Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, ik zou het met u graag nog eens hebben over de broedplekken in Brussel. U bent onlangs naar Berlijn geweest in het kader van uw investeringsbeleid rond de broedplekken in de stad, vandaar dat ik dacht daar nog eens over te discussiëren. Die broedplekken zijn plaatsen in Brussel waar fysieke ruimtes een nieuwe functie krijgen met als doelstelling verschillende organisaties van verschillende sectoren te laten samenwerken om – zo neem ik aan – nieuwe ideeën uit te broeden. De bedoeling is dat de jeugd-, kunst- en onderwijsorganisaties gebruikmaken van dezelfde plek. Op zich is dat een heel goed idee, denk ik, sowieso altijd voor veel samenwerking. Een aantal van die broedplekken zijn onder andere Cultureghem, Globe Aroma, Jeugdcentrum Aximax of de Liga voor Mensenrechten. Daar moet wel bij gezegd worden dat het gaat over infrastructuurmiddelen, om letterlijk te investeren in stenen, en niet over werkings- en projectmiddelen voor de organisaties die daarin actief gaan zijn. Eigenlijk heb ik vooral daar een aantal vragen over.
Op welke manier denkt u dat louter infrastructuurmiddelen samenwerking tussen organisaties tot stand moeten brengen? Volgen de middelen in die zin daar het doel?
Hoe verwacht u dat die samenwerking in de praktijk zal ontstaan zonder dat daar werkingsmiddelen tegenover staan? Organisaties worden samengebracht. Het is de bedoeling dat die daar extra werking gaan ontwikkelen en daar wordt een plaats voor voorzien, maar er is niet noodzakelijk extra budget voorzien om ook extra werking te financieren. Is het de bedoeling dat u ook werkings- of projectmiddelen gaat investeren in de organisaties die in die broedplekken gaan samenwerken, bijvoorbeeld via Polsslag Brussel? Is dat voorzien? Liggen daar plannen op tafel om ervoor te zorgen dat die plaatsen kunnen blijven bestaan? Dat lijkt me cruciaal als je daarin geïnvesteerd hebt.
Kunnen de organisaties de infrastructuursubsidies ook inzetten om personeel aan te werven in functie van de samenwerking op de broedplek? Ik neem aan van niet, het is namelijk niet de bedoeling van infrastructuursubsidies. Maar zo neen, is er dan overleg geweest met andere subsidiërende overheden over de financiering van die samenwerking? Is er bijvoorbeeld overleg gepleegd met minister van Cultuur Jan Jambon of met de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC)?
Voor welke periode gelden de infrastructuurmiddelen voor de broedplekken? Tot wanneer zullen ze beroep kunnen doen op die middelen?
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u wel, collega Goeman, voor de vraag. Bedankt om hierover een vraag te stellen want de broedplekken in Brussel illustreren op een perfecte manier wat onze doelstellingen zijn met het Brusselbeleid vanuit de Vlaamse Gemeenschap.
Er zijn daarbij drie elementen die belangrijk zijn. Ten eerste: gedeeld ruimtegebruik. Ten tweede: intersectorale samenwerking. Ten derde: een grote buurtbetrokkenheid. Misschien kan ik even kaderen waar deze projecten vandaan komen. U weet dat ik in het kader van het relanceprogramma Vlaamse Veerkracht 10 miljoen euro extra heb vrijgemaakt voor het Vlaams Brusselfonds, specifiek voor investeringsmiddelen voor gemeenschapsinfrastructuur om het Nederlandstalige netwerk in Brussel te versterken. Een belangrijk deel van die middelen werd voorbehouden voor de projectoproep ‘gemeenschapsinfrastructuur als broedplek in Brussel’, waar het hier over gaat. Die relancemiddelen waren expliciet en uitsluitend voor infrastructuurinvesteringen in gemeenschapsinfrastructuur in Brussel bedoeld. De oproep ter zake werd in die zin ook goedgekeurd door de Vlaamse Regering in mei 2021.
