in omvang zijn. Op die manier wordt de potentiële impact immers al uitgehold.
Minister, daarom heb ik een aantal vragen. Bent u in overleg gegaan met de inspectie en het onderwijsveld voor u de beslissing nam inzake de aanpassing van de timing van de inspectie? Hebt u oren naar de bezorgdheden van de inspecteurs? Hoe gaat u aan de slag met de aanbevelingen uit het OBPWO-onderzoek? Hoe rijmt u dat met de voorstellen die u zelf deed? De voorbije jaren zijn er extra taken aan de opdracht van de inspectie toegevoegd. Ik denk bijvoorbeeld aan de controle op de internaten. Welke andere opdrachten kreeg de onderwijsinspectie deze legislatuur nog? We hebben er pas vanmorgen nog een aangekaart, bij het ontwerp van decreet over de open scholen. Hoeveel extra krachten zijn er deze legislatuur aangeworven om ook deze extra opdrachten uit te voeren?
Ik denk dat ik erin ben geslaagd om het wat korter te maken.
Het is toch al wat ingekort.
De heer Danen heeft het woord.
Minister, in september liet u weten dat scholen niet slechts om de zes jaar doorgelicht zouden worden maar om de drie jaar ‘contact met de onderwijsinspectie’ zouden hebben, zoals u het noemde. Daartoe zou de inspectie uitgebreid worden met tien extra inspecteurs.
Ik herinner eraan dat de inspectie de scholen in het verleden doorlichtte om de tien jaar. In de praktijk kon het tot twaalf jaar duren vooraleer een school een nieuwe doorlichting kreeg. De frequentie werd onder de vorige minister verdubbeld – een maal om de zes jaar – en nu zullen ze dus om de drie jaar ‘contact hebben’.
Ik heb hier de volgende vragen bij.
Is zo’n ‘contact om de drie jaar’, waarover u spreekt, ook een schooldoorlichting? Zo niet, wat houdt dat contact dan wel in?
De voorbije jaren heeft de inspectie bijkomende taken gekregen boven op de schooldoorlichtingen. Voorbeelden daarvan zijn: leersteun, HBO5 (hoger beroepsonderwijs 5), internaten, naadloos flexibel traject (NAFT). Welke middelen – zowel personeels- als werkingsmiddelen – heeft de inspectie gekregen om deze bijkomende taken te kunnen realiseren?
Betekent uw bericht dat er boven op het huidige aantal inspecteurs nog tien voltijdsequivalenten (vte’s) bijkomen, of zijn de tien bijkomende inspecteurs reeds aangeworven? Als dat laatste het geval is, wat was dan het moment van de nultelling waarop u zich baseert en waartoe u zich verhoudt om de tien extra inspecteurs aan te werven?
Indien de tien inspecteurs nog aangeworven moeten worden, op welke manier zullen zij dan hun functie in de feiten invullen? Dat sluit een beetje aan bij de vraag van de heer Daniëls. Staan zij in het veld – voor een schooldoorlichting – of zullen zij een andere functie bekleden, bijvoorbeeld in het middenkader, als onderzoeker of coördinator?
Indien de tien inspecteurs reeds aangeworven zijn, welke functies bekleden zij dan nu? Staan zij in het veld – voor een doorlichting – of bekleden zij een andere functie, in het middenkader of elders?
Hoeveel inspecteurs telt het totale inspectieteam vandaag? Hoeveel van dat aantal licht effectief instellingen door?
Hoe is het gesteld met de werkdruk en de work-lifebalance van de inspecteurs? Heeft dat een invloed op de werksfeer?
Kan de inspectie de kwaliteit van haar werk blijven garanderen?
Minister Weyts heeft het woord.
Het doel van de hele operatie is om ervoor zorgen dat we efficiënter kunnen werken: meer op maat in plaats van de huidige aanpak ‘one size fits all’. Dat wil zeggen dat we de aanpak zullen differentiëren naargelang de inhoud, de grootte van het inspectieteam, de duurtijd en de frequentie. Dat voorstel is natuurlijk tot stand gekomen dankzij de onderwijsinspectie zelf, in overleg met mezelf. Het was uiteindelijk wel hun voorstel.
