Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Er is al heel veel gezegd over eindtermen deze legislatuur. We weten ondertussen allemaal dat eindtermen minimumdoelen zijn, maar dat een school meer dan enkel het minimum kan – en wat mij betreft moet – behandelen. Wat dan precies wel of niet kan meegenomen worden in de evaluatie en studiebekrachtiging, is niet altijd even duidelijk voor het onderwijsveld, zo is mij de voorbije weken ter ore gekomen. Dat bleek ook uit een vraag om uitleg van de heer Daniëls hierover op 27 april in deze commissie.
Uw antwoord luidde toen, verwijzend naar artikel 60 van het organisatiebesluit secundair onderwijs, als volgt: alle doelen van het gebruikte, goedgekeurde leerplan kunnen geëvalueerd en meegenomen worden bij de evaluatiebeslissing en attestering. Scholen die zelf graag extra schooleigen doelen evalueren en laten meetellen voor de evaluatiebeslissing, maken dus best zelf een eigen leerplan, dat ze door de onderwijsinspectie laten goedkeuren. Een eigen leerplan dus, goedgekeurd door de onderwijsinspectie. Indien niet, dan kunnen ze de doelen wel evalueren, maar niet meenemen in de evaluatiebeslissing. Gezien slechts weinig scholen eigen leerplannen maken en laten goedkeuren, tellen dus in de meeste scholen enkel de leerplandoelstellingen mee, specifiek bij de studiebekrachtiging.
Samengevat: de leerlingenevaluatie gaat dus verder dan louter de minimumdoelen. Er is ruimte voor scholen om in te zetten op excelleren en uitbreiden, en deze doelstellingen ook echt mee te nemen in het kader van evaluatiebeslissingen, zij het wel binnen een goedgekeurd leerplan. Dat was toen uw antwoord.
Op 4 september, de tweede schooldag van dit schooljaar, werd er echter een wijziging aangebracht aan de omzendbrief ‘Structuur en organisatie van het voltijds secundair onderwijs’, die niet strookt met uw antwoord in de commissie. In die omzendbrief werd opgenomen dat ook doelen van de vrije ruimte die eigen zijn aan de school kunnen worden meegenomen in de beslissing of de leerling al dan niet geslaagd is. Sterker nog, ze mogen zelfs niet niét geëvalueerd worden volgens de omzendbrief. Er staat letterlijk: “Onderwijsdoelen eigen aan de school verbreden of verdiepen de doelen van het leerplan. De doelen eigen aan de school en de andere doelen zijn in de klaspraktijk onderling verweven en kunnen of mogen bij de evaluatie van de leerling niet worden uitgesloten.”
Deze passage zorgt voor heel wat onduidelijkheid bij scholen. Evaluatiebeslissingen én studievoortgang en -sanctionering kunnen dus voor eenzelfde studierichting tussen scholen op dit moment erg verschillen. Daarom moet ik u toch een aantal vragen stellen.
Kunt u de passage uit de omzendbrief verduidelijken? Misschien gaat het om een misverstand, maar dan is het belangrijk dat we dit de wereld uithelpen, want ik heb daar veel vragen over gekregen.
Hoe rijmt u deze passage met artikel 60 van het organisatiebesluit?
Zijn diploma’s of getuigschriften van eenzelfde studierichting maar van verschillende scholen volgens u nog gelijkwaardig? Eén school kan beslissen om bepaalde eigen doelen wel te laten meetellen om een leerling te laten slagen, en dus voor het behalen van zijn of haar diploma, en in een andere school kunnen ze die doelen niet laten meetellen. Op het einde van de rit krijgen ze allebei een diploma, zonder de garantie dat ze dezelfde leerstof hebben gezien, of in ieder geval wat er in een goedgekeurd leerplan van de inspectie staat. De vraag is dan ook: bieden zij alle dezelfde basis om succesvol een vervolgopleiding aan te vatten?