In uw vraag verwijst u naar jeugd-, kunst- en onderwijsorganisaties. Ik wil voor de volledigheid toevoegen dat het ook gaat over de brede cultuursector en welzijnsorganisaties. Die werden allen aangemoedigd om partnerschappen aan te gaan met elkaar en in te dienen op de projectoproep. Op basis van de kwaliteit van de ingediende subsidieaanvragen besliste ik om het initieel voorziene investeringsbedrag van 2 miljoen euro op te trekken tot 2,3 miljoen euro, verdeeld over twaalf dossiers. Ik ben ervan overtuigd dat dit twaalf zeer kwalitatieve dossiers zijn, die ook inhoudelijk als zeer positief beoordeeld werden. Maar uiteraard zal de doelmatigheid van de middelen pas in detail nagegaan kunnen worden nadat de investeringen voltooid zijn en na de evaluatie van het gehele traject.
Ik kom dan bij uw tweede vraag, over eventuele werkingsmiddelen. De spelregels waren bij aanvang van het proces glashelder. In de oproep en de voorbereiding ervan werd steeds duidelijk gemaakt dat het uitsluitend ging om investeringsmiddelen voor infrastructuur. De oproep was gericht op bestaande organisaties met een reeds uitgebouwde werking, die werden aangemoedigd om infrastructuur te delen om letterlijk en figuurlijk ruimte te creëren voor nieuwe samenwerkingen en nieuwe initiatieven. De inhoudelijke samenwerking moest worden gedragen vanuit de eigen werkingsmiddelen. Het standaardformulier dat gebruikt werd om, na het voorbereidingstraject, de definitieve subsidieaanvragen in te dienen, bevatte dan ook een specifieke vraag over de mogelijkheid en de draagkracht van de verschillende samenwerkende organisaties om de toekomstige werking en het beheer van de broedplek te garanderen. De geloofwaardigheid van het plan van aanpak qua samenwerking en de inhoudelijke en financiële haalbaarheid waren belangrijke beoordelingscriteria van de oproep.
Naast de investeringssubsidie werden ook middelen vrijgemaakt voor de inhoudelijke en procesmatige ondersteuning bij de voorbereiding en begeleiding van de oproep. Dat is, denk ik, een nieuwe manier van werken, waarbij we Architecture Workroom Brussels hebben aangesteld. Projectpartners die elkaar vonden via een matchmakingsevent dat specifiek voor dit doel werd georganiseerd, kregen ondersteuning van externe experten om het dossier helder, scherp en uitvoerbaar te maken. Als feedback kregen we intussen alvast te horen dat zelfs de partners die uiteindelijk niet indienden of niet gekozen werden, deze aanpak erg apprecieerden omdat de opgeleverde inzichten hen hoe dan ook hebben verrijkt.
Ik ben het dan ook niet eens met het punt dat deze oproep een pure investering in infrastructuur betreft. De middelen gaan daarnaar, maar het maakt deel uit van een veel bredere aanpak. Een investering waarbij infrastructuur op maat van verschillende organisaties geoptimaliseerd wordt, is volgens mij wel degelijk een investering in het welzijn van zowel de medewerkers van de organisaties zelf als een investering in hun erg diverse doelgroepen en kan zeker een erg positieve impact hebben op de werkingsbudgetten die bij velen onder druk staan. Architecture Workroom Brussels blijft bovendien de verschillende projecten opvolgen en zal ook op onze trefdag van het Vlaams-Brussels werkveld in september uitgebreid verslag doen van dat traject.
Ik kom dan bij uw derde vraag. De lijst van goedgekeurde projecten kunt u op de website van Coördinatie Brussel vinden. De meeste organisaties – dat zult u zien – ontvangen financiële steun vanuit de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschapscommissie of andere overheden. Bovendien staat het organisaties natuurlijk altijd vrij om, indien nodig, een subsidieaanvraag bij Polsslag Brussel in te dienen, waar intersectorale samenwerking en innovatie ook een belangrijk speerpunt is. U weet dat ik recent die middelen met bijna een kwart verhoogd heb, in het kader van onze begrotingsaanpassing.
