Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Voorzitter, deze vraag dateert eigenlijk al van voor het zomerreces, maar is daarom niet minder relevant vandaag. Het gaat erover dat de hogeschool Odisee begin juli vaststelde dat de kennis van het Nederlands bij beginnende Brusselse hogeschoolstudenten blijft dalen. Het aantal studenten die een beroep doen op extra taalcoaching blijft maar stijgen, waardoor er intussen wachtlijsten zijn ontstaan. Heel wat beginnende studenten hebben problemen met taalvaardigheid, maar bij de Brusselse studenten zijn die problemen nog een stuk scherper. Dat bleek onder meer uit de resultaten van de verplichte taaltest Nederlands die de hogeschool Odisee elk jaar bij het begin van het academiejaar bij alle studenten afneemt. Studenten van de Brusselse campus scoren slechter dan die in Vlaanderen.
Volgens mevrouw De Moor, talenbeleidscoördinator bij hogeschool Odisee, heeft dat onder meer te maken met het feit dat er zich in Brussel veel meer studenten inschrijven die thuis geen Nederlands spreken. In richtingen met veel studenten met een andere thuistaal zijn er meer studenten die extra taalondersteuning krijgen. Naast het lerarentekort, lage verwachtingen en verkeerde leermethodieken, zorgt de toegenomen diversiteit van het leerlingenpubliek in Brussel er volgens haar voor dat het Nederlandstalig secundair onderwijs er niet altijd in slaagt om het vereiste taalniveau te behalen. Ook zouden ouders hun kinderen te weinig stimuleren om buiten de schoolmuren activiteiten in het Nederlands te ondernemen.
Er zijn van het kleuteronderwijs tot het hoger onderwijs al cruciale stappen gezet om de kennis van het Nederlands te versterken. Zo is het bijvoorbeeld een zeer goede zaak dat de starttoets Nederlands in de lerarenopleiding een bindend karakter heeft gekregen. Wie niet slaagt, is verplicht een remediëringstraject te volgen. Desalniettemin blijkt uit het voorgaande dat de problematiek zich scherper stelt in Brussel dan in de rest van Vlaanderen.
Hierover heb ik aan u, minister, de volgende twee vragen. Ten eerste, hoe evalueert u de almaar afnemende kennis van het Nederlands bij beginnende Brusselse hogeschoolstudenten? En ten tweede, welke initiatieven zult u nemen om de kennis van het Nederlands bij beginnende Brusselse hogeschoolstudenten te versterken? Ik dank u alvast voor uw antwoorden.
Minister Weyts heeft het woord.
Dank u wel. Ik wil in eerste instantie natuurlijk ingrijpen bij de bron, bij de kennis van het Nederlands in het basisonderwijs, waar alles begint. Vandaar ook mijn uitdrukkelijke vraag om te focussen op het Nederlands en op geen enkele andere taal binnen de schoolmuren. We hebben daar natuurlijk ook zelf een concrete praxis aan verbonden, beleidsmatig. We starten in de kleuterklas met de KOALA-test, waarbij we van in den beginne de boodschap willen geven dat Nederlands de taal is die kansen geeft. Als het fout zit met de kennis van het Nederlands, dreigt het geheid fout te lopen met de verwerving van alle andere kennis. Concreet betekent dat niet alleen de invoering van die KOALA-testen, maar ook de start – binnenkort – van het ontwikkelwerk van de minimumdoelen kleuter- en lager onderwijs. Daarbij leggen we, net als in het secundair onderwijs, opnieuw de klemtoon op het Nederlands. Voor kleuters bepleit ik zelfs ook om het Nederlands mee te nemen in de minimumdoelen.