Een aantal centrale principes van Inspectie 2.0 blijft natuurlijk wel behouden. We blijven uitgaan van methodologisch onderbouwd onderzoek gebaseerd op verschillende bronnen – waaronder op termijn ook de resultaten van de Vlaamse toetsen. Een tweede principe is de controlerende maar ook stimulerende houding – eerder coaching en niet op de billen tikken. Ten derde blijft er ingehaakt worden op de interne kwaliteitszorg van instellingen, waartoe ook de zelfevaluatie door de instelling zelf behoort. Een vierde principe is het geven van vertrouwen aan de scholen. Ten slotte blijven de ontwikkelingsschalen gebaseerd op het OK-kader (onderwijskwaliteit).
Met deze aangepaste formule ‘Inspectie 2.0 op maat’ willen we ten eerste aan de scholen meer stimulansen en impulsen geven wat betreft de kwaliteitszorg. Ten tweede willen we de efficiëntie en de effectiviteit van inspectie zelf verhogen door veel meer te werken op maat, waardoor we veel meer op het terrein, op de klasvloer, aanwezig kunnen zijn. Ten derde willen we de samenwerking tussen inspectie, pedagogische begeleidingsdiensten en scholen versterken.
De aanpak is inderdaad enerzijds gebaseerd op het recente OBPWO-onderzoek waarnaar verwezen werd, en anderzijds op de ervaringen vanuit de coronaperiode, waarbij duidelijk meegegeven werd dat de scholen vragende partij zijn om de inspectie meer over de vloer te krijgen. Tijdens corona heb ik op een bepaald moment aan de onderwijsinspectie gevraagd om meer een coachende rol op te nemen richting de scholen en proactief contact op te nemen. Alle scholen werden gebeld met de vraag hoe we hen kunnen helpen. In de meeste scholen schrok men nogal van die telefoontjes, maar er werd heel goed op gereageerd. Ook daar hebben we dus lering uit getrokken. In de Onderwijsspiegel 2022 is te lezen dat de respons positief is op die nieuwe aanpak van de onderwijsinspectie.
Ik moet toegeven dat niet alle inspecteurs mee zijn. Ik heb wat klachten gekregen van inspecteurs die bijvoorbeeld zeggen dat we de lat niet hoger mogen leggen dan de minimumdoelen. Anderen treden toch nog eerder op als billentikker dan als coach. Maar dat gaat eruit en dat zal er uiteindelijk helemaal uit moeten zijn.
Wat betekent dat concreet? Tot nu toe kreeg elke school, groot of klein, een doorlichting van vijf dagen. Dat is dus ‘one size fits all’. Voor een grote school is dat misschien inderdaad relevant, maar voor een kleine school niet. Ook werd die onderwijsinspectieopdracht altijd met dezelfde getalsterkte, dezelfde personeelssterkte uitgevoerd, ongeacht de grootte van de school. Dat zal nu variëren op basis van de data die de onderwijsinspectie heeft. Op grond van haar DataWijzer zal men het inspectieteam en de duur aanpassen a rato van de grootte van de school.
Frequenter contact betekent dat tussen twee doorlichtingen een of meer tussentijdse bezoeken worden gebracht. Dat is geen doorlichting, maar een bezoek van één dag door in principe één onderwijsinspecteur en met de klemtoon op de kwaliteitsontwikkeling binnen een thema dat door de school wordt gekozen. De onderwijsinspectie schuift hierbij sowieso thema’s zoals de competenties Nederlands, de competenties wiskunde en de leerlingenbegeleiding naar voren, maar de school mag ook suggesties doen afhankelijk van de resultaten van de vorige doorlichtingen. We proberen dus altijd voort te bouwen op grond van de grondigere doorlichting.