Wat uw vierde vraag betreft, is het heel duidelijk. De infrastructuursubsidies die hier werden toegekend, kunnen niet worden aangewend om personeel in te schakelen. Het project werd voorbereid door een reflectiegroep waar verschillende actoren in betrokken zijn. Onder meer de Vlaamse Gemeenschapscommissie maakte deel uit van die reflectiegroep. De broedplek van Jeugdcentrum Aximax werd trouwens door de VGC ingediend. Vermits dit dossier op de Vlaamse Regering werd geagendeerd en ook goedgekeurd, zijn mijn collega’s op de hoogte van het traject. Ik heb trouwens nog vorige vrijdag een terugkoppelingsmoment georganiseerd met onder andere vertegenwoordigers van de grote Vlaamse infrastructuurfondsen – denk aan het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA), denk aan het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGION) – en ook mijn eigen Departement Cultuur, Jeugd en Media en de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Samen verkenden we in welke mate de lessen die voortkomen uit dit traject, ook inzetbaar zijn voor andere beleidsdomeinen en voor de subsidiekaders voor publieke infrastructuur in Brussel en Vlaanderen. Ook de Brusselse en Vlaamse Bouwmeester worden bij deze reflectie betrokken.
Tot slot kom ik bij uw vijfde vraag. Volgens de algemene richtlijnen van de aanwending van de relancemiddelen kunnen ze tot juli 2026 worden besteed. De goedgekeurde broedplekkendossiers voorzien een snellere realisatie. Het langstlopende dossier voorziet de oplevering in maart 2025. Ik hoop natuurlijk dat de bouwwerkzaamheden ook op die termijn beëindigd kunnen worden. Dat is natuurlijk altijd een uitdaging, zeker in deze tijden.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Hoe meer samenwerking, hoe beter, tussen alle mogelijke actoren. Ik ben ook benieuwd om te zien hoe de broedplekken er dan daadwerkelijk uitzien. Als ik het goed begrepen heb, is het de bedoeling dat we met de commissie ook een aantal van die plekken gaan bezoeken, dan kunnen we het met eigen ogen aanschouwen. Maar het blijven natuurlijk in de eerste plaats plaatsen. In die zin maak ik mij toch wel wat zorgen, ook nadat ik uw antwoord gehoord heb, over het toekomstperspectief, over de garanties wat die samenwerking in de praktijk gaat opleveren. Ik vind het natuurlijk een goede zaak dat er ondersteuning is geweest voor een voorbereidend traject, dat partners met elkaar in contact zijn gebracht, dat die samen rond de tafel zijn gebracht. Dat kan alleen maar goede dingen opleveren. Maar het is natuurlijk pas op het moment dat de plekken dan ook echt klaar zijn, dat er infrastructuurinvesteringen gebeurd zijn, dat het echte werk moet beginnen. Ik stel mij dus wel wat de vraag welke garanties we hebben, hoe het daarna verder moet.
Samenwerking is natuurlijk in eerste instantie mensenwerk. Dat zijn mensen die werkingen opzetten, die samenwerken. Er moet personeel worden ingezet, er moet vaak ook materiaal voorzien worden – welke organisatie het ook is, cultuur, welzijn, jeugd – om samenwerkingen tot stand te laten komen. In die zin krijg je extra werking. Ik denk dus dat organisaties sowieso op een bepaald moment geneigd gaan zijn om op zoek te gaan naar extra werkingsmiddelen om die extra werking te financieren. Dan gaan ze natuurlijk bij de verschillende overheden aankloppen, ik neem aan dus ook bij u. Misschien kunt u mij toch al concreet een antwoord geven hoeveel van de bestaande of voorziene broedplekken ook subsidies krijgen, ofwel in het kader van Polsslag, ofwel dat u weet hebt dat ze van plan zijn om een subsidieaanvraag in te dienen in het kader van de subsidielijn Polsslag.