Ook bij de instroom in het secundair onderwijs is taalvaardigheid natuurlijk een aandachtspunt. Elke leerling die daar voor het eerst instroomt, wordt verplicht onderworpen aan een taalscreening. We blijven natuurlijk ook inzetten op de formule van de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers (OKAN). Voor de taalremediëring bij de kleuters hebben we al recurrente middelen ingezet, 12 miljoen euro. Om de lagere en secundaire scholen extra te ondersteunen in de taalremediëring Nederlands voorzie ik nog eens 20 miljoen euro bijkomende middelen. Die willen we gefocust inzetten ter ondersteuning van die scholen die de afgelopen drie jaren gemiddeld genomen een meerderheid van kinderen/leerlingen hebben gekend met een thuistaal die niet-Nederlands is. Daar gaan we nog eens extra 20 miljoen euro aan toekennen, net in functie van stimulans en taalremediëring Nederlands. Ook de zomerscholen zijn op dat vlak natuurlijk een initiatief dat navolging verdient, en dat ook zo zal zijn.
Naast remediëren is het ook van belang om in te zetten op excelleren, met de taaltrofeeën Nederlands. In het kader van het Excellentiefonds hebben we diverse initiatieven genomen ten voordele van bijvoorbeeld wedstrijden en olympiades allerhande. Daar zitten ook initiatieven bij rond Nederlands, een wedstrijd van de Lage Landen zelfs. Daarbij organiseren we een competitie Vlaanderen-Nederland, een groot dictee voor het zesde leerjaar, acties ook van het Leesoffensief en een project rond debatteren.
De afgelopen jaren heb ik ook wel wat middelen geïnvesteerd in de professionalisering van leraren- en schoolteams en de versterking van het Nederlands in dat kader. Met de recente begrotingsaanpassing is ook het nascholingsbudget voor basis- en secundair onderwijs verhoogd. Heel concreet zijn we gegaan naar een verdubbeling van de scholingsmiddelen voor het basisonderwijs en plus 50 procent voor de middelen voor het secundair onderwijs. Ook vanuit de stichting Leerpunt, die intussen van start is gegaan, willen we ook focus leggen op didactiek en taaldidactiek.
Waar we ook nog werk hebben, is bij de ouderlijke verantwoordelijkheid. Dit debat steekt regelmatig de kop op, en daar zou ik ook een duidelijke boodschap willen brengen. Nederlands dient de maatstaf te zijn binnen de schoolmuren, op de speelplaats, maar ook in de communicatie met de ouders. Ouders moeten daar hun verantwoordelijkheid nemen. Dat wil zeggen dat kinderen ook na de schooltijd in contact blijven met het Nederlands en de poort naar het Nederlands niet sluit om halfvier bij het sluiten van de schoolpoort.
Specifiek voor het hoger onderwijs wil ik meegeven dat we gestart zijn met de starttoetsen en de remediëringstrajecten. Heel specifiek voor de lerarenopleiding zijn die vanaf dit academiejaar verplicht en bindend. Wie de cesuur voor Nederlands daar niet haalt maar toch wel wil starten in de lerarenopleiding, dient een verplicht remediëringstraject te volgen. Zo bieden we de studenten extra kansen en krikken we de kwaliteit van de lerarenopleidingen op. We hebben daar ter ondersteuning ook nog eens extra middelen voorzien – het zal iets meer dan 2 miljoen euro zijn – om deze verplichte remediëring gestalte te geven en inhoudelijk te voeren.
Als u specifiek doelt op de Brusselse situatie, wil ik het volgende meegeven. Het wordt soms vergeten dat er specifiek voor het hoger onderwijs in Brussel een extra financiering is van 9 miljoen euro. Deze financiering is net bedoeld om met die veeltaligheid om te gaan en daar extra in te investeren. Alle instellingen van het hoger onderwijs met een vestigingsplaats in Brussel krijgen die extra middelen. We noemen dat de Brusselmiddelen. Daar zijn al mooie initiatieven uit voorgekomen. De Odisee Hogeschool bijvoorbeeld krijgt jaarlijks 1,5 miljoen euro aan extra middelen voor de Brusselse studenten. Dit staat los van de paramaters in het financieringsdecreet, die sowieso ook een extra weging geven aan studenten met een beurs om hen extra ondersteuning te bieden. De hogescholen krijgen daarbovenop recurrent 1,4 miljoen euro voor beursstudenten om ook die doelgroep bijkomend te begeleiden aan de hogescholen.
