Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Vraag om uitleg over minderjarige Nederlanders die worden ingezet bij criminele feiten in Vlaanderen
Verslag
De heer Vandenhove heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, ik heb tijdens het reces een vraag ingediend omdat u toen in de media aankondigde dat u een Vlaams-Nederlandse justitietop zou houden over jeugdcriminaliteit en het uitleveren van jonge delinquenten.
De bedoeling is om tot een gezamenlijke aanpak van jongeren te komen die de grens oversteken om hier strafbare feiten te plegen. Op die manier kunnen Nederlanders die in Vlaamse gemeenschapsinstellingen terechtkomen, worden overgeleverd aan Nederland om plaatsen ‘uit te sparen’. Ook langs Nederlandse zijde is er vraag tot samenwerking in concrete dossiers en rond trajecten voor jongeren.
Op zich is dat een goede zaak, maar ik heb toch een aantal vragen.
Minister, u bent Vlaams minister van Justitie, wat het ook inhoudt of voorstelt. Maar volgens professor jeugdrecht Johan Put van de KU Leuven is dat federale materie. De inhoud van het jeugdsanctierecht is de bevoegdheid van de gemeenschappen, maar de procedures voor jeugddelinquenten zijn federale materie.
Bent u het eens met zijn analyse? Indien ja, zult u dan ook uw plannen doorzetten?
Gezien de eerste vraag en de beweringen van de professor, is er hierover al overleg geweest met uw federale collega, Vincent Van Quickenborne?
Blijkbaar is het ook niet zo eenvoudig om minderjarigen over te leveren. Gebeurt dat in de praktijk vaak? Over hoeveel gevallen gaat het? Wordt hierbij altijd wettelijk gehandeld of gaat het in een aantal gevallen over pragmatisme, wat ook de dagen na uw aankondiging door een aantal zogeheten specialisten in de media werd beweerd?
In welke mate is er sprake van plaatstekort in de Vlaamse jeugdinstellingen, omdat het de bedoeling is om ‘plaatsen’ uit te sparen? In hoeverre kan dit voorstel bijdragen tot een oplossing?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, de voorbije periode is de drugscriminaliteit in Antwerpen ook voor de gewone burger steeds tastbaarder geworden. Ik verwijs naar de granaataanslagen op verschillende woningen. Uit cijfers van politie en justitie blijkt dat de daders steeds vaker ook minderjarigen zijn die in Nederland worden geronseld. Voor een kleine vergoeding worden ze er door andere leden van netwerken rond drugshandel toe aangezet om in Antwerpen drugs uit containers te halen, explosieven te plaatsen of te gooien of andere criminele feiten te plegen. Het zou voornamelijk gaan over jongeren aan de rand van de maatschappij uit Rotterdam, Den Haag en Amsterdam.
De minderjarige delinquenten die opgepakt worden, komen in sommige gevallen terecht in gesloten instellingen in Vlaanderen. In 2022 zou het over 41 minderjarige Nederlanders zijn gegaan, waarvan enkelen zelfs langer dan drie maanden hun vrijheid werd benomen. Dat zorgt uiteraard voor extra druk op onze gesloten instellingen, en we weten dat die al onder druk staan. In de pers kondigde u aan om hierover in gesprek te gaan met uw Nederlandse collega.
Minister, hoe reageert u op het toenemend aantal minderjarigen uit Nederland die in Vlaanderen criminele feiten plegen en zodoende ook terechtkomen in de Vlaamse gesloten instellingen?
Kunt u bevestigen dat in 2022 41 minderjarige Nederlanders werden opgenomen in gemeenschapsinstellingen in Vlaanderen? Hebt u al cijfers voor de eerste helft van dit jaar?
Hebt u hierover reeds overleg gehad met uw Nederlandse collega? Wat waren de conclusies? Welke acties worden daaraan gekoppeld? Op welke manier kan ervoor worden gezorgd dat de druk op onze Vlaamse jeugdinstellingen niet nog groter wordt door het opnemen van jongeren uit een buurland?
Volgens u is er ook een toename van andere vormen van criminaliteit die vanuit Nederland naar Vlaanderen overwaaien. Het drillrapfenomeen is daar een voorbeeld van. Hebt u hierover al overleg gehad met uw Nederlandse collega’s en met het federale niveau om te komen tot een gecoördineerde aanpak?
Minister Demir heeft het woord.
De aanpak van jeugddelinquentie werd met de zesde staatshervorming bijna volledig overgeheveld naar de gemeenschappen, maar voor sommige aspecten blijft inderdaad de federale overheid nog bevoegd, zoals voor de regeling van de rechtspleging. Ik heb daar echter al over gesproken met zowel het Antwerpse parket als mijn federale collega van Justitie, die betrokken zal worden in die justitietop – want ook zij maken dezelfde vaststellingen.
