Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de lerarenopleiding
Vraag om uitleg over de kwaliteit van de lerarenopleiding voor studenten en zijinstromers
Vraag om uitleg over het versterken van de lerarenopleidingen
Vraag om uitleg over het advies van de Vlaamse Onderwijsraad met betrekking tot het versterken van de lerarenopleidingen
Verslag
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, sterk onderwijs begint met sterke leerkrachten. Het lerarentekort is een realiteit, zo werd al lang geleden aangekondigd, maar sinds enkele schooljaren staan alle lichten op rood. Naast het aantrekken van nieuwe leerkrachten is het ook belangrijk om de uitstroom van leerkrachten tegen te gaan. We hebben het er al vaak over gehad.
Wat dat laatste betreft, ligt er nog werk op de plank. Uit cijfers blijkt dat heel wat startende leerkrachten het onderwijs verlaten de eerste jaren van hun loopbaan. Daarvoor zijn er meerdere oorzaken.
Een van de oorzaken moet worden gezocht in de lerarenopleiding. Bereidt die nieuwe leerkrachten wel voldoende voor op de praktijk in de klas? Minister, in de beleidsnota Onderwijs kondigde u aan dat u de lerarenopleiding zou versterken. In de media liet u in een interview optekenen dat er niet zoiets bestaat als dé lerarenopleiding. “Ze verschillen allemaal, ook kwalitatief. Mijn doel is wel om elke school te verbinden met een opleiding, zodat er meer voeling is met de klas van vandaag.” Om de opleiding veel beter te laten aansluiten bij de realiteit, zegt u in datzelfde interview samen te zitten met de hogescholen en de universiteiten. Ik vind het heel interessant om daarover meer te weten te komen. Beter laat dan nooit, zeker.
Het versterken van de lerarenopleiding is geen nieuw element in het debat rond kwaliteitsvol onderwijs. Tien jaar geleden, in oktober 2013, werden de resultaten gepresenteerd van de beleidsevaluatie van de lerarenopleidingen, uitgevoerd door de commissie onder leiding van professor Gert Biesta, met daarin verschillende beleidsaanbevelingen om de lerarenopleiding te verbeteren. Op vraag van toenmalig minister Pascal Smet zetten in 2014 zes beleidsgroepen de aanbevelingen om naar concrete beleidsvoorstellen. In maart 2016 kwam minister Crevits met de conceptnota ‘Lerarenopleidingen versterken. Wervende en kwalitatieve lerarenopleidingen als basispijler voor hoogstaand onderwijs’.
Het is duidelijk dat het debat al lang wordt gevoerd. Vanuit verschillende hoeken zijn er, verschillende initiatieven genomen, zoals de verplichte niet-bindende toelatingsproef. Maar tegelijk zien we, net zoals de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), dat er nog werk aan de winkel is als het gaat over de lerarenopleiding. We moeten dringend het debat voeren over de beroepsstandaarden voor leerkrachten. Is het beroepsprofiel waar lerarenopleidingen vandaag hun curriculum op baseren nog wel aangepast? Moeten we ook niet kijken hoe we de link kunnen versterken tussen het onderzoek dat gebeurt, op universiteiten maar ook op hogescholen, rond didactiek, klasmanagement, beleidsvoerend vermogen en de lerarenopleidingen? Hoe kunnen we de link versterken tussen opleidingen en scholen zelf? Ik heb daar zelf een hele resem ideeën over, maar ik wil eerst eens horen wat de minister hierover denkt. Een constructieve dialoog in het belang van ons onderwijs, zo zou het moeten. Ik hoop dat het de overtuiging is van alle collega's dat ons onderwijs beter verdient dan een loopgravenoorlog vanuit politieke motieven.
Minister, wat ontbreekt volgens u momenteel nog in de lerarenopleidingen? Op welke manier wilt u de lerarenopleidingen versterken? Op welke manier wilt u de opleiding en de praktijk nauwer op elkaar laten aansluiten? U zegt dat u samenzit met de lerarenopleidingen.Wat is het plan van aanpak en timing in dit beleidsdossier?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Mijn vraag is ook gekoppeld aan het advies van de Vlor over de lerarenopleidingen. De link wordt gelegd met de vakdidactiek die hogescholen geven. Die zou verschillen naargelang de scholen aandacht voor vakinhoud en andere pedagogische principes, zoals klasmanagement, hebben. Er wordt gevraagd naar nascholing van lerarenopleiders zodat ze ervaring kunnen opdoen op de werkvloer. Er wordt gevraagd naar meer overleg tussen hogescholen, universiteiten en pedagogische begeleidingsdiensten. De universiteiten en hogescholen erkennen de nood aan een hechtere samenwerking en roepen daartoe op, maar wijzen op de grote diversiteit aan studenten die leraar willen worden. Ze zijn blij met de groei van de zijinstroom, maar dat houdt extra uitdagingen in.