Mijn discours is van in den beginne zeer sterk gefocust op het Nederlands. We moeten zeker ingrijpen bij de basis, in het basisonderwijs. Daarom doe ik een warme oproep om een duidelijk signaal en heel duidelijke boodschap te geven, namelijk dat het Nederlands de taal is die toekomst- en gelijke kansen biedt. We moeten met z’n allen de duidelijke boodschap geven dat binnen de schoolmuren gefocust moet worden op het Nederlands, eerder dan op welke thuistaal ook.
– Karolien Grosemans treedt als voorzitter op.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoorden. We hebben nog niet zo lang geleden, voor het zomerreces, een PIRLS-hoorzitting (Progress in International Reading Literacy Study) gehad in deze commissie. We hebben toen uitvoerig van gedachten gewisseld over mogelijke oorzaken en oplossingen. Wat heel duidelijk naar voor kwam, is dat deze Vlaamse Regering al heel wat belangrijke stappen heeft gezet, niet alleen beleidsmatig. Er worden ook heel wat middelen vrijgemaakt om het tij te doen keren, maar natuurlijk vergt zoiets tijd. We zijn echter de juiste weg ingeslagen, met een aanpak die doorloopt van aan de bron – de kleuterklas – tot in het hoger onderwijs.
Als we inzoomen op de oorzaken van die dalende talenkennis, zien we in het PIRLS- onderzoek een sterke samenhang met leerlingenkenmerken zoals de thuistaal – waarbij leerlingen met een andere thuistaal significant slechter scoren –, het leesklimaat thuis en de ouderlijke betrokkenheid.
Al die elementen komen natuurlijk samen in Brussel. Het aantal kinderen dat thuis geen Nederlands spreekt, blijft groeien. Officieel zit je in Brussel met een tweetalige context, maar in de praktijk zit je in een meertalige context met het Frans als dominante taal. Hoewel je kunt stellen dat meertaligheid een belangrijk troef is – en in se geen bedreiging vormt voor een goede kennis van het Nederlands – zijn er natuurlijk wel een aantal belangrijke voorwaarden. Zo zijn het taalniveau en de taalrijkdom van die vreemde talen van essentieel belang. Kinderen die opgroeien in een taalrijke omgeving hebben een streepje voor. Maar laat dat nu net anders zijn in Brussel. In Brussel groeit het overgrote deel van de kinderen op in een taalarme omgeving, waarbij meertaligheid in feite neerkomt op ‘geentaligheid’. Daarom is het van cruciaal belang, minister, om die focus op het Nederlands te leggen vanaf de bron, zo vroeg mogelijk. U hebt het meermaals benadrukt, minister, dat Nederlands de taal is die kansen biedt.
We beschikken met ons Vlaamse onderwijs in Brussel over een cruciale motor voor het Nederlands in Brussel. Meer dan 20 procent van alle Brusselse ketjes zit in een Vlaamse school. De sterke focus op het Nederlands is dan de olie om de motor te smeren. Je hebt het overheidsingrijpen enerzijds – dat zeer goed is – maar anderzijds heb je een brede maatschappelijke inspanning nodig van scholen en ouders. Het bestaan van zomerscholen is dan ook een goede zaak, evenals het feit dat u ouders appelleert aan hun verantwoordelijkheid.
Om af te sluiten – u bracht het reeds naar voor, minister, maar ik wil het nog eens extra benadrukken – merk ik op dat de scholen voor het hoger onderwijs met een vestigingsplaats in Brussel voor die taalondersteuning kunnen rekenen op aanvullende Brusselmiddelen. Ik hoor dat het om meer dan 9 miljoen euro gaat jaarlijks, dat is niet niks.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u wel voor de zeer terechte vraag, mevrouw Tavernier. U had het vooral over Brussel. Die hogescholen, zoals Odisee, liggen inderdaad in Brussel, maar de bevolking ervan komt evengoed uit de Rand en de problematiek van de Rand is dezelfde als die van Brussel.
De minister heeft gelijk: we moeten vroeger gaan kijken, het begint vanaf de kleuterklas, de lagere school en het middelbaar. Daar liggen de oorzaken van dat lage niveau Nederlands.
