Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de verbetering van de studieoriëntering en studieloopbaanbegeleiding van leerlingen
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, de Vlaamse Vereniging voor Studenten (VVS) heeft een bevraging gedaan met het oog op meer aandacht voor leerlingen uit het beroeps- en technisch onderwijs die willen voortstuderen. Er zijn immers nog te vaak drempels. Uit een onderzoek blijkt dat 71 procent van de leerlingen uit het aso zich goed voorbereid voelt op hogere studies, maar dat cijfer zakt naar 58 procent bij tso-leerlingen en naar 38 procent bij bso-leerlingen. Het onderzoek gaat ook over studieoriëntering, een taak van de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s), vandaar dat ik deze vraag om uitleg stel.
Men stelt dat het beter kan en dat men er beter zo vroeg mogelijk mee begint. Het zesde secundair is te laat. De Columbusproef, waarmee zesdejaars hun studiepotentieel nu kunnen aftoetsen, is blijkbaar wat aan de late kant.
Uit recente cijfers van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) blijkt dan weer dat 23 procent van de leerlingen uit het beroepsonderwijs na hun zevende jaar voor een professionele bacheloropleiding aan de hogeschool kiest. Van deze groep haalt 25 procent ook effectief een bachelordiploma.
Het is belangrijk dat we zoveel mogelijk kansen openlaten voor leerlingen om zich te kwalificeren. Er moeten voldoende mogelijkheden open blijven om leerlingen te laten 'zalmen' (zichtbaar anders leren motiveert) of zich stapsgewijs voor te bereiden op hogere studies.
Ik verwijs ook naar de vraag om uitleg die ik op 9 februari 2023 stelde over de arbeidsmarktgerichte Secundair-na-Secundairopleidingen (Se-n-Se). Ik signaleerde toen een knelpunt dat rechtstreeks vanuit het werkveld kwam: de modernisering van de derde graad secundair onderwijs heeft een belangrijke impact voor de groep leerlingen die uit de arbeidsmarktgerichte Se-n-Se of het zevende leerjaar komt. Het diploma dat deze leerlingen behalen, situeert zich op onderwijskwalificatieniveau 3. Hiermee krijgen ze voortaan geen rechtstreekse toegang meer tot een bacheloropleiding. Dat zal zeker een impact hebben op de doorstroom vanuit het bso naar het hoger onderwijs; het zet er een extra drempel op.
Minister, plant u een evaluatie over de inhoud van en de timing voor de Columbusproef? Zo ja, wanneer kunnen we daar resultaten van verwachten?
Welke maatregelen zult u nemen om leerlingen zo goed mogelijk te kunnen begeleiden in een juiste studiekeuze? Wat kan de opdracht van de CLB’s daarin nog meer dan nu betekenen? Hoe zullen zij worden ondersteund?
Welke extra inspanningen met het oog op studiekeuzebegeleiding doet u specifiek voor tso- en bso-leerlingen?
Hoe zult u de huidige drempels voor leerlingen uit arbeidsmarktgerichte richtingen die toch willen voortstuderen, nog meer wegwerken?
De heer Warnez heeft het woord.
VVS pleit voor een betere studieoriëntering voor middelbare scholieren voor de start van het hoger onderwijs én een doeltreffende studieloopbaanbegeleiding gedurende het gehele studietraject van de leerling. Ze onderstreept het belang van een goede oriëntering om zo de beste kansen te kunnen bieden op een aangename studie-ervaring. Op 18 september 2023 presenteerde VVS haar standpunten en bracht ze verschillende bouwstenen naar voren om een effectief oriëntatiebeleid te schetsen. Daarbij werd ook, niet onbelangrijk, de nadruk gelegd op remediëring, met als doel leerlingen en studenten te helpen om studiesuccessen te behalen.
VVS herleidt een goed oriënteringsbeleid tot zes studiekeuzetaken. Deze taken zijn ontworpen om leerlingen een traject te bieden dat rekening houdt met de cruciale stappen bij het kiezen van een studie in het hoger onderwijs. Onderzoek naar het studiekeuzeproces van laatstejaarsleerlingen toont aan dat de manier waarop zij hun studiekeuze maken voorspellend is voor de realisatie van die keuze in het hoger onderwijs. Studenten worden vaak nog door bepaalde achtergrondkenmerken of vooropleidingen tegengehouden om een diploma hoger onderwijs te behalen dat bij hen zou passen. Veel studenten lopen nog studievertraging op omdat ze niet juist worden georiënteerd.