In tweede instantie is een van de logische partners minister-president Jambon, vanuit Cultuur, of waarom ook niet minister Weyts of minister Crevits, als het dan toch de verschillende organisaties zijn. Hebt u weet van organisaties die van plan zijn om ook daar eens te kijken wat de mogelijkheden zijn?
Tot slot is er natuurlijk ook de VGC. In die zin betreuren wij het toch een beetje dat er voor wat voor alle duidelijkheid een zeer mooi project is, niet echt heel veel overleg geweest is over wat er daarna zal gebeuren met die plekken, of daar niet gewoon een soort van gezamenlijk project van gemaakt kon worden van de Vlaamse Gemeenschap en de VGC, zodat er ook gezorgd kon worden dat er garantie was dat die projecten een structureel onderdeel blijven van ons bijzonder rijk Brussels weefsel. Dat is toch een beetje een gemiste kans, denk ik.
Het is een dossier dat mij interesseert, waar ik echt wel potentieel in zie. Maar ik maak mij wat zorgen over waar het daar in de toekomst mee naartoe moet. Ik ga dus zeker ook daar de vinger aan de pols houden, samen – als ik het goed begrepen heb – met de mensen van Architecture Workroom Brussels, die het verder begeleiden. To be continued in deze commissie, neem ik aan.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord.
Geld groeit natuurlijk niet aan de bomen. U hebt inderdaad gezegd dat het geld onder andere in het kader van het relanceplan voor die twaalf broedplekken in Brussel werd besteed. Ik geloof dat het nu 2,3 miljoen euro is, 300.000 euro meer dan aanvankelijk voorzien. Als ik de website goed bekijk – Cultureghem, Danscentrum Jette, De Overmolen, gemeentebestuur Sint-Jans-Molenbeek, Globe Aroma, de Kunstacademie en dergelijke meer –, dan stel ik mij daar toch wel een beetje vragen bij. Het gaat inderdaad naar infrastructuurwerken. Graag had ik daar wat meer duidelijkheid, ook in uw antwoord. Maar tegelijkertijd vind ik, als ik op de website lees, dat het eigenlijk niet concreet is waar die 2,3 miljoen euro, uiteraard over die twaalf verschillende broedplekken verspreid, concreet naartoe zou gaan. Als ik niet weet wat het concreet inhoudt, stel ik mij natuurlijk ook de vraag wat de meerwaarde ervan is. Wanneer ik zie dat het gemeentebestuur van Sint-Jans-Molenbeek voor de scholengroep 69.000 euro krijgt, zou ik graag heel concreet weten waar dat geld naartoe gaat, voor welke kinderen, voor welke scholen dat zou zijn. Graag had ik daar dus wat bijkomende toelichting.
Zoals collega Goeman al gezegd heeft en ook mijn goede collega Tavernier – u bent ook een goede collega, mevrouw Goeman – al gevraagd heeft, zouden wij heel graag één of enkele van die broedplekken gaan bezoeken, zodat we concreet zien waar dat geld naartoe gaat, wat de meerwaarde ervan is, op welke manier de gebruiker of de leden van die vzw kunnen genieten van die investeringen, en dat het niet zomaar in muren of dergelijke is, maar dat we echt concreet zien wat dit oplevert.
Minister Dalle heeft het woord.
Ik zal beginnen met de vraag van collega Vanlouwe. Ik denk dat het een bijzonder goede suggestie is om een van de twaalf of alle twaalf of verschillende van de twaalf broedplekken te bezoeken. Dat is sowieso een goede suggestie, denk ik.
