Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Deze vraag om uitleg werd via videoconferentie behandeld.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Onlangs heeft federaal staatssecretaris Nicole De Moor samen met Fedasil aangekondigd dat ze een opvangcentrum wenst te openen in Ronse. Fedasil heeft hiervoor het failliete zorghotel Prinsenhof in de Oost-Vlaamse stad Ronse gehuurd om 250 – soms wordt er gesproken over 270 – personen op te vangen. Het stadsbestuur van Ronse is niet te spreken over de komst van het opvangcentrum en hekelt vooral het feit dat de beslissing zonder overleg en inspraak tot stand is gekomen.
Asiel en Migratie, minister, zijn natuurlijk federale bevoegdheden, maar het gevoerde federale beleid heeft ook een impact op Vlaanderen. Het totale gebrek aan communicatie met de lokale besturen en het Vlaamse niveau bij de inplanting van dergelijke zeer grote asielcentra is stuitend. Burgemeesters van lokale besturen worden telkens pas op het allerlaatste moment geïnformeerd en ingelicht en moeten zonder bijkomende informatie hun burgers proberen te informeren, zeker en vast tijdens die eerste momenten. Het geval Ronse is in dit geval geen uitzondering, maar eerder de te betreuren regel. De aanpak vandaag is bijzonder problematisch en getuigt van een totaal gebrek aan respect voor het lokale niveau.
Ik stel ook vast dat er op geen enkel moment sprake is van de zogenaamde verbindingsofficieren die u voor dergelijke problematieken binnen het agentschap had aangesteld. Ze worden nooit betrokken bij de aanpak en lijken, ondanks uw uitdrukkelijke wens, geen enkele bijdrage op het terrein te kunnen maken, en zeker en vast niet tijdens die eerste uren, die cruciaal zijn om de informatie goed tot bij de burger te krijgen. Het viel me tot slot ook op dat zelfs uw collega-minister Dalle op geen enkele manier uw diensten, en dus ook de verbindingsofficieren en dergelijke meer, heeft betrokken toen hij zelf besloot asielzoekers onderdak te bieden in onze jeugdcentra.
Op welke manier worden de verbindingsofficieren feitelijk betrokken in de opening of het traject naar de opening van nieuwe tijdelijke asielcentra in Vlaanderen? Werden uw diensten betrokken bij het aangehaalde concrete geval van Ronse? Hoe beoordeelt de minister deze manier van werken die zich telkens opnieuw voordoet?
Hoe evalueert u de werking van de verbindingsofficieren, van die mensen zelf? Acht u het voortbestaan van deze dienst nog relevant als men bij elke gelegenheid volledig wordt gepasseerd of in het duister wordt gelaten over de plannen van de federale staatssecretaris? Ik denk dat het ook voor de mensen zelf beter is om op voorhand betrokken te zijn, zodat ze mee zijn in het verhaal, zodat ze op het moeilijkste moment een grote meerwaarde kunnen bieden voor de steden en gemeenten en voor de besturen. Dat is zeker en vast het eerste moment, als het plots allemaal opduikt in de media. U weet hoe dat gaat, minister Somers, het komt onmiddellijk in de media. En dan komen die verbindingsofficieren zelf ook uit de lucht gevallen.
Hoe gebeurt de procedure vandaag, en hoe kan het veranderen en beter worden aangepakt?
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw De Vreese, het is mijn collega, staatssecretaris De Moor, die verantwoordelijk is voor Asiel en Migratie, zoals u weet. Het zijn haar diensten die opvangplaatsen moeten voorzien voor vluchtelingen en asielzoekers. Zodra staatssecretaris De Moor de beslissing heeft genomen om ergens een opvangcentrum te voorzien, stelt ze de betrokken burgemeester officieel op de hoogte. Dat is de afspraak. Meteen daarna contacteert kabinet De Moor mijn kabinet en contacteert Fedasil het Agentschap Integratie en Inburgering (AgII).
Hierop neemt de verbindingsofficier van het agentschap contact op met de burgemeester en bieden zij ondersteuning aan op maat. De dienst wordt zeer gewaardeerd bij de meeste lokale besturen, maar het blijft aan de burgemeester zelf om te beslissen in welke mate men er gebruik van maakt.