De beroepsvereniging voor lerarenopleiders in Vlaanderen, Velov, werkte eerder al een nota uit waarin concreet gevraagd wordt naar een investering in een kwaliteitsvolle professionalisering van lerarenopleiders. Velov was nog te gast op uw kabinet, minister. Ze pleiten voor een specifieke opleiding voor lerarenopleiders die integraal deel uitmaakt van een breed professionaliseringsbeleid
Daarnaast zijn er voorstellen vanuit de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) en de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) gelanceerd als respons op de voorstellen om de lerarenopleidingen te versterken.
Tot slot verwijs ik ook graag naar het regeerakkoord. Daarin staat het volgende: “De kwaliteit van de educatieve opleidingen zullen we sterk monitoren en waar nodig remediëren. Daartoe zal de NVAO deze legislatuur al deze educatieve opleidingen (opnieuw) beoordelen met het oog op de gerealiseerde kwaliteit, waarbij de ambitieuzere leerresultaten van de lerarenopleiding in rekening worden gebracht.”
In dit kader heb ik volgende vragen, minister.
Welke mogelijkheden ziet u in de voorstellen die de verschillende adviesraden op de tafel legden?
Hoe kijkt u naar het pleidooi van deze organisaties om werk te maken van een breed kwaliteitsvol professionaliseringsbeleid?
Welke maatregelen zult u daarnaast nog nemen om de kloof tussen de theorie en de praktijk te dichten?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, het nieuwe schooljaar is intussen al een maand oud. Zoals voorgaande schooljaren zijn er berichten over openstaande vacatures en ontbrekende leerkrachten. Dat was vroeger al het geval, maar nu krijgen we grotere volumes. Ondanks de vele maatregelen is deze uitdaging nog niet opgelost. Uit een bevraging van de Vlaamse Scholierenkoepel (VSK) blijkt dat een op de tien scholieren overweegt om later leerkracht te worden. Dat vind ik fantastisch. Nog eens 25 procent ervan overweegt het beroep als optie.
De intentie is er. Nu is het van belang om deze jongeren te overtuigen de opleiding te gaan volgen en aan de slag te blijven in het onderwijs. Daar zie ik iets wat me al vele jaren tegen de borst stoot – ik heb er in het verleden al over gesproken namens onze fractie. Men is gemotiveerd om de job te doen, men volgt de opleiding en dan zegt men, soms nog tijdens de opleiding, dat men het toch niet gaat doen. In plaats van te enthousiasmeren, demotiveren we. Ofwel start men en beslist men dat de opleiding van drie jaar, of één jaar aan de universiteit, niet overeenkomt met de job. Men voelt zich niet voorbereid. Dat is de zogenaamde ‘praktijkschok’. De botsing is zo hard dat men weer uit het onderwijs stapt. Daar moeten we zeker naar kijken.
Daarnaast zijn er de zijinstromers. In de lerarenopleiding zitten verschillende profielen. Een 18-jarige uit de humane wetenschappen die leraar wil worden, is iets anders dan iemand die op zijn 35e leraar wil worden, ongeacht de opleiding die hij start. Dat is een andere maturiteit. Voor elk van die trajecten moeten we bekijken wat er gebeurt. Op sommige plaatsen worden die twee groepen samengezet. Dat geeft situaties waarbij de ene student tegen de andere ‘vader’ of ‘moeder’ kan zeggen. Dat is niet de meest aangename situatie voor de twee kanten. Ik zou het kunnen hebben over kruisbestuiving, maar dat zou ons te ver leiden.
Minister, ik heb hierbij de volgende vragen.
Op welke manier zal getracht worden om leerlingen die gemotiveerd zijn, te overtuigen om een job als leerkracht via de lerarenopleiding of via de pedagogische master te gaan doen?
Welke maatregelen werden reeds en worden in de toekomst nog genomen om de kwaliteit van de lerarenopleiding te optimaliseren? Die kwaliteit gaat voor mij over de punten die ik net aanhaalde.
Er zijn grote verschillen tussen lerarenopleidingen, onder andere op het vlak van de bouwstenen van vakkennis, vakdidactiek en klasmanagement. Wie zijn vak kent, weet hoe hij het kan brengen en hoe hij met een klas kan omgaan, komt al heel ver. Wie zijn vak niet goed kent en de leerlingen voelen die twijfel, ziet alle kanten. Wie zijn vak goed kent en de didactiek heeft, maar niet weet hoe hij met een hoop pubers moet omgaan en geen humor heeft, dragen ze ook buiten. Als een leraar niet weet wat zijn vrijheden zijn, legt de school hem van alles op. Ik vernam het onlangs nog: een leraar liet me weten dat hij een visum nodig had van de pedagogisch directeur van de school om kopieën te mogen nemen. “Anders kan dat niet op de factuur van de leerling, dat mag dan niet van Brussel.” Daar is niets van aan, maar die leerkracht wist niet dat wij dat niet opleggen.