Ik heb de minister horen zeggen – ik wist dat niet, misschien heb ik niet goed opgelet – dat er een verplichte taalscreening bestaat in het secundair onderwijs. Misschien is dat alleen het geval in Brussel, het zou me verbazen dat die ook in de Rand verplicht was, en geüniformiseerd is. Er zijn scholen die dat doen, terecht, meer dan terecht, en die zien hoe ontzettend slecht de resultaten zijn. Er komt een verplichte taalscreening in de lerarenopleiding. Waarom leggen we die niet overal in Vlaanderen op, zowel in het lager als in het middelbaar onderwijs? Er zijn heel veel gevallen bekend van kinderen die plots, in het midden van het schooljaar, in de lagere school in een klas worden gedumpt. Ik noem het echt dumpen. Er zijn scholen die daar goed mee om kunnen, maar er is geen OKAN-onderwijs (Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers) in het lager.
Hoe zit het nu? Kunnen wij die test, die verplichte taalscreening, niet overal opleggen bij de instap? Kunnen wij die inkijken? Krijgen we daar cijfers van? Wat bij een slecht resultaat? Aan de universiteit of hogeschool bestaat verplichte remediëring, terecht. Dat moeten we dan ook verplicht maken in het lager en secundair onderwijs. Waar staan we daarmee? Dat is de basis van ons onderwijs binnen tien jaar.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel voor de vraag. Ik verwijs graag naar mijn vraag van 12 januari 2023 naar aanleiding van de ontbijtdialoog met Odisee in Brussel. Men verwees daar naar de talige competenties van de startende studenten. Men vroeg uitdrukkelijk, minister, of het mogelijk was om de leerlingen die nog een ondersteuning of ‘bijspijkering’ krijgen op het vlak van talige competenties en een opleiding volgen aan de centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s), eventueel in aanmerking kunnen komen voor een verlaagd inschrijvingstarief. Ik denk dat dat een terechte vraag is en herhaal die graag in het kader van de vraag van collega Tavernier.
Minister Weyts heeft het woord.
Mijnheer Laeremans, zoals aangegeven, is de taalscreening verplicht in het secundair onderwijs voor elke leerling die instroomt. Is dat al in het eerste jaar, dan is het een test – de meest populaire is de diagnostische volgtest (Diatest) – die wordt afgenomen. Daarbij probeert men na te gaan of de betrokken leerling afdoende kennis heeft van het Nederlands. Op basis van die taalscreening beslist de school of er bepaalde maatregelen nodig zijn om de taalvaardigheid te versterken. Het is wel verplicht in en buiten de Rand.
Ik ben nogal de mening toegedaan, zoals collega Tavernier aanhaalt: hoe meertaliger de omgeving, hoe meer we de klemtoon moeten leggen op die ene verbindende taal, het Nederlands, als verbindende taal maar ook als toekomsttaal.
Ik wil nog eens benadrukken, mijnheer Laeremans, in verband met de Vlaamse Rand, dat we, op grond van een dialoog met de secundaire scholen van de Rand, gestart zijn met een ondersteuningsprogramma via vzw ‘de Rand’. Die praxis en goede praktijken gaan we proberen uit te breiden over heel Vlaanderen. Net daarom ook hebben we het wijselijk hebben geacht om nog een extra impuls te geven van maar liefst 20 miljoen euro. Daar genieten ook de scholen in de Vlaamse Rand van. Even uit het hoofd: ik denk dat een twintigtal scholen secundair onderwijs in aanmerking komen voor de variabele, namelijk de afgelopen drie jaar gemiddeld meer dan de helft kinderen met een andere thuistaal dan het Nederlands. Daarnaast komen nog 58 basisscholen in aanmerking voor de extra financiering. We kunnen ook op dat vlak de bakens verzetten, niet alleen in de Rand maar ook daarbuiten.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, het is fijn dat u sterk blijft inzetten op maatregelen die ervoor zorgen dat leerlingen met een voldoende taalbagage kunnen instromen in het hoger onderwijs. Brussel wordt natuurlijk geconfronteerd met extra uitdagingen die eigen zijn aan de hoofdstedelijke meertalige context. Ik denk dan ook dat het goed is, dat het een uitstekende zaak is, dat de hogeronderwijsinstellingen in Brussel financieel ondersteund worden om die uitdagingen aan te pakken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.