VVS verwijst naar het onderzoek van de Vlaamse Scholierenkoepel (VSK), dat aantoont dat 71 procent van de studenten in het aso zich goed tot zeer goed voorbereid voelt voor het hoger onderwijs. Voor studenten in het tso daalt dit percentage naar 58 procent en voor bso-studenten is dit slechts 38 procent.
Een doordachte studiekeuze is heel belangrijk. Dat heeft heel wat positieve effecten: sociale vaardigheden, persoonlijke ontwikkeling, maar uiteraard ook goede slaagkansen in het hoger onderwijs en uiteindelijk ook betere kansen op de arbeidsmarkt. We moeten er dus vanuit Vlaanderen alles aan doen om dat zo goed mogelijk te laten lopen. De recente welzijnsmonitor van het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs (SIHO) heeft het directe verband aangetoond tussen de motivatie van studenten en hun autonomie. Dat lijkt mij ook een belangrijke factor.
VVS stelt onder meer voor om het oriënteringsbeleid vroeger te laten beginnen. VVS noemt de Columbusproef een goed begin, maar zij zou deze liever al in het vijfde middelbaar zien. Op die manier zou de Columbusproef een start zijn om een gesprek aan te gaan over de studiekeuzes. Verder vraagt VVS – ik citeer – “dat een oriënteringsbeleid ook van toepassing is voor leerlingen in tso- en bso-richtingen, want ook zij hebben het recht om hun talenten, competenties en ambities te ontdekken.” Minister, in 2021 kondigde u al aan dat de Columbusproef meer op maat zal zijn van het bso en tso.
Minister, hoe kijkt u naar de voorstellen van VVS?
Welke maatregelen overweegt u om de studieloopbaanbegeleiding van studenten gedurende hun hele traject te verbeteren, zoals is voorgesteld door VVS?
Wat is uw standpunt met betrekking tot het voorstel van VVS om oriënterende proeven in te voeren in het vijfde middelbaar? Hoe kijkt u naar de voorlopige evaluatie?
Begrijpt u, in het bijzonder, de kritiek dat de oriëntering onvoldoende op maat is van de leerlingen in tso- en bso-richtingen? Hoe evalueert u uw aankondiging over de Columbusproef op maat van tso- en bso-richtingen? Gezien de resultaten van het onderzoek van de Vlaamse Scholierenkoepel, welke acties overweegt u te nemen om studenten in het tso en bso beter voor te bereiden op het hoger onderwijs?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik onderschrijf het standpunt van VVS rond kwaliteitsvolle oriëntering en remediëring met het oog op het maken van een goede studiekeuze. Ik durf daarbij ook te stellen dat we hierover al heel veel maatregelen hebben genomen.
Maar eerst wil ik iets duidelijk zeggen – en dat was misschien in de marge van de communicatie rond een en ander: ik vind niet dat elke leerling een studie in het hoger onderwijs moet aanvatten om succesvol te zijn. Leerlingen die een tso- of bso-opleiding volgen, kiezen hier vaak bewust voor. Zij kiezen dus voor een opleiding binnen de dubbele finaliteit of de arbeidsmarktfinaliteit. Het woord zegt het zelf: leerlingen worden opgeleid om kwaliteitsvol in te stromen in de arbeidsmarkt. We moeten niet per se iedereen in het hoger onderwijs duwen. Als maatschappij hebben we daar geen nood aan, maar ook die individuele leerling is daar niet bij gebaat. We hebben evenzeer of zelfs meer nood aan echte stielmannen en -vrouwen.
Het is evident dat de slaagcijfers van leerlingen die vanuit het bso of tso doorstromen naar het hoger onderwijs, lager liggen. Zij worden daar immers niet of minder voor opgeleid, naargelang men een dubbele of arbeidsmarktfinaliteit heeft gekozen. Dat is geen enkel probleem. Desalniettemin moeten leerlingen uit het bso en tso worden ondersteund als zij toch willen starten in het hoger onderwijs en dat faciliteren we absoluut. Onderwijsloopbaanbegeleiding is eigenlijk een levenslang traject. Het bestaat uit drie belangrijke delen waar we telkens verder willen op inzetten.