Op welke manier wordt geprobeerd om de praktijkschok zo veel mogelijk te beperken?
Op welke manier kunnen we voor zijinstromers nog meer op maat werken zodat ze zich geen vreemde eend in de bijt voelen?
De heer Danen heeft het woord.
De Vlor is bezorgd over het feit dat de opleidingen de terecht hoge verwachtingen die er vandaag zijn, niet allemaal kunnen waarmaken. Daar maken zij zich zorgen over, en ik eigenlijk met hen. Ze doen zeven aanbevelingen. Ik ga die niet alle zeven herhalen, maar ik wil er toch een uitlichten, over de praktijkcomponent binnen de opleiding.
De Vlor pleit voor een structurele, inhoudelijke samenwerking tussen de opleidingen onderling, en tussen de opleidingen en het werkveld. Ze zeggen dat dat ook decretaal zouden moeten worden vastgelegd. Daarnaast zeggen ze dat het belangrijk is dat er voldoende tijd gaat naar die praktijkcomponent. De overheid moet de noodzakelijke randvoorwaarden voorzien om stagebegeleiding te versterken. Vandaag zien we inderdaad dat lerarenopleiders vaak wel, maar soms ook niet, zelf over voldoende praktijkervaring beschikken. Ook in de stagebegeleiding wordt vaak geknipt, omdat men geen ruimte of tijd heeft om stagebegeleiding te doen. En dat is natuurlijk cruciaal. Ik wil vooral daar aandacht voor vragen, minister. Ze vragen eigenlijk aan u voldoende middelen om een kwalitatief aanbod te kunnen inrichten.
Ik heb daarom de volgende vragen. Hoe evalueert u dit advies van de Vlor? Deelt u hun bezorgdheden en die van het bredere onderwijsveld?
Wat wilt u specifiek doen om de praktijkcomponent te versterken en de structurele inhoudelijke samenwerking tussen lerarenopleiding en werkveld te verankeren? Dat lijkt mij heel belangrijk.
Zult u de komende maanden nog stappen ondernemen om de lerarenopleidingen als dusdanig te versterken? Zo ja, wat zal de focus of de scope daarvan zijn?
Zult u de aanbevelingen van de Vlor over de rol van de overheid in acht nemen, onder andere de decretale verankering van een aantal aspecten van de opleiding?
En welke rol ziet u voor de overheid en voor uzelf bij het stimuleren van meer samenwerking tussen de opleidingen? We verwijzen heel vaak naar de vrijheid van onderwijs, maar dat maakt het soms moeilijk om bepaalde opleidingen of bepaalde scholen in de ene of de andere richting te laten bewegen.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik zal de Vlor-adviezen natuurlijk niet herhalen. Ik kom meteen tot mijn vragen.
Minister, hoe evalueert u de vaststellingen en de aanbevelingen van de Vlor over de lerarenopleidingen?
Het regeerakkoord en de beleidsnota Onderwijs stelden omtrent de lerarenopleiding het volgende: “De kwaliteit van de lerarenopleidingen zal ik sterk monitoren en waar nodig bijsturen. Ik werk aan een inhoudelijke versterking van de lerarenopleiding, met ook hier een sterkere aandacht voor Nederlands en voor kennisverwerving, zodat startende leraren beter gewapend zijn om met de vele uitdagingen die op hen afkomen, om te gaan.” Ondertussen zijn we vier jaar verder en is er ter zake eigenlijk nog niet zoveel concreets veranderd binnen de lerarenopleiding. Komen er deze legislatuur nog decretale wijzigingen wat de lerarenopleiding betreft? De tijd is natuurlijk kort. Wat zit er eventueel nog in de pijplijn?
U kende twee jaar geleden 2,3 miljoen euro subsidie toe aan twaalf geselecteerde projectvoorstellen die een versterking van de lerarenopleidingen beogen, en dat in nauwe relatie met actoren die instaan voor het verdere professionele continuüm van de leraar. Die projecten zijn gestart op 1 september 2021 en liepen tot 31 augustus 2023. Wat is nu eigenlijk het globale resultaat geweest van die projecten? Welke goede praktijken zijn daaruit naar voren gekomen? Welke nieuwe inzichten zijn als resultaat van die projecten doorgevoerd bij de desbetreffende lerarenopleiding en kunnen eventueel ook worden toegepast in alle Vlaamse lerarenopleidingen?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik deel natuurlijk de ambitie van de Vlor in zijn streven naar kwaliteit in de lerarenopleidingen. Men moet ook echt aan de suboptimale perceptie van die opleidingen werken, zoals men dat diplomatisch zegt. Daarom zit ik ook met hen aan tafel.