In elk van de dertig Vlaamse lokale besturen waar er asielopvang is geïnstalleerd, is er een verbindingsofficier die in contact staat met de gemeente. Het is mijns inziens ook logisch dat de burgemeester eerst wordt verwittigd door staatssecretaris De Moor, en dat daarna pas de werking van de verbindingsofficieren wordt opgestart.
Ik zal het concreet maken voor de casus Ronse. Op 4 oktober werden mijn kabinet en het Agentschap Integratie en Inburgering ingelicht, meteen nadat de burgemeester van Ronse officieel de beslissing had vernomen. Op 5 oktober, de dag nadien, contacteerde de verbindingsofficier de burgemeester. Op 9 oktober al nam de verbindingsofficier deel aan het startoverleg in Ronse. Van daaruit heeft de verbindingsofficier alvast de nodige verbindingen gelegd met onder meer de onderwijsdiensten om de kinderen een plek te garanderen in de scholen en om een aanbod Nederlands als tweede taal voor volwassenen mee vorm te geven.
Ik blijf ook absoluut geloven in de meerwaarde van die verbindingsofficieren. Zij nemen immers een taak op waarbij het lokaal bestuur heel concreet wordt ondersteund. Dat is onze rol. Voor de rest is die ganse asielproblematiek federaal; wij ondersteunen vanuit kennis en knowhow het lokaal bestuur dat inderdaad soms wat wordt overdonderd door de vele vragen en onzekerheden die de beslissing van de staatssecretaris met zich meebrengt.
Ik geef enkele concrete voorbeelden van wat zo’n verbindingsofficier doet. Hij ondersteunt het lokaal bestuur inzake communicatie met de burger. Hij biedt ondersteuning bij de organisatie van een infomarkt waar alle inwoners met hun vragen terechtkunnen. Hij faciliteert het contact met scholen voor minderjarigen, maar ook bij lessen Nederlands voor volwassenen. Hij legt linken met andere diensten waar nodig. Over de werking van de verbindingsofficieren is er trouwens een mooie getuigenis terug te vinden op integratie-inburgering.be/verbindingsofficieren. Ik kan iedereen aanraden om dit korte filmpje eens te bekijken. Daarin komt aan bod wat een verbindingsofficier doet. Je vindt er ook een getuigenis van de burgemeester van Jabbeke over de ondersteuning die hij daarbij voelt.
Voor mij hebben de verbindingsofficieren een meerwaarde. Ze lossen natuurlijk niet alles op. Ze ondersteunen de dertig lokale besturen die er één hebben. In het geval van Ronse hebben we onmiddellijk getelefoneerd naar de burgemeester, een dag later was er contact tussen de verbindingsofficier en de burgemeester. Op het moment van de eerste vergadering een paar dagen later, op 9 oktober, zat de verbindingsofficier van het agentschap mee aan de tafel om te ondersteunen waar mogelijk en nuttig.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het grote probleem en de frustratie bij onze steden en gemeenten – waar u ook zeer gevoelig voor bent – is natuurlijk dat ze steeds gecontacteerd worden op het moment dat ze al voor voldongen feiten staan. Ook de verbindingsofficier speelt op dat moment geen enkele rol, als ik het goed begrijp. Dus ze worden niet op voorhand verwittigd dat er iets komt, noch wordt er in overleg gegaan met de burgemeester en schepenen om na te gaan of er wel degelijk een draagvlak is om zulke grote centra in het midden van het stadscentrum, zoals in Ronse, te openen. Ze worden gewoon voor een voldongen feit gesteld. Dat is volgens mij wat veel steden en gemeenten en burgemeesters stoort. Daarom vraag ik me af in hoeverre u dat al hebt aangekaart bij de staatssecretaris voor Asiel en Migratie. De lokale besturen moeten vroeger in het proces worden betrokken.