Ten eerste, leerlingen moeten de kans krijgen om hun horizon te verruimen zodat ze zicht krijgen op het volledige aanbod in het secundair onderwijs én in het hoger onderwijs. Het keuzemenu moet hen duidelijk zijn. Daarvoor hebben we in het secundair onderwijs www.onderwijskiezer.be, waarbij de CLB-sector alle neutrale informatie over het studieaanbod in het secundair onderwijs bundelt en transparant weergeeft. Om het aanbod in het hoger onderwijs te leren kennen, zijn de studie-informatiedagen (SID-ins) nog altijd erg belangrijk. Bovendien gaf ik de opdracht aan de CLB-sector om aan de fysieke SID-in-beurs een webtool te koppelen.
Ten tweede zetten we erop in dat leerlingen hun eigen interesses, sterktes en werkpunten leren kennen. Binnen die tweede pijler vormt het exploratie-instrument Columbus een vaste waarde. Vroeger was dit nagenoeg enkel gericht op aso. Dit hebben we deze regeerperiode al verruimd naar tso en bso, zodat al deze leerlingen een instrument krijgen indien ze interesse hebben om in te stromen in het hoger onderwijs. De experten zijn constant bezig met de verfijning van dat instrument en bovendien wordt dit ook opgevolgd en begeleid door het overlegplatform secundair onderwijs – hoger onderwijs in de schoot van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Op mijn vraag heeft het expertenteam van Columbus ook al nagedacht over een mogelijke uitbreiding van Colombus naar de doelgroep met uitstroom naar de arbeidsmarkt.
Ook ondersteun ik het Talentcenter van het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka), dat ik echt een vernieuwend instrument vind. We hebben dat al besproken: net zoals ik SportKompas heb geïntroduceerd in het sportveld richting de scholen, zijn er de twee talentcentra, één in Technopolis te Mechelen en één in Hasselt. Zij zijn absoluut een instrument om zo vroeg mogelijk – zesde leerjaar en de eerste graad van het secundair onderwijs – kinderen en jongeren een spiegel voor te houden en hen een rapport mee te geven om na te gaan waarvoor ze aanleg en talent hebben, en meer talent in verhouding tot anderen. Dat levert verrassende resultaten op waarmee men naar huis kan gaan en waardoor men ten minste aan het denken gaat. Als daaruit blijkt dat men aanleg heeft voor een klassieke opleiding of voor een technische opleiding, kunnen ze tenminste een keuze maken voor die betreffende richtingen of onderwijsvormen, op grond van een positieve keuze en een positieve analyse.
Finaal moeten leerlingen zich klaar voelen om te leren kiezen. Wensen ze na het zesde leerjaar meteen door te stromen naar de arbeidsmarkt of willen ze nog een zevende leerjaar volgen? Scholen hebben de opdracht om leerlingen in dat proces te ondersteunen. Zij hebben daartoe ook een decretale opdracht in het decreet Leerlingenbegeleiding. Dat kreeg trouwens ook een plaats in de nieuwe minimumdoelen van de tweede en derde graad secundair onderwijs. Daarnaast kijk ik daarvoor ook naar de CLB’s die de scholen moeten ondersteunen.
Leerlingen uit het bso die wensen in te stappen in het hoger onderwijs kunnen een zevende leerjaar volgen. Er is dus een mogelijkheid om te zalmen. De naam van die studierichting heb ik dan ook recent aangepast via OD XXXIII (Onderwijsdecreet), zodat het duidelijk is waarop die voorbereidt. We hebben komaf gemaakt met al die verschillende naamgevingen. We hebben nu namelijk een zevende leerjaar gericht op de instroom naar het hoger onderwijs of op de arbeidsmarkt. De focus van die studierichting gericht op de instroom naar het hoger onderwijs ligt dus op de versterking van de algemene vorming. In de voorafgaande jaren in het secundair onderwijs heeft men immers minder of een minder sterke algemene vorming gekregen. Als we willen dat die jongeren meer kans maken op slagen in dat hoger onderwijs moeten we hen versterken op het vlak van die algemene vorming.