Welke initiatieven hebben we al genomen en kunnen we ook gebruiken in functie van de hertekening?
De eerste goede maatregel, die niet zonder slag of stoot werd ingevoerd, is ervoor zorgen dat de starttoetsen ook bindende gevolgen hebben, met remediëring als er tekorten worden vastgesteld. Dat was trouwens een aanbeveling van de Commissie Beter Onderwijs, die we ook hebben uitgevoerd. De Vlor vroeg op dat vlak een evaluatie en die zit ook in de regelgeving vervat: de VLHORA zal op regelmatige basis evalueren en zo de vinger aan de pols houden.
Twee, de pilootprojecten waarnaar verwezen werd, hadden als doel de lerarenopleidingen te versterken op het vlak van vakkennis en vakdidactiek, flexibele opleidingstrajecten en het omgaan met diversiteit. Deze projecten liepen af op 31 augustus. Ze zullen binnenkort hun resultaten opleveren en ter beschikking stellen. Daar kunnen we dus binnenkort mee aan de slag.
Drie, recent werden de educatieve masteropleidingen positief geaccrediteerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De educatieve graduaatsopleidingen zullen nu ook die accreditatieprocedure doorlopen.
Vier, we hebben we de regelgeving over de leraar-in-opleidingsbaan (LIO-baan) verduidelijkt en verruimd. Sinds vorig schooljaar is er trouwens ook de lerarenbonus waar gebruik van wordt gemaakt. Het is eenvoudiger geworden om een lesopdracht te combineren met het volgen van een lerarenopleiding. Er is heel veel flexibiliteit bij gekomen, wat het soms wel onoverzichtelijker en complexer maakt. Er is dus veel meer maatwerk mogelijk.
Vijf, de campagne ‘Lesgeven is alles geven’ zit goed, denk ik. U zult zien dat we die op regelmatige basis herlanceren.
Zes, we hebben 10 miljoen euro extra geïnvesteerd in aanvangsbegeleiding en het verminderen van de praktijkschok. De aanvangsbegeleiding is sinds deze legislatuur decretaal verankerd als een recht voor de starter en een plicht voor het schoolbestuur.
We bouwen verder op al die initiatieven.
Ik zit vandaag inderdaad aan tafel met de lerarenopleidingen, zowel de universiteiten als de hogescholen, in functie van het versterken van de inhoudelijke component van de lerarenopleidingen, de professionalisering van de lerarenopleiders en het komen tot een echt samen opleiden met het werkveld. Zo willen we ervoor zorgen dat de job aantrekkelijker wordt, dat de lat hoger ligt en dat leerkrachten de waardering krijgen die ze verdienen.
Ik heb de discussie rond de begrotingsopmaak ook gebruikt om specifiek daarvoor 15 miljoen euro vrij te maken. Dat was natuurlijk het eerste struikelblok in de dialoog met de lerarenopleidingen. Ze vroegen extra middelen. Aanvankelijk hadden we 4 miljoen euro in het vooruitzicht gesteld, maar dat vond men schier te weinig. Men wilde meegaan in een aantal pistes op voorwaarde dat daar voldoende financiering tegenover staat. Wel, ik denk dat die nu in het verschiet ligt. Daartegenover wil ik natuurlijk wel een aantal engagementen zien in functie van de herwaardering en opwaardering van de lerarenopleiding.
Wat ligt er concreet ter discussie? Het budgettaire luik is al ingevuld. Het gaat nu onder andere over de praktijkschok en omgaan met diversiteit en de klas van vandaag, zowel op het culturele vlak als op het vlak van zorgnoden.
De lat moet hoger liggen, met een focus op Nederlands en wiskunde.
Er is ook de mate van connectie met het afnemende veld. Ik wil dat elke school geconnecteerd is met minstens één lerarenopleiding. Ik wil dat er nauwere banden zijn. Je ziet dat dat op vele scholen effectief het geval is, maar niet overal.
Op het vlak van vakdidactiek moet de lat hoger.
Ook op het vlak van maatwerk moet er meer mogelijk zijn. Ik heb het dan niet zozeer over flexibiliteit, want daar zit het wel snor, toch zeker als je naar het aanbod kijkt, met dag-, avond- en weekendopleidingen. Ik heb het er dan over dat we niet vragen wat men al weet. Als studenten bijvoorbeeld al een master hebben gehaald en dus al een masterproef hebben afgelegd, waarmee ze hun onderzoekstalenten al hebben aangetoond, dan hoeven diezelfde specifieke onderzoeksvaardigheden niet opnieuw te worden getest en kijkt men misschien beter naar het versterken van de praktijkcomponent.