Er is evenmin sprake van hoeveel mensen zij aankunnen. Kan het gebouw dat aantal mensen aan? Ik stel me trouwens grote vragen over het aantal mensen dat op zulke kleine oppervlakten mag verblijven. Dat zijn zaken waar onze steden en gemeenten ook vragen bij hebben: kan dit zomaar reglementair gezien? Kan deze oppervlakte worden gebruikt om per kamer drie à vier mensen te laten slapen? Hoe zit het met de veiligheid? Kunnen we die voorzien? Is de brandveiligheid nog verzekerd en dergelijke? Die vragen moeten eigenlijk vóór het proces worden gesteld. Nu worden de burgemeesters en schepenen naar mijn gevoel veel te laat ingelicht.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Voorzitter, ik vind dit een interessante en goede vraag. Wij hebben ons daar al vaker druk over gemaakt, over die gebrekkige communicatie en burgemeesters voor voldongen feiten stellen.
Mag ik toch van de gelegenheid gebruikmaken om op het volgende te wijzen? Ik weet dat het onze bevoegdheid niet is, maar we zitten hier nu weer digitaal te vergaderen, omdat we daartoe gedwongen worden door de zoveelste terreuraanslag op ons grondgebied, door een zoveelste jihadaanslag van een moslimterrorist die hier als asielzoeker is binnengekomen, die hier illegaal is gebleven, die bekend was bij de politie, die in een geïslamiseerde gemeente woonde, en die volgens de informatie gevaarlijk was geradicaliseerd en dus een jihadaanslag heeft kunnen plegen. Mag ik dit aangrijpen, voorzitter, om mijn hoop uit te spreken dat bij alle partijen, ook de traditionele partijen, de Vivaldipartijen, doordringt dat er nu eindelijk eens werk moet worden gemaakt van een asielstop? Die asielzoekersstroom naar ons land, die brengt letterlijk levens in gevaar.
Minister Somers heeft het woord.
Ik dank de twee sprekers. Ik concentreer me natuurlijk op de specifieke vraag. Ik denk dat collega Van Rooy eerder zijn standpunt heeft verduidelijkt.
Wat de vraagstelling betreft is het inderdaad zo, mevrouw De Vreese, dat ik een onderscheid maak op basis van bevoegdheden. Het is de staatssecretaris, dus het federale niveau, die verantwoordelijk is voor het zoeken, het detecteren en het beslissen over waar asielzoekers al dan niet worden opgevangen. In dat proces van het zoeken van tot de beslissing over de locatie zijn we inderdaad niet betrokken. Ik vind ook niet dat wij daarin moeten worden betrokken. Dat zou ons meesleuren in een verhaal waarbij de verantwoordelijkheid voor honderd procent bij de federale overheid ligt. Het is aan de staatssecretaris om te bepalen hoe zij locaties detecteert en hoe zij onderzoekt of die locaties al dan niet conform zijn aan allerlei regels. In de informatie die men mij geeft, zegt men dat men dat doet, onder meer met de brandweer. Maar, nogmaals, dat is niet mijn bevoegdheid. Ik denk dat men in de federale cenakels de staatssecretaris daarover gerust kan bevragen.
Onze bevoegdheid start op het moment dat de staatssecretaris de burgemeester contacteert met de mededeling, eigenlijk met de beslissing: “Ik ga op uw grondgebied, op die plaats, een asielcentrum openen.” Men kan zich vragen stellen of dat een interactief proces moet zijn tussen het lokale bestuur en de staatssecretaris. Welke marge zou een burgemeester of een lokaal bestuur moeten of kunnen hebben om daarin advies te geven? In hoeverre moet dat advies worden gevolgd? In hoeverre moet er een dialoog zijn? Dat zijn eigenlijk relevante vragen, interessante vragen ook, maar geen eenvoudige vragen. Dat weet u ook allemaal. Een eerste reactie zal vaak een reactie zijn van terugplooien. Maar dat zijn vragen die eigenlijk in het federale parlement thuishoren.
Waar komen wij in beeld? En zover ben ik altijd gegaan, maar verder kan en wil ik ook niet gaan binnen mijn bevoegdheden. Dat is net na het moment dat een burgemeester over die beslissing wordt geïnformeerd, hetzij in consensus, hetzij in dialoog, hetzij bij verrassing, hetzij tegen zijn zin – of welke nuance men ook nog kan hebben. Op dat moment staan we klaar om die burgemeester en zijn schepencollege, die met de nieuwe realiteit worden geconfronteerd, zo goed mogelijk te ondersteunen vanuit onze bevoegdheden. En dat wordt enorm gewaardeerd.