Ik heb in een mededeling aan de Vlaamse Regering ook opgenomen dat een ontwikkelcommissie binnenkort de minimumdoelen zal selecteren voor dat leerjaar. We doen dat samen met de eerste graad. Dat zit in dezelfde ontwikkelcommissie, denk ik. Zij gaan zich daar natuurlijk voor baseren op de minimumdoelen en de specifieke minimumdoelen voor de derde graad van het secundair onderwijs met dubbele finaliteit.
Leerlingen kunnen daarnaast ook kiezen voor een zevende leerjaar, gericht op instroom naar de arbeidsmarkt waarbij zij nog meer specialiseren in hun vakgebied. Dat wordt ook beloond met een extra beroepskwalificatie. Dat is dus een extra attestering die zeer gegeerd wordt op de arbeidsmarkt. De conclusie is dus dat ik studiekeuzebegeleiding als een drietrapsraket zie, waarbij elk onderdeel cruciaal is om finaal een juiste keuze te kunnen maken. Ik blijf wel bij mijn overweging van in het begin: laat ons niet de boodschap geven aan iedereen dat ze enkel succesvol zouden zijn als ze hoger onderwijs aanvatten. Dat is niet zo.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Ik stelde de vraag vooral in het kader van levenslang leren en competenties opdoen, of leergoesting kweken. Vanuit mijn eigen ervaring als leerkracht in het bso en tso, waren er heel veel leerlingen die vanwege allerlei redenen toch wel meer in hun mars hadden. Zij hadden honger naar dat hoger onderwijs. Dat is fijn om te zien. Mijn waardering is zeer groot voor die leerlingen, leerkrachten, en die richtingen. Het is fijn om te zien dat de cijfers ook stijgen, vooral omdat het vanuit een positieve keuze is, dat vind ik heel belangrijk. De wil om zich in die richting te bekwamen, en om daar te leren, vind ik heel belangrijk.
Ik betreur het nog altijd een beetje dat net die richtingen, die eigenlijk wel heel positieve cijfers naar voren kunnen schuiven wat het slagen op het vlak van hoger onderwijs betreft, dat eigenlijk nu niet meer kunnen. U geeft wel aan dat wij dat zevende leerjaar hebben, maar ik hoor toch dat studenten vooral wilden verdergaan in het vak waarin ze gespecialiseerd waren. Dat was heel specifiek het geval voor Tuinbouw en de bachelor Tuinarchitect. Als je je dan een jaar moet bezighouden met puur het Nederlands en wiskunde, dan kan je leergoesting soms wel eens op een zeer laag pitje terechtkomen. Maar ik kijk naar de cijfers. Ik ben zeer benieuwd, minister, hoe we jongeren daar warm voor kunnen blijven maken.
U haalde terecht aan dat het kiezen al van jongs af aan start. Het is leren kiezen, en jezelf een spiegel voorhouden. Wat ik belangrijk vind – ik dacht dat het vandaag in de pers werd aangekaart –, is als leerlingen echt weten wat ze willen doen, we dan zien dat het aantal tso- of bso-opleidingen vaak als volzet verklaard zijn. Heel concreet waren er in mijn regio richtingen, zoals Mechanica, die volzet waren. Als je dan als jongere de boodschap krijgt dat je dan misschien Hout moet studeren, of iets anders, dan is die leergoesting ook weeral beperkt. Hoe kunnen we daarin meegaan?
Ik wil afsluiten met de boodschap dat we niet iedereen hoeven door te sturen naar het hoger onderwijs. We kunnen daar ook de rol van het volwassenenonderwijs in meenemen. Ik hoor daar ook graag welke plannen er nog zijn om in te gaan op die jongeren die met zeer veel goesting zitten op het vlak van leren.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, u hebt uiteraard gelijk dat we niet iedereen naar het hoger onderwijs moeten duwen, zoals u zegt. Maar het is wel belangrijk dat we iedereen daarover laten nadenken. Het is evident dat er minder bso- en tso-studenten een hoger onderwijsopleiding zullen aanvatten, en dat is uiteraard helemaal niet erg, integendeel. Voor sommige mensen is dat hoger onderwijs wel een goede stap, zeker met die graduaatsopleidingen die nu toch een volwaardig onderdeel zijn van dat hoger onderwijs. Onze rol is, denk ik, om ervoor te zorgen dat mensen over dat hoger onderwijs nadenken, los van bijvoorbeeld de thuissituatie. Het mag niet afhangen van de vader of moeder die zegt om twee keer na te denken, omdat het misschien niets voor die leerlingen is. Ik denk dat onze rol als overheid, via die Columbusproef, is om iedereen te laten nadenken of het hoger onderwijs of de arbeidsmarkt de juiste volgende stap is.