Het tussentijdse bezoek eindigt dan ook niet met een verslag of een advies, maar legt de focus vooral op de stimulerende opdracht van de onderwijsinspectie. In geval van een tussentijds bezoek na een ongunstig advies krijgt dat tussentijds bezoek natuurlijk een ander karakter. Dan ligt de focus op het vooropgestelde ontwikkelingstraject. We spreken hier dan van een voortgangsbezoek. Dat is een andere insteek. Dat bezoek zal ook sneller dan drie jaar na de doorlichting plaatsvinden. Dat strookt trouwens ook met de bestaande regelgeving. De pedagogische begeleidingsdiensten kunnen, als de school dat wenst en met hen samenwerkt, ook aanwezig zijn op die tussentijdse bezoeken.
In het kader van het Schooljaar van het Nederlands wens ik ook de maatregel op te nemen dat de onderwijsinspectie in de toekomst bij elke doorlichting ook het taalbeleid Nederlands als thema onderzoekt. Dat taalbeleid wordt dus altijd meegenomen.
Ik ga ten slotte in op de capaciteit van de onderwijsinspectie. In vergelijking met de start van deze regeerperiode in 2019 hebben we de onderwijsinspectie versterkt met tien inspecteurs, wat het totaal van 141 naar 151 brengt. Voor de opvolging van de leersteuncentra zijn nog extra inspecteurs voorzien vanaf volgend jaar. Maar naast deze 151 inspecteurs zijn er ook nog een aantal medewerkers die centraal de planning, de administratie, de beleidsvoorbereiding en de coördinatie doen. Dat brengt het globale aantal op 171 vandaag.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw toelichting bij de scope, het doel en de aanpak. Voor zover dat nog niet is gebeurd, lijkt het mij interessant om dat mee te nemen in de communicatie aan de scholen en de leerkrachten. Op Schooldirect zijn meestal leerkrachten geabonneerd, maar het lijkt mij ook goed om de context, de inhoud ervan aan leerkrachten mee te delen, in klassen of elders, zodat het duidelijk is.
Verder vind ik het positief dat we de middelen van de inspectie meer afstemmen op de school en de context die ze gaat bezoeken. Want zoals u zelf aangeeft: als je in elke school vijf dagen met dezelfde getalsterkte inspectie uitvoert ... Of je een lagere school met 120 leerlingen of een graadschool bezoekt, dan wel een school met drieduizend leerlingen en alle mogelijke richtingen: dat is van een heel andere orde. We hebben inderdaad al debatten gevoerd over de getalsterkte van de onderwijsinspectie. Het lijkt mij dan inderdaad wijs te zijn om ervoor te zorgen dat we de mensen die we hebben, gericht, efficiënter inzetten. Dat lijkt mij een goede stap.
De tussentijdse bezoeken – het zijn geen doorlichtingen, het is belangrijk om dat ook zo te communiceren – met een onderwijskwaliteitsfocus die scholen zelf naar voren schuiven om dat debat aan te gaan, vind ik een goede zaak. Ik vind het ook goed dat u aangeeft dat de focus op Nederlands en wiskunde altijd wordt meegenomen. Het is belangrijk om dat mee te nemen naar de scholen.
Minister, een volgend element gaat over de planlast. Scholen moeten niet in overdrive gaan wanneer de inspectie niet om de zes, maar om de drie jaar komt en wanneer elk moment van de doorlichting, van het bezoek van de inspecteur aanleiding geeft tot een bericht op Smartschool aan alle leerkrachten: “Beste leerkrachten, de doorlichting is langsgekomen, zij hebben nog een aantal vragen gesteld en wij denken dan ook dat u vanaf nu ook dit, dit en dit moet bijhouden voor als ze die vraag nog eens stellen.” Dat is echt een bekommernis die ik heb en waarvan ik zou willen dat u die doorgeeft aan de doorlichting.