Dat zijn een aantal elementen, maar als u ter zake suggesties hebt, dan nemen we die graag mee. We hebben al goede gesprekken gevoerd met de hogescholen en universiteiten, en ik hoop dat we op de korte termijn kunnen landen, zodat we desgevallend de regelgevende initiatieven kunnen nemen die voortvloeien uit de engagementen.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat we het erover eens zijn dat de resultaten tonen dat er toch een aantal zaken scheef zitten in het huis van Onderwijs. Minister, als ik naar uw beleid kijk, heb ik toch het gevoel dat u deze legislatuur wel een aantal kamers hebt herbehangen of een aantal plaatsen misschien wel mooi hebt herbehangen, maar dat er, als het gaat over de fundamenten van ons onderwijs, de opleiding en het statuut van leerkrachten, veel te weinig is gebeurd. U hebt een aantal goede dingen gedaan met betrekking tot het invoeren van toetsen en van screenings. Daar ben ik allemaal voor. Maar onderwijs, ook onderwijs aan leerkrachten, gaat in eerste instantie over de inhoud, die daarna moet worden getoetst. Daar is te weinig gebeurd. Want ook in de lerarenopleiding gaat het in de eerste plaats over wat als een goede didactiek wordt gezien, over wat er in zo’n curriculum moet komen, op welke manier ervoor wordt gezorgd dat de inhoud voldoende wordt geoefend. Dat zijn allemaal zaken waarrond er, wat mij betreft, te weinig is gebeurd.
Ik ben heel benieuwd naar wat er uit die proefprojecten zal komen. Maar het is natuurlijk heel laat: nog negen maanden. U zegt dat er nog 15 miljoen euro is om mee aan de slag te gaan. Maar ook daar – en dat hebt u gisteren zelf ook nog gezegd – zal een zak geld de problemen natuurlijk niet oplossen. Er moet niet alleen worden geïnvesteerd, er moet ook worden hervormd. Ik vrees dat er deze legislatuur niets meer zal gebeuren in de praktijk.
Hetzelfde met de doorlichting of evaluatie van de NVAO die was voorzien in het regeerakkoord. Ik heb nu begrepen dat ze er niet is gekomen. Dat is het zoveelste punt dat niet werd gerealiseerd.
Ik hoor u dan zeggen dat er wel een rapport komt over de educatieve masters en dat dat heel positief is. Wel, dan ben ik heel benieuwd wat daarin zal staan. Ongeveer alle feedback over de educatieve masters die ik krijg is – opnieuw – dat dit totaal niet voorbereidt op de praktijk van het voor de klas staan. Ook daar ben ik zeer benieuwd naar een eerste reactie. We zullen hierover sowieso de komende maanden verder moeten praten.
Mervrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Mijn fractie heeft altijd al aangegeven dat we er alles aan moeten doen om het lerarenambt te herwaarderen, om het niet te ondergraven. We zien wel dat er deuren worden opengezet om mensen aan te trekken naar het onderwijs, maar we zien ook dat ze niet altijd voldoende bagage hebben om dan effectief in de klas te staan. We hebben daar al heel veel over gesproken. We blijven benadrukken dat, wat ons betreft, dat ambt altijd in de focus moet staan.
Ik heb nog een aantal concrete zaken. Ik ben benieuwd wat er in het overleg met de universiteiten en de hogescholen kan worden vastgeklikt. Mijn fractie vindt een aantal zaken belangrijk. Ik ben ook benieuwd naar de evaluatie van de NVAO. Wat zullen we daarvan kunnen leren?
Ik heb ook een aantal concrete voorstellen.
Minister, u had het over het flexibiliseren. Dan spreken we dezelfde taal. Het gaat niet over het flexibel maken op zich, maar wel meer over op maat, meer over op wat er al aan competenties aanwezig is. Ik weet niet of daar in andere landen goede voorbeelden van bestaan, of er daar screenings bestaan van wie wat al op zak heeft en waaraan er nog moet worden gesleuteld.
Minister, ook het duaal leren op zich kan nog veel meer worden ingebed in de lerarenopleiding. Daarbij kunnen we, zoals u zelf ook aangaf, allianties aangaan tussen de scholen en de lerarenopleiding, om op de werkvloer effectief te gaan leren.
Ik hoop dat u ook werk maakt van de Leerladder. Daar zien we mensen die de graduaatsopleiding volgen. Dat zou, wat ons betreft, ook binnen het onderwijs mogelijk moeten worden gemaakt.
Minister, ik zie de zorgambassadeur heel vaak verschijnen als het gaat over de opleiding binnen de zorgsector. Ik denk dat iedereen het er hier, kamerbreed, over eens is dat we dit enkel maar kunnen doen als er bruggen worden gebouwd tussen het leerplichtonderwijs en de lerarenopleiding. Ik hoop dat onze zorgambassadeur daar op het terrein verschijnt. Dan hoor ik graag welke acties daar gepland zijn tot aan de verkiezingen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, u somt al heel wat stappen op die genomen zijn, die bezig zijn of waar er al resultaten van zijn. Ik merk op het terrein bij lerarenopleidingen dat men zich bewust is van de problematiek. We kennen andere tijden, toen men zei: “Neen, neen, het zit niet bij ons. Wij weten wat er moet gebeuren. Het ligt ergens anders.” Ik ben blij dat ook daar de kentering is ingezet, al was het maar door de vragen en de opmerkingen die erover zijn gegeven.