Wat ik nog niet van u heb gehoord, minister, gaat het over het concrete voorstel van VVS om die Columbusproef in het vijfde leerjaar secundair in te voeren. Overweegt u dat, wilt u daarover nadenken of daarover spreken? Dat lijkt mij namelijk geen gek idee, ook in het kader van die starttoetsen bijvoorbeeld. Als je in het zesde leerjaar secundair heel rap beslist, dan komen die starttoetsen eraan. Hoe sneller je beslist, hoe rapper je je daarop kunt voorbereiden. Op zich zou dat geen slechte keuze kunnen zijn.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u, collega’s, voor de vragen. Ik heb enkele opmerkingen bij die Columbusproef. Bij mijn weten is hij niet verplicht en kunnen scholen hem zelfs naar een ander tijdstip verplaatsen. Zij kunnen hem naar het vijfde jaar verplaatsen. Maar ik zou daar niet voor pleiten. Het te vroeg organiseren van de Columbusproef heeft nadelen. U moet niet vergeten dat veel van die leerlingen in het vijfde jaar nog maar pas aan de derde graad zijn begonnen en dat zij nog van alles moeten zien, in het vijfde jaar maar ook in het zesde jaar. Iemand die Latijn volgt, zal in het zesde jaar kennismaken met retorica, de beginselen van recht en filosofie. Dat zijn allemaal elementen die tot een bepaalde studiekeuze kunnen leiden. Als ze dat nog niet hebben gehad in het vijfde jaar, is dat toch moeilijker. Ze kunnen ook zelf nog heel sterk evolueren in dat jaar.
Op termijn komen de Vlaamse toetsen er. Die kunnen natuurlijk helpen bij de oriëntering. Het is jammer dat ze er nog niet zijn. Ze zijn op komst. Dat is een goede zaak, maar tijdens de discussie over het decreet zelf heb ik gezegd dat ik ze mis in het vierde middelbaar. Dat is nu een van de redenen. Als je ze er in het vierde middelbaar aan zou toevoegen, om de twee jaar dus, wat een logische trap zou zijn, zullen de leerkrachten die delibereren daar rekening mee houden. Zij zullen bijvoorbeeld zeggen: “De cijfers zijn misschien niet alles, maar de proeven wijzen toch uit dat deze of gene leerling meer in zijn mars heeft dan de meesten van ons denken.” Dat is een objectivering. Ik vind het jammer dat die proeven niet zullen worden afgenomen in het vierde jaar.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat dat laatste betreft: dat hoeft toch niet te blijken uit Vlaamse toetsen? Het zal toch ook uit de gewone toetsen blijken dat de betrokkene meer in zijn mars heeft? Dat zou moeten blijken uit het brede spectrum van andere toetsen en vakken. Uiteindelijk zijn wij in de Vlaamse toetsen beperkt tot Nederlands en wiskunde. Maar ik zal u bekennen dat het niet echt een politieke keuze is geweest, die keuze tussen het vierde en zesde leerjaar, en het tweede en zesde secundair onderwijs. Het is vooral een wetenschappelijk onderbouwde keuze geweest om die jaren uit te kiezen om alvast in den beginne te starten met de Vlaamse toetsen.
Ik weet niet of het zo zinvol is om de Columbustoets te organiseren in het vijfde jaar. Je hebt dan al een studierichting gekozen en je kunt dat niet meer veranderen. Ik weet niet wat het zou bijdragen. Het is inderdaad een mogelijkheid, en ik wil erover nadenken. Maar ik weet niet wat het in fine zou bijdragen.