Het proces ervoor – de beslissing nemen, het overleg, praten we erover, draagvlak zoeken op voorhand in de gemeente of in de gemeenschap, ja of nee – dat zijn verantwoordelijkheden die volledig federaal zijn en die ik daar ook respecteer. Zodra de beslissing genomen is, komen wij in beeld en komen onze verbindingsofficieren om de dialoog met de bevolking, de dialoog met het onderwijs, de dialoog met het jeugdwerk zo goed mogelijk te begeleiden en te ondersteunen, voor hen die dat willen. En vanuit dat perspectief zeggen onze lokale besturen dat dat een nuttig instrument is. Vanuit dat perspectief sta ik daar inderdaad achter.
Dat is de logica van onze staatshervorming. We zijn in Vlaanderen niet bevoegd voor het asielbeleid. Sommige partijen pleiten daarvoor, om het naar het Vlaamse niveau te brengen. Sommige partijen pleiten om alles naar het Vlaamse niveau te brengen. Ik werk natuurlijk binnen de constitutionele realiteit van vandaag en ik probeer daar iets meer te doen dan we in het verleden deden. In het verleden bestond dit systeem niet. Dan was het een beslissing van federaal, en dat was dan maar zo. Maar nu hebben we een systematiek van ondersteuning en die wordt gewaardeerd. Dat neemt natuurlijk niet weg dat sommige burgemeesters waarschijnlijk liever geen asielcentrum op hun grondgebied hebben, en dat sommige burgemeesters zeggen dat “het hier niet de meest ideale plaats is”, of: “Als men mij daar nu eens een paar maand vroeger over had aangesproken, dan had ik dat kunnen voorbereiden.” Ik kan me inbeelden dat zulke vragen bestaan. Maar dat is eigenlijk een federaal debat.
Tegelijkertijd begrijp ik ook – en ik denk dat iedereen met gezond verstand dat begrijpt – dat wanneer men zo’n moeilijke beslissing moet nemen, de natuurlijke reflex van heel veel burgemeesters en lokale besturen is dat het nog een extra uitdaging erbovenop is. Er zijn een paar uitzonderingen die af en toe zeggen dat het een deel is van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Als er zo’n crisis is, willen zij een deel van die verantwoordelijkheid opnemen. Ik mag daarvoor naar mijn eigen stad verwijzen, waar we dat al twee keer na elkaar gedaan hebben uit eigen beweging. We zeggen dat we een deel van de problematiek mee willen opvangen. Dat is geen gemakkelijke keuze, maar we hebben het toen gedaan, zoals we dat nu ook doen met de Oekraïners, met het dorp in Mechelen. Soms zijn er gemeentebesturen die het wel willen doen, maar die zeggen: “Ja, maar niet te veel”, of: “op die manier”, en dit en dat. Dat is voor wie ermee moet werken een vooruitgang. Als je natuurlijk botst op veel burgemeesters die ‘nee’ zeggen, dan is het een grote uitdaging om toch ergens draagvlak te vinden.
Maar, nogmaals, dit is de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris, wier bevoegdheid ik respecteer.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Het is inderdaad een federale bevoegdheid, minister, maar natuurlijk een bevoegdheid die een enorme impact heeft op de lokale en de Vlaamse bevoegdheden. Daarom denk ik dat het meer dan terecht is dat die burgemeesters zeggen dat het voor hen teveel is. Ze kunnen op bepaalde plaatsen die instroom niet aan.
U hebt gelijk: er zijn heel veel burgemeesters die al een enorme solidariteit hebben betoond. Maar diezelfde burgemeesters, niet allemaal maar toch veel van hen, zullen ook vragen om iets aan de instroom te doen. Er staat ook iets tegenover. Dat is een grote frustratie.
Ik stel de vraag omdat er helemaal geen overleg is tussen de lokale besturen en het federale niveau. De Vlaamse overheid wordt altijd na de feiten op de hoogte gebracht. Dat vind ik eigenlijk van weinig respect getuigen, voornamelijk naar die lokale besturen toe. U hebt de bevoegdheid om die te ondersteunen in hun taak als burgemeester en schepen. Het mag eens duidelijk gezegd worden dat het nu eenmaal te veel is en dat die mensen duidelijk op voorhand in gesprek willen gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.