Ik zou nog twee zaken willen lanceren. Misschien moeten de lerarenopleidingen twee soorten exitgesprekken doen. Ten eerste kunnen er exitgesprekken gevoerd worden met studenten die in een school gestart zijn en aan wie de lerarenopleiding na één of twee jaar vraagt wat men mist in de opleiding. Ik denk dat dit wel eens zeer waardevolle informatie zou kunnen opleveren voor de lerarenopleidingen. Wat heeft de leerling in het kader van de praktijkschok gemist? De tweede exitgesprekken zijn voor de studenten die niet naar het onderwijs gaan. Hoe komt dat? Wat is onze rol daarin geweest?
Een derde punt is door de collega's ook al aangehaald. In de praktijkstage, de praktijkcomponent, moeten we vooral inzetten op echt lesgeven. Ik stel vast dat in sommige hogescholen de stage erin bestaat dat studenten in de bibliotheek stage doen. Dat kan zinvol zijn voor een maatschappelijke betrokkenheid, maar voor vakkennis, vakdidactiek en klasmanagement levert het heel weinig op.
Dat brengt ons dan bij wat we vandaag hebben: het beroepsprofiel en de domeinspecifieke leerresultaten die per opleiding vastliggen. Het zijn zaken waar we misschien eens naar moeten kijken om ze concreter te formuleren. Ik wil het debat van de vorige studiedag niet overdoen met de bevlogen lezingen die we daar hebben gehoord, onder andere over onderwijsvrijheid en al dan niet overheidssturing. Er was daar ook doctor Bellens van ExCEL die zei dat vakkennis, vakdidactiek en klasmanagement cruciale componenten zijn. Het lijken me toch zaken waar we het ook met hen over eens kunnen zijn.
De heer Danen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord.
Ik heb nog enkele bijkomende vragen. U zegt dat we hen wat geld gaan geven waar een aantal engagementen tegenover staan. Verwacht u dan van hen een plan dat ze moeten maken? Hoe wordt dat gemonitord? Is er een soort van voortgangsrapportage? Ik zie die vragen graag beantwoord. Als u hun zegt dat ze geld krijgen zonder iets concreet af te spreken, dan lijkt me dat natuurlijk gevaarlijk te zijn.
Zoals ik het begrijp, doet de NVAO aan onze hogescholen, los van de nieuwe opleidingen, vooral instellingsreviews over de opleidingen die er al zijn. Dat wil dus zeggen dat de scholen zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteitsborging van hun opleidingen. Zoals ik het begrijp, zijn de lerarenopleidingen niet specifiek onderzocht of gereviewd. We weten dus niet heel zeker of er een probleem is. Als ik daar hogescholen over aanspreek – het ligt gevoelig en er zijn soms lange tenen –, dan zegt men dat men een instellingsreview heeft gehad, dat die goed was en dat alle opleidingen dus oké zijn. Ik kan dat aannemen, maar op die manier is het heel moeilijk om specifieke pijnpunten bloot te leggen. Ik hoorde graag uw inzichten daarover.
Een van de grote pijnpunten is ook dat vele lerarenopleiders lang geleden praktijkervaring hadden en sommigen zelfs nog nooit. Wat gaat u doen om hen ook meer praktijkervaring te laten opdoen?
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitleg. Ik heb ook nog een paar vragen.
Ik stel vast dat de proefprojecten nu pas zijn afgesloten en dat we veel te laat de resultaten ervan zien.
U zegt dat u een aantal engagementen nodig hebt, maar ik heb niet ‘samenwerking en afstemming’ gehoord. Het lijkt me toch wel essentieel dat, zeker wat het curriculum betreft, bijvoorbeeld het vak Duits overal op dezelfde leest is geschoeid en minimumvoorwaarden kent.
Is er nergens gesproken over de oefenscholen? We zitten dan natuurlijk in een ver verleden, maar ze hadden toch hun waarde. De studenten van normaalscholen, zoals men ze toen noemde, konden daar automatisch hun eerste stagelessen gaan geven. Die scholen hadden ervaring en hadden kennis om die studenten te begeleiden. Kan dit niet opnieuw, zeker voor de eerste stages, waarna blijkbaar toch heel wat studenten stoppen? Als je eerste stage niet goed wordt begeleid, dan verliezen we kwaliteitsvolle studenten. Wordt het niet overwogen om opnieuw een aantal oefenscholen in het leven te roepen? Het is belangrijk dat studenten daar hun eerste stage kunnen doen.