Hoe kunnen ouders bij het kiezen van een school voor hun kind weten of zij in een school met al dan niet extra uitdagende doelen en dito evaluatie terecht zullen komen?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik ben blij dat ik de vragen die u in uw mailbox hebt gekregen, wat kan verduidelijken. Ik heb daarover geen enkele vraag in mijn mailbox gekregen, maar ze zullen eerst bij de schaduwminister te rade zijn gegaan, ongetwijfeld, en dan pas bij mij. (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Ik kan u hopelijk geruststellen. U weet dat we niet langer spreken over eindtermen, maar over minimumdoelen. We vinden dat je wat de kinderen en jongeren moeten kennen en kunnen, als je dat gaat omschrijven, niet moet omschrijven als een eindstation, als een terminus. Neen, daar begint het voor ons, het zijn minimumdoelen. Ipso facto volgt daaruit dat wij extra doelen net omarmen, net willen stimuleren. We willen ondersteunen dat scholen naar eigen inzicht extra onderwijsdoelen toevoegen. Dat is de onderwijsvrijheid. Onderwijsvrijheid bestaat er ten eerste in om zelf, volgens eigen inzichten, te bepalen hoe men de minimumdoelen wil bereiken en, ten tweede, om er desgevallend onderwijsdoelen aan toe te voegen. Vanzelfsprekend kunnen die ook geëvalueerd worden. Dat lijkt mij de logica. Dat is wat in de betrokken omzendbrief staat. Door de formulering zou je kunnen zeggen dat het wat verwarring kan zaaien, maar dat is de eenvoudige ratio die ten grondslag ligt van die omzendbrief.
Die discussie is trouwens niet nieuw. Naar aanleiding van een vraag van Koen Daniëls en mevrouw Rutten in mei 2023 heb ik een gelijkaardig antwoord in de plenaire zitting gegeven. Ik hoop dat ik de vermeende onduidelijkheid heb kunnen rechtzetten.
Wat betreft de timing, willen we er gewoon voor zorgen – en dat was tevens de inspiratie van de vraagstelling – dat we de eventuele onrust wegnemen in hoofde van sommige leerkrachten of directies die vreesden dat de onderwijsinspectie hen zou terechtwijzen indien zij eigen onderwijsdoelen zouden gaan evalueren. Daarom hebben we die verduidelijking aangebracht via een omzendbrief, net om scholen die de lat hoger willen leggen, willen verbreden of verdiepen op het vlak van de minimumdoelen, daartoe ook de mogelijkheid te bieden.
Door de formulering zou je kunnen zeggen dat het wat verwarring zou kunnen zaaien, maar dat is de eenvoudige ratio die ten grondslag ligt aan die omzendbrief. Trouwens, de discussie is niet nieuw. Ik herinner mij dat ik in mei van dit of vorig jaar – ik weet het al niet meer, ik denk eerder dit jaar maar ik wil ervan af zijn – in de discussie naar aanleiding van een vraag van Koen Daniëls en van mevrouw Rutten ook al een gelijkaardig antwoord in die zin heb gegeven in de plenaire zitting.
Ik kijk even naar de heer Daniëls. (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Het was dit jaar, in 2023.
Ik hoop dat ik daarmee deze onduidelijkheid heb kunnen rechtzetten.
Wat betreft de timing willen wij er gewoon voor zorgen dat de eventuele onrust in hoofde van sommige leerkrachten of directies die vrezen dat de onderwijsinspectie hen zal terechtwijzen wanneer zij onderwijsdoelen evalueren, wordt weggewerkt. Dat was toen ook de inspiratie van de vraagstelling, herinner ik mij nu plots. Daarom hebben wij die verduidelijking aangebracht door middel van een omzendbrief. We deden dat net om scholen die de lat hoger willen leggen, of die willen verbreden of verdiepen op het vlak van de minimumdoelen, die mogelijkheid te bieden.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, over het uitgangspunt zijn we het absoluut eens. Ik heb dat ook duidelijk in de verf gezet. Er worden minimumdoelen vastgelegd. Die hadden volgens mij een pak duidelijker mogen zijn. Maar het zijn minimumdoelen. Uiteraard zijn de scholen vrij – en wij hopen zelfs dat ze dat doen – om voorbij die minimumdoelen te gaan, om kinderen de beste versie van zichzelf te laten worden.
Maar het gaat hier vandaag vooral over de evaluatie en de evaluatieprocedures, over wat er nodig is om een diploma te krijgen. Voor mij is het heel duidelijk. U verwijst in uw antwoord zelf naar artikel 60. Daar zegt u dat er minimumdoelen zijn en dat als men iets extra wil doen, men een eigen leerplan moet maken op schoolniveau. Dat moet men dan laten bekrachtigen door de onderwijsinspectie. Dan is er een heldere basis voor een evaluatie, ook van die extra doelen, op basis waarvan dan later het diploma kan worden toegekend.