Een derde bekommernis is dat de doorlichting en de pedagogische begeleiding elkaar niet zouden tegenspreken. Met andere woorden: op het moment dat de doorlichting een aantal adviezen geeft, hebben de scholen de autonomie om daarmee om te gaan. Dat behoort tot de vrijheid. Maar de goedbedoelde adviezen van de doorlichting mogen dan niet worden tegengesproken door de pedagogische begeleiding, want dan komen sommige scholen weer terecht in een conflict.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord.
Het belangrijkste in mijn vraag wil ik nog eens herhalen, namelijk dat de inspectie een vliegwiel is voor onze onderwijskwaliteit. De onderwijsinspectie is een andere inspectie dan bijvoorbeeld de voedselinspectie, die de temperatuur van voedsel meet, en dit al dan niet goedkeurt. De missie van de inspectie is om te beoordelen, maar ook om kwaliteit te stimuleren. De slogan van mijn college was ‘ad majoram’. Ik denk dat dat ook de slogan van de inspectie zou kunnen zijn.
Het is misschien semantisch, maar billentikker en coach gebruik ik niet zo graag, wel het stimuleren tot kwaliteit. U hebt gelijk: het verhaal van inspectie 2.0 is een verhaal op maat. Dat ‘one size fits all’ niet de weg is die we moeten bewandelen, volg ik volledig. Maar we moeten er wel voor zorgen dat de inspectie voldoende tijd en ruimte heeft om de kwaliteit te beoordelen en te stimuleren.
Ik wil toch nog eens een lans breken om het verhaal van de inspectie te bewaken binnen die kwaliteitsdriehoek, ook naar onafhankelijkheid toe. We kijken soms naar het noorden, naar onze Nederlandse buren, kunnen kijken wat daar gebeurd is met de onderwijsinspectie en hoe we ons daartoe moeten verhouden.
Minister, ik heb volgend punt al aangekaart in mijn vraag, en herhaal het. In het onderzoek kwam naar boven dat we moeten inzetten op de capaciteit van scholen om zichzelf te evalueren. We zullen straks de Vlaamse toetsen hebben. Ik heb altijd gezegd dat het zeer belangrijk zal zijn scholen competent en datageletterd te maken. Daar geloof ik heel sterk in: niet alleen dat kwaliteit niet alleen een zaak is van scholen als de inspectie langskomt, maar een rode draad wordt gedurende het hele schooljaar, op alle momenten. Ik hoor graag hoe we scholen nog meer kunnen ondersteunen in zelfevaluatie.
De heer Danen heeft het woord.
Ik wil mevrouw Vandromme daarin bijtreden. Ik denk dat het belangrijkste inderdaad is dat in scholen een constante sfeer hangt van hoe ze beter kunnen worden, hoe ze zichzelf kunnen evalueren en daarmee rekening houden. Dat is het allerbelangrijkste. Anders krijgen we een situatie met de inspectie zoals we ze vroeger kenden: als de inspectie komt, alle hens aan dek; daarna doen we het rustiger aan. En dan komen ze weer terug, en is het weer alle hens aan dek. Ik hoop dat we die tijd wat voorbij zijn.
Minister, ik wil u ten eerste het volgende vragen. We verwachten meer van de inspectie, en gaan ook meer op maat doorlichten, of zo begrijp ik toch wat u hebt gezegd. Maar ik begrijp dat u die tien bijkomende inspecteurs in de loop van de jaren hebt aangeworven, dus tussen het begin van de legislatuur en nu. Of komen er nu nog tien bij? Dat is niet helemaal duidelijk.
Ten tweede zegt u nu dus 151 inspecteurs te hebben, in totaal 171. Dat wil dus zeggen dat twintig mensen andere dingen doen. Wat zijn die dingen dan? Ik neem aan dat het om coördinatie, IT en dat soort taken gaat. Kunt u daar misschien wat meer duidelijkheid van over geven?