Wat betreft tso en bso: dat kunnen we ook afvinken. Het was een doelstelling om ervoor te zorgen dat er een hoge instroom is in bso en tso. Wel, we zijn er. Verleden jaar was er een lichte toename. Toen heb ik nog voorzichtig gecommuniceerd: “We zullen wel zien, want het is beperkt en we weten niet of het structureel is. Het is de eerste keer dat we dat fenomeen zien in tig aantal jaren.” Nu zet die toename zich echt door en kunnen we spreken over een structureel fenomeen. Dat is heel goed. Dat heeft te maken met het feit dat we maximaal trachten tso en bso positief te benaderen, maar ook met het feit dat we extra investeren in tso en bso. Ik heb nog extra investeringsmiddelen in het kader van de begrotingsdiscussie. Er komt opnieuw 10 miljoen euro extra bij. Maar het organiseren van onderwijs is nog altijd de taak van de onderwijsverstrekkers. Zeggen dat het wel goed is maar dat we nu in een keer heel veel studenten, heel veel leerlingen krijgen, en dat sommige opleidingen overbevraagd en volzet zijn … Ja, het zijn de onderwijsverstrekkers die de keuzes maken met betrekking tot de opleidingen. Ik toch niet? Wat ik wel doe, is ervoor zorgen dat wat wij de materiaalintensieve richtingen noemen, extra worden ondersteund. Trouwens, bso wordt al extra ondersteund. Er zijn extra middelen voor de werking. Daarenboven is er ook nog een noodzakelijk voordeel dat we bieden op het vlak van de anciënniteiten. Nu is er al voor de praktijkvakken de facto een anciënniteit van twintig jaar mogelijk. Dat is veel aantrekkelijker voor mensen om de overstap te maken. Zeker op latere leeftijd.
We kunnen zeggen dat het beleid vruchten begint af te werpen en dat dat zeer goed is.
Mevrouw Vandromme, wat betreft het zevende leerjaar: het is het een of het is het ander, vind ik, maar spreek me gerust tegen. Ofwel focust het zevende leerjaar op het specialiseren in een bepaald vakgebied, dus met nog bijscholen op het vlak van vakmanschap, ofwel bereidt het voor op doorstroom naar hoger onderwijs. Maar dan ga je niet in eerste instantie focussen op dat betrokken vakgebied, maar ga je, om te zalmen, de tekorten bijspijkeren. Waarop moeten die leerlingen dan worden bijgespijkerd? Op datgene wat ze minder hebben gekregen in de voorgaande jaren, en dat is algemene vorming. Het is dus het een of het ander. Vandaar de benaming van dat zevende leerjaar: ofwel gericht op de arbeidsmarkt, ofwel gericht op de voorbereiding richting hoger onderwijs. Dat is duidelijk! Maar dan moet je wel kiezen. Niet kiezen is altijd verliezen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, wat betreft dat laatste, vind ik dat u gelijk hebt. U zegt dat dat zevende jaar moet voorbereiden op ofwel het vakgebied waarin men wil specialiseren ofwel de doorstroom. Maar wat als blijkt dat in sommige richtingen leerlingen op het eind van het zesde jaar eigenlijk wel voldoende voorbereid waren om net die graduaatsopleiding te volgen en daar ook blijkbaar in slaagden omdat de cijfers positief waren? Die moeten nu verplicht een extra jaar volgen in het vakgebied of doorstroomgericht, om dan verder te studeren. Ik vind het heel jammer dat we daar niet kiezen voor de richtingen die effectief al goed hebben bewezen dat ze sterk waren. Zij bieden die mogelijkheid niet meer. We bouwen daar dus een extra drempel in. Daar blijf ik bij mijn standpunt.
Het is een positief verhaal, dat van de arbeidsmarktgerichte opleidingen en van de opleidingen met een dubbele finaliteit. U kunt niet zeggen dat we er alles aan doen om extra leerlingen te sturen. Ik weet niet of u onlangs nog in een Vrij Technisch Instituut (VTI) of in een richting bent geweest waar er effectief met heel grote machines wordt gewerkt. Daar is veiligheid belangrijk, daar zijn goede leerkrachten en goed materiaal belangrijk. Ik vind het heel erg jammer dat we daar dan moeten zeggen dat het aan de school is en aan de onderwijsinstellingen, die het dan maar vol moeten verklaren. Ik vind het zeer goed dat er extra materiaal wordt voorzien om die specifieke materiaalintensieve opleidingen te ondersteunen, maar ik denk dat we daar nog een tandje zullen moeten bijsteken, om die scholen te ondersteunen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.