Nu staat in de omzendbrief dat er minimumdoelen zijn, dat de scholen de doelen of het leerplan dat ze van hun koepel of net krijgen kunnen verbreden en verdiepen, en dat ze die daarna mogen meenemen naar de evaluatie. Die stap van een eigen leerplan dat wordt goedgekeurd door de inspectie is daar uit gehaald. Dat betekent dat je een school kunt hebben die in het vijfde middelbaar de relativiteitstheorie toevoegt aan het leerplan van, ik zeg maar iets, het GO!. Dat wordt geëvalueerd. Dan kun je niet geslaagd zijn voor dat onderdeel van de schooldoelen. Dan moet je blijven zitten of naar een andere school. Terwijl een andere school beslist om die relativiteitstheorie helemaal niet te geven. Daar krijg je een diploma zonder dat je dat stuk hebt gezien. Dat vind ik problematisch.
Vroeger zei artikel 60 duidelijk dat je in een eigen leerplan, goedgekeurd door de Onderwijsinspectie, extra doelen kon hebben. Nu valt dat ertussenuit. Op welke decretale basis is uw uitspraak in uw omzendbrief gebaseerd? Moet u daar geen decretale basis voor maken? Wat hier staat, is volgens mij in tegenspraak met wat artikel 60 stipuleert.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, sta me toe dit te bekijken als pedagoog en leerkracht, wat ik ook in het verleden gedaan heb. Dat was ook de aanleiding van mijn vraag, waarop de minister toen, wat mij betreft, duidelijk heeft geantwoord. Voor leerlingen is het vrij eenvoudig. Zij vragen zich af of het meetelt voor het examen. Dat is voor hen de meest cruciale vraag. Als je zegt dat je het als lesstof geeft maar dat je daarover geen vragen gaat stellen, dat je hen daarop niet zult evalueren en dat ze het niet moeten studeren, zeg je hun eigenlijk dat ze met hun hoofd op de bank mogen gaan liggen en dat het in orde is.
Ja, wat mij betreft is alles wat in de klas aan bod komt evaluatieleerstof, die ook wordt meegenomen op een deliberatie. Waarom? Omdat een deliberatie van de klassenraad – en die autonomie van de klassenraad is voor mij belangrijk – alle onderdelen bekijkt. Is de relativiteitstheorie gegeven, en hebben de leerkrachten dat geëvalueerd, dan mag dat worden meegenomen op de deliberatie. In de totaliteit van de resultaten van de leerling wordt dan bekeken of het voldoende is of niet.
U zegt dat een school heel veel moeilijke dingen zal doen om zoveel mogelijk leerlingen te buizen. Als een school dat doet, wens ik hun veel geluk om nog veel leerlingen aan te trekken. Dan creëren ze een gigantisch probleem voor zichzelf.
Anderzijds zegt u – ik draai nu uw redenering om – dat het niet mag. Dan worden de minimumdoelen de maximumdoelen. Ik denk dat dat het laatste is wat we mogen doen in het kader van ambitie en excellentie, iets wat u zelf bepleit. Ik wil leerkrachten op een deliberatie niet de kracht ontnemen om tegen leerlingen te zeggen dat een bepaalde materie leerstof is.
Ik herhaal wat ik scholen allemaal aanraad, en dat is om in het schoolreglement te zetten dat alle onderdelen die behandeld zijn tijdens de les leerstof vormen van een vak en voorwerp uitmaken van evaluatie. Dat is duidelijk, en dat staat hier ook. Hier staat dat het niet mag worden uitgesloten. Hier staat niet dat het niet mag of dat het moet. Hier staat dat het per definitie niet mag worden uitgesloten. Als een school beslist dat ze dit wel en dit niet meeneemt in de evaluatie, is dat voor mij als pedagoog, als leraar, als ouder, als beleidsmaker, zo klaar als een klontje. Het alternatief is dat minimumdoelen maximumdoelen worden, maar dat botst met uw eigen principes, volgens dewelke u zegt dat we moeten excelleren.
Ter afsluiting geef ik nog mee dat we vandaag, ten eerste, met een onderwijsvrijheid zitten en dat, ten tweede, er over de minimumdoelen een uitspraak is van het Grondwettelijk Hof die is wat ze is, en waaraan we onze eindtermen van de tweede en derde graad hebben aangepast.
De heer Laeremans heeft het woord.