Dan wil ik toch de vraag stellen rond werkdruk en ‘work-life balance’ van inspecteurs, hoe het daarmee is gesteld. Wordt de inspectie zelf eigenlijk doorgelicht, gekeken hoe het binnen de organisatie gaat? Dat is toch geen kleine organisatie. Als er 171 mensen tewerkgesteld zijn, hoe is het daarmee dan gesteld, met de kwaliteit van het werk en de kwaliteit van de ‘work-life balance’ van de inspecteurs zelf?
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Het is een heel interessant debat. Collega Daniëls en anderen, als het goed is, zeggen we het ook. Ik vind die differentiële aanpak zeer goed, minister. Dat moest gebeuren. Ik vind het ook bijzonder positief dat de school één item zelf mag kiezen. Dat geeft de kans om te tonen aan de inspectie dat men bezig is met het beleidsvoerend vermogen binnen de school. Dat geeft vertrouwen aan de school. Dat is heel belangrijk, en kan symbolisch echt wel tellen. De school kan zelf iets aantonen en argumenteren waarom ze een bepaald domein kiest uit haar beleidsvoerend vermogen.
Ik begrijp dat de inspectie evolueert. Naar een ander systeem gaan, kost tijd. Zoals collega Danen vraagt: hoe zult u dat opvolgen? Het lijkt me belangrijk dat de inspectie begeleid wordt naar die nieuwe manier van werken. Voor nieuwe inspecteurs gaat dat misschien gemakkelijker, maar voor wie er al jaren in zit, lijkt me dat niet evident.
Kunt u de cijfers van het aantal inspecteurs nog eens herhalen? Uit het antwoord op de schriftelijke vraag van mevrouw Goeman blijkt dat er in 2017 148 waren, in 2018 143, in 2019 145, in 2020 153, in 2021 146 – even naar beneden dus –, en in 2022 149. U sprak over 151 inspecteurs, maar over hoeveel gaat het nu precies? Dat is me niet helemaal duidelijk.
Als het nieuwe systeem goed werkt en positief wordt geëvalueerd, kunnen de scholen daar alleen maar baat bij hebben. Als er nog extra inspecteurs nodig zijn om dat te doen slagen, moet men zeker blijven investeren. U zult het dubbel en dik terugbetaald krijgen door de scholen.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb nog enkele puntjes. Ik wil u meegeven dat de werkwijze van de onderwijsinspectie één ding is, geen ‘billentikken’ maar coaching. Verder is ook belangrijk dat we komaf willen maken met de urban legend, namelijk dat je voor de inspectie alles massaal moet afprinten. Dit jaar heb ik een omzendbrief uitgevaardigd die limitatief opsomt wat de onderwijsinspectie mag vragen en welke documenten de school klaar moet hebben in geval van doorlichting. Daar stopt het. Het is een limitatieve lijst, niet meer of niet minder. Ik hoor soms dat men allerlei documenten en evaluaties ‘moet’ bijhouden voor de onderwijsinspectie. Dat is dus niet zo. Ik maak nog eens reclame voor die omzendbrief.
De onderwijsinspectie vraag ik nog wel eens om een ad-hocoptreden, bijvoorbeeld bij melding van grensoverschrijdend gedrag. Denk aan Blankenberge en Turnhout. Daarbij krijg ik dan de reactie van scholen: “alstublieft, dat niet”, en achteraf dan positieve feedback. Ik zeg dan dat het toch moet, dat de school er alleen maar baat bij heeft en dat we willen zien of er structurele problemen zijn dan wel eenmalige feiten. Dat is geen onderzoek à charge, integendeel, het is ook à décharge. Zelfs vanuit de ingesteldheid à décharge vertrekken we met het idee hoe we kunnen helpen en verdere incidenten kunnen voorkomen. Dat kunnen we nooit 100 procent verhinderen, maar we kunnen proberen de mazen in het net te dichten. Ook dat doet de onderwijsinspectie.