Wat betreft die uitleveringen, gaat het dus om Nederlandse jongeren die een domicilie in Nederland hebben maar ondertussen wel hier gestraft zijn met een opsluiting in onze gemeenschapsinstellingen. We zijn hiervoor al in gesprek gegaan met de collega’s van Nederland om het probleem zowel vanuit onze kant als vanuit hun kant in kaart te brengen: over hoeveel jongeren gaat het, wat is het profiel van deze jongeren, wat is hun achtergrond en uit welke steden komen ze, wordt hun straf verdergezet in Nederland en in welke vorm? Ook werd een analyse gevraagd aan het jeugdparket van Antwerpen. Daaruit blijkt dat het probleem ruimer is dan voorzien, en dus ga ik samen met mijn collega-minister van Welzijn, naast de gesprekken met de Nederlandse collega, ook een gezamenlijke werkgroep starten met mijn federale collega’s van Justitie, Binnenlandse Zaken, Asiel en Migratie, alsook de Vlaamse collega van Binnenlands Bestuur, de lokale politie, het parket en de drugscommissaris. Het is een complex land. Ik wou gewoon één klein punt aanpakken, maar je ziet wie er allemaal moet worden betrokken. Het tart alle verbeelding, maar goed.
Daarnaast heb ik met de Nederlandse collega’s ook gesproken over het drillrapfenomeen dat kwam overgewaaid naar Vlaanderen, en ook over deze punten zijn we in overleg.
Wat betreft de vragen naar cijfers: in 2022 waren dat er inderdaad 41, waarvan veertien minderjarigen enkel een domicilie in Nederland en niet in België hadden. Die komen dus in eerste instantie in aanmerking voor uitlevering. We willen natuurlijk vermijden dat jongeren met een domicilie in Nederland langer dan nodig in de Vlaamse gemeenschapsinstellingen zouden verblijven. Hiertoe werden reeds afspraken gemaakt met de jeugdparketten en gemeenschapsinstellingen, en op dit moment loopt dit vlot. De Nederlandse minderjarigen konden binnen een vrij korte termijn van maximum twee weken worden uitgeleverd, waardoor de impact op de capaciteit vooralsnog beperkt is gebleven. In 2023 hadden we tot nu toe vijftien jongeren met de Nederlandse nationaliteit in onze gemeenschapsinstellingen, waarvan drie zonder domicilie in Vlaanderen en met domicilie in Nederland.
Samen met mijn collega-minister van Welzijn zijn we in dat verband ook bezig met de opmaak van een samenwerkingsprotocol tussen de sociale dienst jeugdrechtbank en de Nederlandse collega’s. De bedoeling is om tot een gezamenlijke aanpak van jongeren te komen en samen te werken met de Nederlandse collega’s in al deze dossiers.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het is een terechte opmerking dat een bepaald gedeelte nog altijd de bevoegdheid van de federale overheid is. Uiteraard is ons land een ingewikkeld land, dat weten we. Maar het is wel belangrijk dat, als een initiatief wordt genomen, iedereen die ermee te maken heeft, ook effectief betrokken wordt. In die zin is het goed dat u overleg pleegt met de federale overheid, maar ook dat u probeert alle diensten die er op een of andere manier bij betrokken zijn, te raadplegen.
Ik kan alleen maar hopen dat, in het jaar dat ons nog rest, het opzet ook concreet op de rails kan worden gezet. Zeker en vast ook voor de gemeenten die langs de grens liggen – ik denk ook aan Limburg – lijkt het mij belangrijk om op een accurate manier te kunnen optreden.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, het is goed dat er aandacht is voor het fenomeen en dat u het aanpakt in overleg met andere betrokkenen – ik denk dan aan de federale en de Nederlandse overheid –, eerst om het in kaart te brengen, maar ook om te kijken hoe we kunnen komen tot een samenwerkingsprotocol.
Wat is de essentie? We moeten proberen te voorkomen dat jonge Nederlanders hier dergelijke feiten komen plegen en ervoor zorgen dat ze ook gestraft worden en begeleid als ze dergelijke feiten plegen, zoals we dat ook doen met andere jongeren, om hen op het rechte pad te krijgen. Maar we moeten de druk op onze gemeenschapsinstellingen ook zo beperkt mogelijk houden. U gaat hierover spreken in het kader van een samenwerkingsprotocol om te komen tot een gezamenlijke aanpak. Ik kan dat absoluut onderschrijven.
Ik heb nog een kleine bijkomende vraag: is er ook een timing voorzien waarbinnen men tot zo'n samenwerkingsprotocol wil komen?
Minister Demir heeft het woord.
Er is nog geen timing. Het zal nog even duren.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Ik vrees dat het voor na de verkiezingen zal zijn. Voor de rest heb ik geen vragen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mijn bijkomende vraag doelde daarop: ik hoop op korte termijn, maar ik vrees ervoor. Door de omstandigheden met de verkiezingen, zowel in Nederland als in België, zal dat geen sinecure zijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.