Minister Weyts heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid, mijnheer Danen: we mogen niet alle opleidingen over dezelfde kam scheren, maar we zijn het er allemaal over eens dat de negatieve perceptie ten opzichte van de lerarenopleiding moet worden gekeerd. Die is er. Velen beargumenteren dat die niet terecht is. Oké, in velerlei gevallen zal dat inderdaad onterecht zijn, maar ze is er wel, dus we moeten ermee aan de slag, punt.
Ik denk dat dat besef ook wel gegroeid is. Net daarom zitten we constructief aan tafel. Ik heb gezorgd voor de budgettaire middelen. En nu gaat het over de invulling van dat samenwerkingskader, de engagementen. Ik sta open voor de suggesties, mevrouw Goeman. Ik heb er nog geen mogen noteren, maar gelukkig is er nog een repliek voor u, waarbij we daar concreet mee aan de slag kunnen. Ik heb u al wat inzage gegeven in wat ikzelf onder andere op tafel heb gelegd. Ik noteer – en het stemt wel overeen met wat ik inderdaad meeneem – dat de Leerladder ter discussie ligt. Wat de onderwijsambassadeur betreft: dat is voor de regeling van de werkzaamheden. U kunt haar eens uitnodigen in functie van het werkschema dat op tafel ligt.
Maar de Leerladder ligt absoluut op tafel. Niet het statuut van de leerkrachten, het gaat niet over het decreet Rechtspositie en dergelijke, maar de Leerladder ligt dus op tafel. En wat ook op tafel ligt, is het idee van oefenschool. Ik vind dat elke school een oefenschool zou moeten zijn. Dat zit achter het idee van connectie. Dat bedoel ik daarmee: dat we er meer voor moeten zorgen dat scholen geconnecteerd zijn met de lerarenopleiding. Kunnen we de aanvangsbegeleiding ook een beetje meer verzorgen vanuit de lerarenopleiding? Is dat een mogelijkheid? We geven immers wel extra middelen aan het secundair onderwijs in functie van die aanvangsbegeleiding, maar in de praktijk leidt dat er dikwijls toe dat men dan andere mensen van voor de klas moet gaan halen. Dan heb je dus een waterbedeffect en veroorzaak je elders een tekort. Daarom is er het idee of we ervoor kunnen zorgen dat er, mogelijk ook vanuit de lerarenopleiding zelf, een zekere aanvangsbegeleiding wordt verzorgd. Dat is een mogelijkheid tot win-win, namelijk dat de lerarenopleiders zelf ook meer, mocht dat nodig zijn, in contact komen met de praktijk en de realiteit van de klas van vandaag, en dat ze daar zelf ook iets van opsteken in functie van hun eigen lesaanbod en hun eigen opleidingsaanbod. En anderzijds worden de scholen ook wat versterkt op het vlak van de aanvangsbegeleiding en weten de startende leerkrachten zich toch ook wat beter gesteund, door de connectie met de lerarenopleider die zij kennen.
Dat zijn enkele van de ideeën en pistes die op tafel liggen en die hopelijk ook snel geconcretiseerd worden in een formeel engagement.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik noteer alvast – en dat vind ik absoluut een goede zaak – dat ik hier een grote consensus voel om samen te werken aan het versterken van de lerarenopleidingen. Als ik zelf de lerarenopleidingen bezoek, hoor ik ook daar een grote bereidheid om het debat te voeren. Het is natuurlijk alleen jammer, collega's, dat er opnieuw vijf jaren verloren zijn gegaan voor een fundamenteel debat dat moet worden gevoerd, samen met de lerarenopleidingen. Ik vind het ook jammer dat we daar geen externe stem hebben gehoord, met een NVAO, die inderdaad de evaluatie doet van de lerarenopleidingen, en niet de lerarenopleidingen die alleen naar zichzelf kijken – van delen, maar toch niet van alle lerarenopleidingen.
Wij hebben alvast wel ons huiswerk gemaakt. Ik raad jullie ook het nieuwste themanummer aan, waarin een heel uitgebreid artikel is gewijd aan hoe wij die ‘schools of education’ voor de toekomst zien. Een van de ideeën daarbij is onder andere om de praktijkshock aan te pakken, zowel voor generatiestudenten als voor zijinstromers, door standaard in te zetten op één jaar betaalde stage als deel van de opleiding.
We stellen onder andere ook voor om van lerarenopleidingen echte expertisecentra te maken. Een van de dingen die ik ongelofelijk frappant vind, is dat er heel veel expertise is, maar dat die heel verspreid zit: een deel bij universiteiten, een deel bij hogescholen, een deel bij pedagogische begeleidingsdiensten. Dat moet allemaal veel meer samengebracht worden, zodat dat expertisecentra zijn rond het metier – want het is echt een metier, leerkracht zijn –, en niet alleen aan het begin van de opleiding, maar ook gewoon doorheen heel de opleiding. Voor mij zijn lerarenopleidingen eigenlijk de vakscholen voor leerkrachten aan het begin van hun carrière, maar ook voor alle mogelijke bijscholingen en professionaliseringsparcours voor leerkrachten die al wat verder staan in hun parcours, en eigenlijk tot het einde van de loopbaan.