Wat concreet de gemeente Molenbeek betreft, die als enig bestuur ook een subsidie heeft gekregen, dit is gekoppeld aan de school Ket & Co, een Nederlandstalige school in Sint-Jans-Molenbeek, waarbij verschillende partners betrokken zijn, onder meer uit de jeugdsector. Ik denk aan D’Broej, ook Labolobo is daarbij betrokken. Als je dan concreet kijkt waar die 69.630 euro in hoofdzaak naartoe gaat, dat gaat over het openstellen van de schoolinfrastructuur en organisatienetwerk, de herinrichting van de tuin, het badgesysteem inclusief bewaking, het reserveringssysteem, het bureel, de fietsenstalling, de conciërge, dat soort zaken. Het maakt ook deel uit van het groot stadsvernieuwingscontract bij Ket & Co. Als u wilt, kunnen we daar nog meer in detail op ingaan. Dat geldt trouwens voor elk van die twaalf. Voor elk van die twaalf kunnen we eigenlijk wel in detail aangeven wat de kosten zijn die gedekt worden. Uiteraard, zoals bij elke subsidie van de Vlaamse Gemeenschap, wordt daarover gerapporteerd en gaat men nadien natuurlijk ook zeggen wat er precies mee betaald is. Ik ben dus overtuigd van de meerwaarde.
Ket & Co is een van de weinige onderwijspartners in de twaalf broedplekken. Onderwijspartners zijn ook expliciet aangeschreven. Ik denk dat het een goede zaak is dat zij ook betrokken zijn. Het kadert ook helemaal in onze visie rond brede scholen. Collega Ben Weyts heeft enkele weken geleden ook een dossier naar de Vlaamse Regering gebracht, waarbij er een aanpassing is gekomen naar de openstelling van scholen. Er is eigenlijk een nieuwe bepaling die voorziet dat scholen ook opengesteld moeten worden voor andere Nederlandstalige organisaties, zoals jeugdorganisaties. Dat is voor veel scholen geen evidentie. Uit het werkveld kwamen ook een aantal negatieve signalen, niet vanwege het principe – men staat daar, denk ik, wel achter –, maar wel omdat er soms investeringen nodig zijn of bepaalde kosten aan verbonden zijn, waardoor niet elke school dat onmiddellijk ziet zitten. Ik weet niet of u die reportage erover hebt gezien, maar Ket & Co was een van de scholen die onmiddellijk heeft gezegd: “Wij vinden dat een zeer goed initiatief van de minister. Bovendien zijn we daar al mee bezig.” Het heeft te maken met het project waar zij mee bezig zijn en met de investeringssubsidie die wij ook naar voren hebben geschoven. Ik denk dus dat de positieve effecten, ook van dat dossier, zeer zichtbaar zijn.
Ik kom dan bij de extra vragen van collega Goeman. U zegt dat er extra werking komt en ook extra werkingsmiddelen nodig zullen zijn. Dat is niet noodzakelijk het geval. Ik denk dat men eerder op een andere manier zal werken, veel minder op een eiland, zoals dat soms nog te veel het geval is, en veel meer in samenwerking met andere organisaties, door over sectoren heen samen te werken en door ruimte te delen. Ik ben ervan overtuigd dat die methodiek niet meer geld kost, maar dat het integendeel toelaat op een andere en betere manier te werken.
Wanneer door die nieuwe samenwerking ook nieuwe initiatieven en nieuwe noden ontstaan, of het nu in de jeugdsector is, in de cultuursector, de onderwijssector of nog andere sectoren, dan zijn die organisaties uiteraard ook meer dan welkom om dossiers in te dienen bij de collega’s in de Vlaamse Regering of bij mezelf, wanneer ze voldoen aan de richtlijnen van Polsslag Brussel. Wij hebben vandaag nog geen zicht op eventuele indieningen vanuit die twaalf projecten, maar we zullen ze zeker grondig bekijken. Zoals gezegd, hebben we ook bijna een kwart meer middelen in dat systeem van Polsslag gestoken, ook om rekening te houden met een grotere vraag en extra aanbod.