Die tien extra inspecteurs zijn intussen aangeworven voor dit jaar. Er komen er nog twee bij voor de leersteuncentra, dat is voor volgend jaar. Daarnaast zijn er nog andere. Misschien zorgt dat een beetje voor verwarring. In totaal zijn het er nu 171, met de administratie en de beleidsvoorbereiding erbij.
Er was ook een vraag over de zelfevaluatie. Daarvoor hebben we ook net extra middelen toegekend aan de pedagogische begeleidingsdiensten, een gelabeld budget in functie van de datageletterdheid. We geven de scholen namelijk heel veel data, maar hoe moeten ze die lezen, hoe kunnen ze daarmee aan de slag, hoe kunnen ze ervoor zorgen dat die uiteindelijk leidt tot kwaliteitsversterking? Dat is een van de extra taken die we aan de pedagogische begeleidingsdiensten hebben gegeven en waarvoor we die ook extra middelen toegekend hebben – ik denk dat het ging om 3 miljoen euro.
Ik denk dat ik hiermee alle vragen getackeld heb.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw verdere toelichting. Ik onthoud vooral de focus, de samenwerking met de scholen, het gedifferentieerd doorlichten, de extra inspecteurs die slimmer ingezet worden door niet meer overal hetzelfde te doen. Dat lijken mij allemaal heel belangrijke factoren. Samen met onze Vlaamse toetsen denk ik dat we zo opnieuw de pijlen richten op onderwijskwaliteit, en niet alleen op het proces. Want ik denk dat daar in het verleden heel veel aandacht naartoe ging bij doorlichtingen en inspecties. Dat proces werd dan ook nog eens geëvalueerd in een soort van normatief kader. Maar laten we alsjeblieft kijken naar de resultaten, op het vlak van onderwijskwaliteit, op het vlak van de leerlingen met het oog op verder studeren of gewapend zijn voor de arbeidsmarkt.
Ik blijf bij mijn oproep om zeer duidelijk te maken aan de scholen en aan de leerkrachten, zoals via die omzendbrief, dat er sprake is van een urban legend, zoals u het noemde. Het fabeltje dat dit ‘moet van de inspectie’ moet gestopt worden.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega’s, ik herhaal het graag: de inspectie is een vliegwiel voor de onderwijskwaliteit. Ik herhaal ook graag dat de onderwijskwaliteit enkel zo sterk zal zijn als elke school, elk bestuur, elke leerkracht, elke directeur en elke medewerker op school ervan overtuigd is dat hij of zij eigenaar is van zijn of haar eigen kwaliteit.
Ik wil nogmaals benadrukken dat we een mooi kader hebben. We hebben de kwaliteitsdriehoek, waarin de inspectie, de pedagogische begeleidingsdiensten en de scholen zelf een eigen opdracht hebben. Het is fijn om te horen dat de pedagogische begeleidingsdienst mee aan tafel kan zitten als de inspectie langskomt voor een bezoek. Dat is fijn, omdat men daar dan ook de vinger aan de pols kan houden en de kwaliteit mee intern kan ondersteunen. Ik denk dat dat een mooi pleidooi is om af te sluiten.
De heer Danen heeft het woord.
Ik denk dat er inderdaad stappen vooruitgezet worden in de manier waarop inspecties omgaan met doorlichtingen en in de manier waarop scholen daarmee omgaan. Er moeten inderdaad nog wat urban legends verdwijnen. Dat zal wel even duren, maar dat is dan maar zo.
Minister, ik had u nog een vraag gesteld over de werkdruk en de ‘work-life balance’ van de inspecteurs. Hoe wordt hun kwaliteit gegarandeerd? Dat is me niet helemaal duidelijk. Ik denk wel dat, als een organisatie groeit, je ervoor moet zorgen dat die organisatie intern ook goed gesmeerd blijft. Ik heb geen indicaties dat dat vandaag niet het geval zou zijn, maar we moeten ervoor zorgen dat de inspectiediensten goed geoliede machines blijven. Ik wil u vragen om daar aandacht aan te besteden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.