Dus om maar te zeggen: er zijn ideeën, maar het debat moet gevoerd worden. Ik hoop gewoon dat iedereen zijn huiswerk maakt. Ik ga in ieder geval met veel interesse jullie programma’s lezen. Het is alleen spijtig dat er deze legislatuur weer zo weinig van in huis is gekomen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Collega's, het is duidelijk dat we het debat willen aangaan. We zijn het er allen over eens dat het enkel door samen te werken zal lukken om de kwaliteit van de lerarenopleidingen maar ook van de leerkrachten tout court te verhogen, want het klopt dat de opleiding niet stopt na de opleiding in de lerarenopleiding, maar dat we moeten focussen op de professionalisering en het levenslang leren, ook in het onderwijs. Soms lijkt het wel alsof het onderwijs de minst lerende organisatie is binnen de samenleving. In elk geval helpt het niet om met de vinger te wijzen, om mensen of instellingen te culpabiliseren.
Mijn huiswerk is ook al gemaakt. Jullie hebben het al kunnen lezen in het plan om de leraar te waarderen, waarin we een aantal zaken naar voren schuiven.
Ik wil eindigen met het debat van de Vlor van enkele weken geleden. Het was een fundamenteel debat, dat ik niet zomaar onder de mat wil vegen. Ik hoop dat we in overleg kunnen gaan en kunnen discussiëren hoe we de relatie overheid-hoger onderwijs-lerarenopleiding zien en hoe we elkaar kunnen versterken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik denk dat over dé lerarenopleiding in al haar soorten en verschijningsvormen inderdaad nog niet het laatste woord is gezegd. Het Vlor-advies is een aanleiding voor de lerarenopleidingen zelf om eens goed in de spiegel te kijken en om eens te kijken wat in de opleiding echt essentieel is voor het vak van leerkracht. Ik heb recent een zeer interessante onlinebijeenkomst in Nederland gevolgd waarin het ging over het ambacht van leraar zijn. Het kerndebat dringt zich echt op om op die manier mensen aan te trekken, voor te bereiden, met een heel duidelijke link met de praktijk en met de realiteit van de klas, zoals de minister ook heeft aangegeven, en niet met het sociologisch beeld dat men soms wil maken van de klas. Dat is iets anders. Ik denk dat we dan al een heel eind ver springen.
We moeten misschien ook eens bekijken op welke manier we in de lerarenopleiding bepaalde doelstellingen meer harmoniseren. Op het einde van de rit is het ook de Vlaamse belastingbetaler die elke leraar betaalt.
De heer Danen heeft het woord.
Ik wil inpikken op wat collega Daniëls net zegt over doelstellingen harmoniseren. Ik denk dat dat een goede zaak is. Iedere lerarenopleider heeft zijn eigen specifieke accenten, en dat hoort ook zo. Maar het is ook belangrijk om na te gaan wat we van hen verwachten en tegen welke tijd. Hoe gaan we dat monitoren in de beste verstandhouding?
Er blijven heel veel vragen open. Ik hoop dat die antwoorden de komende tijd zullen volgen. Ik wil wel zeggen dat op korte tijd de verwachtingen naar leerkrachten en lerarenopleidingen ook wel erg zijn toegenomen. Er moeten natuurlijk antwoorden komen, maar het is niet zo dat het een sector is die de laatste jaren niet heeft bewogen. Er zijn zeker bewegingen ingezet, maar het kan zeker nog beter.
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw bijkomende antwoord.
De connectie met alle scholen is natuurlijk goed en nodig, maar ik denk dat we ook nood hebben aan die oefenscholen. Het is een specialisatie die je niet van elke school kunt verwachten.
Wat de lerarenopleiders betreft, vraag ik me af of er intussen een minimumlat is waarbij die mensen allemaal een aantal jaren in het onderwijs moeten hebben gestaan. Het kan niet zijn dat iemand net als pedagoog is afgestudeerd en in die opleiding terechtkomt. Ik vind dat toch een minimum.
In Thomas More is een goed voorbeeld gestart met het expertisecentrum van Tim Surma. Ze zijn begonnen met een grondig hervormde lerarenopleiding, met meer focus op vakinhoud en vakdidactiek. Het is een voorbeeld om na te volgen. Ik hoop dat we op termijn opnieuw – mevrouw Goeman sprak over het ‘metier’ – vakmannen kunnen afleveren in die lerarenopleiding, die onze kinderen en jongeren opnieuw tot leren kunnen brengen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.