Mevrouw Goeman, ik vond uw inleidende argumentatie een beetje vreemd. U zegt daar: “sterker nog, ze mogen zelfs niet niét worden geëvalueerd". Daar staat, zoals de heer Daniëls zegt, dat ze niet mogen worden uitgesloten. Ze mogen dus worden meegeteld. Het gaat niet over de vrijblijvende ruimte, het gaat over de vrije ruimte. In de vrije ruimte kon je bijvoorbeeld twee uur Duits of twee uur extra wiskunde in het vijfde middelbaar programmeren. Uiteraard werd die geziene leerstof op het examen meegenomen en geëvalueerd. Je kunt natuurlijk met de leerlingen afspreken dat ze een bepaald deel niet moeten kennen omdat het eigenlijk niet grondig gezien is. Dat is een kwestie van afspraken tussen de leerkracht en de leerlingen. Maar het is toch evident dat het meegenomen wordt op de deliberatie. Ik vond het dus een beetje een vreemde vraag.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Kort aansluitend willen we vanuit onze fractie aangeven dat de eindtermen ook voor ons minimumdoelen blijven, dat er ruimte moet zijn voor dat pedagogisch project en voor het feit dat scholen echt wel kunnen verschillen qua aanbod. Het hoeft geen eenheidsworst te zijn. Ik maak graag de vergelijking met de gelijkwaardigheid van de diploma’s van het hoger onderwijs, waar toch ook wel verschillen bestaan. Wat ons betreft, hoeft de combinatie van ambitieuze eindtermen, specifieke eindtermen en onderwijsdoelen die tot beroepskwalificaties leiden, geen probleem te zijn. Er zijn voldoende garanties voor de gelijkwaardigheid van diploma’s.
Minister Weyts heeft het woord.
Mevrouw Goeman, ik kan niet zeggen dat we aan de ene kant onderwijsdoelen kunnen toevoegen en aan de andere kant dat men ze niet mag evalueren. Waarom zou ik die boodschap geven?
In artikel 60 van het organisatiebesluit staat inderdaad dat enkel de minimumdoelen en de doelen die zijn opgenomen in het curriculumdossier en het leerplan kunnen worden meegenomen. Zoals u weet, moeten het curriculumdossier en het leerplan ruimte laten voor de inbreng van scholen, leraren en lerarenteams. De doelen in die vrije ruimte, doelen eigen aan de school, kunnen worden meegenomen bij de beslissing of een leerling geslaagd is of niet. De decretale basis is net dat het leerplan de ruimte moet laten voor de leerkracht. Die ruimte kan worden ingevuld door schooleigen doelen. Die kunnen mee worden geëvalueerd.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Wat mij betreft, is de onduidelijkheid niet de wereld uit. Mijn vraag gaat over het feit dat ouders, leerkrachten en leerlingen duidelijkheid moeten krijgen over wat evalueerbaar is, met name wat de basis is voor een A-, B- of C-attest binnen de klassenraad. In antwoord op de heer Daniëls in de commissie zegt u dat een school het best een eigen leerplan maakt dat ze door de onderwijsinspectie laat goedkeuren. Indien niet, dat hebt u letterlijk gezegd, kunnen ze de doelen wel evalueren maar niet meenemen in de evaluatiebeslissing. Die extra doelen kunnen ze wel evalueren, maar stel dat iemand gebuisd is voor relativiteitstheorie in de open ruimte, dan mag dat niet bepalen of een leerling een A-, B- of C-attest krijgt. Daar gaat het over.
Dat is in tegenspraak met wat u nu zegt in de omzendbrief. Daarin zegt u dat dat wel allemaal mag worden meegenomen, het maakt niet uit of dat in het leerplan is gegoten. Daar is in de omzendbrief geen sprake meer van een eigen leerplan door de onderwijsinspectie goedgekeurd. Nu is het gewoon: doe maar. Daarna mag men op de klassenraad op basis van alles wat in de vrije ruimte werd gegeven, bepalen of een leerling een A-, B- of C-attest krijgt. Sorry, voor mij hebt u nul regelgevende basis voor wat u in de omzendbrief hebt gezet, want het staat haaks op wat artikel 60 volgens uw eigen lezing bepaalt, en dus de onduidelijkheid blijft bestaan. Ik zal scholen en onderwijsverstrekkers vragen om uw kabinet rechtstreeks te mailen in plaats van mij want ik krijg hier ook geen antwoord.
De vraag om uitleg is afgehandeld.