Ik ben een beetje verrast door wat u zegt over de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Van bij het begin van het traject zijn zij zeer intens betrokken. Ook vrijdag jongstleden nog was de VGC aanwezig bij het opvolgingstraject. Het feit dat een van de twaalf projecten door de VGC is ingediend, stemt mij ook hoopvol. Dan denk ik dat er goed wordt samengewerkt. Uiteraard hoeft u zich geen zorgen te maken: ook in de toekomst zullen we die samenwerking blijven aangaan. Dat is ook de manier waarop wij in Brussel werken. Het is een van onze strategische doelstellingen van het Vlaamse Brusselbeleid, die samenwerking met de VGC. Die heeft, wat ons betreft, zeker een belangrijke rol en moet die behouden, ook in de toekomst, wat recent door een aantal collega’s in vraag werd gesteld.
Tot slot zegt u dat het werk pas begint wanneer de plaatsen effectief gerealiseerd worden. Ik denk dat u het concept van broedplekken en van wat men in het Engels ‘placemaking’ noemt, onderschat. Het is niet zo dat het gewoon een bouwwerk is en dat, wanneer het bouwwerk er staat, het werk begint. Het is eigenlijk vanaf de conceptie, het moment dat organisaties beginnen na te denken over vraag en aanbod, over noden en mogelijkheden, dat de meerwaarde van het traject zich al ten volle begint te manifesteren. Ook het proces van samenwerking, heel de opbouw ernaartoe en, in dit geval, de begeleiding door Architecture Workroom Brussels zijn een enorme meerwaarde en zorgen voor een versterking van ons maatschappelijk weefsel in Brussel. Ik denk dus dat u dit concept zeker niet hoeft te reduceren tot enkel het resultaat. Dat resultaat is belangrijk, dat is de doelstelling, maar het traject en het proces ernaartoe hebben ook een enorme meerwaarde.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Dat we elkaar goed mogen begrijpen. Het gaat inderdaad over infrastructuursubsidies waarmee bouwwerken worden gesubsidieerd. Ik heb alleen maar willen zeggen dat bouwwerken niet meer zijn dan de basis, dat samenwerking tussen mensen eigenlijk de essentie is van waar dit, althans voor mij, over zou moeten gaan: samenwerking tussen mensen en organisaties, omdat ik ook echt geloof dat dat inderdaad een meerwaarde is, om organisaties van verschillend allooi te laten samenwerken, om ook van elkaar te leren, om elkaar te inspireren en zo nieuwe plannen en ideeën uit te broeden. Zo heb ik het concept altijd begrepen en daar sta ik op zich zeker achter.
Ik blijf mij gewoon afvragen, maar het zal dan in de feiten moeten blijken, of dat overal zo eenvoudig zal zijn. Er is voor mij een verschil tussen bijvoorbeeld het project in Molenbeek waarbij schoolinfrastructuur eigenlijk verder wordt opengesteld, er ook middelen voor voorzien zijn om dat te organiseren en bestaande organisaties van die infrastructuur gebruik zullen maken en op die manier gewoon een nieuwe plaats krijgen om hun ding te doen, en zoiets als Lab North, waarbij je een hele nieuwe bestaande infrastructuur gaat laten innemen door een aantal organisaties zoals Sint-Lukas, Ten Noey, Rebelle en nog een aantal andere organisaties. Die gaan daar natuurlijk fysiek aanwezig moeten zijn. Daar gaan mensen aanwezig moeten zijn die anders gewoon in Gemeenschapscentrum (GC) Ten Noey zitten of die in Sint-Lukas met andere dingen bezig zijn. Hoe dat dan precies zal gaan, zonder dat er op termijn ook extra middelen worden voorzien voor personeel en om daar echt een werking te ontplooien op een volledig nieuwe locatie, daar stel ik mij vragen over. Ik kan alleen maar hopen dat daar inderdaad ook rekening mee wordt gehouden op een moment dat er naar de subsidieaanvragen voor Polsslag wordt gekeken.
Bon, laat ons ook hier streven naar een goede samenwerking met de VGC. Voilà, dat is het enige punt dat ik heb willen maken. ‘The proof of the pudding is in the eating’ en we gaan binnenkort al eens proeven op het terrein, dus ‘to be continued’.
De vraag om uitleg is afgehandeld.