Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over de toename van het aantal langdurig zieken
Verslag
Vorige week konden we lezen dat het Federaal Planbureau bij ongewijzigd beleid vreest dat we richting 600.000 langdurig zieken gaan tegen 2035. Ondertussen zijn er al bijna een half miljoen langdurig zieken. Dit is natuurlijk wel een punt dat al een tijdje heel terecht de aandacht krijgt van zowel het Vlaamse als het federale beleid. Het is een van dé grote uitdagingen op onze arbeidsmarkt en in onze samenleving. Vandaar dat er ook al wat lichtpuntjes zijn, onder andere de progressieve werkhervatting, en ook het deeltijds werken dat fors aantrekt. Zowel het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) als de Onafhankelijke Ziekenfondsen hebben daar een aantal cijfers over gepubliceerd. Dat gaat in de goede richting, maar er is meer nodig. Zo wordt er door experten gepleit om de rollen om te draaien. Hoeveel mensen kunnen nog maximaal werken? Wat is het arbeidspotentieel van deze mensen? We willen meer mensen aan het werk, maar dat moet ook gepaard gaan met een flexibele arbeidsmarkt die inspeelt op wat mensen kunnen.
De Federale Regering nam al een aantal bijkomende maatregelen, zoals de terug-naar-werkcoördinatoren om langdurig zieken naar een job te begeleiden en de premies voor werkgevers die hun organisatie aanpassen om een gedeeltelijke werkhervatting mogelijk te maken. Eerder bleek al dat de instroom vanuit het RIZIV en de ziekenfondsen naar VDAB onder de verwachtingen bleef en dat er ook een vrees was dat de terug-naar-werkcoördinatoren de procedures en de doorlooptijden van de begeleidingstrajecten eerder verlengden dan verkortten, en dat er dus ook op dat vlak nog stappen zouden kunnen worden gezet.
Minister, hoe reageert u op de prognoses van het Planbureau?
Is er hierover overleg met uw federale collega, minister Vandenbroucke? Wordt de samenwerking met VDAB, het RIZIV en de ziekenfondsen geëvalueerd, en zo ja, hoe en wanneer?
Wat kan Vlaanderen nog meer doen om preventief te werken, bijvoorbeeld bij het begeleiden van werkgevers of werkenden met risico op burn-out?
Hoe kan de uitstroom naar werk van de begeleidingstrajecten verhoogd worden?
De heer Ronse heeft het woord.
Ik ga de vraag niet helemaal herhalen want ze was heel gelijkaardig opgesteld. Maar er zijn misschien toch een aantal opmerkelijke zaken.
Ten eerste zijn we op een ijsschots af aan het varen. Collega Bothuyne heeft het hier gezegd, de prognose is 600.000 langdurig zieken in 2035. 600.000! Hoeveel inwoners zijn er in Antwerpen? Te veel, maar … (Opmerkingen van Imade Annouri)
Ja, kijk, dat zijn meer mensen dan dat er in de stad Antwerpen wonen. Dat is gigantisch. (Opmerkingen)
Neen, dat is geen referentie. Maar dat is echt wel zorgwekkend.
Ten tweede heeft het RIZIV nu die overeenkomst voor 10.000. Dat is 4 procent van het totaal aantal langdurig zieken. Dat wil zeggen dat 96 procent niet in die overeenkomst gevat zit.
Ten derde hebben we ook altijd gezien dat die overeenkomsten met VDAB en het RIZIV tot nu toe nog niet tot heel spectaculaire resultaten geleid hebben, vooral omdat dat in een enorme sfeer van vrijblijvendheid baadt.
Ik maak mij dus oprecht wel zorgen over die zaken. Dat is ook de reden waarom we het hier aangekaart hebben.
Minister, hoe kunt u onze zorgen dienaangaande wegnemen?
Minister, neem onze zorgen weg. Stroop uw mouwen op.
Minister Brouns heeft het woord.
Stond dat in mijn taakbeschrijving, het wegnemen van de zorgen van parlementsleden? (Opmerkingen van de voorzitter)
Absoluut, collega’s, ik denk dat dat een van allergrootste uitdagingen is voor de Vlaamse arbeidsmarkt. Er werd inderdaad in dat bericht gemeld dat we afstevenen op meer dan 600.000 langdurig zieken in België tegen 2035. Dat is een aantal om stil van te worden, maar dat tegelijk ook dringend aanzet tot nog meer actie. Daar ben ik volledig in mee.
In vele media was ook te lezen dat dit een prognose is van het Federaal Planbureau, maar dat bleek dus niet te kloppen. Het zijn de Onafhankelijke Ziekenfondsen die deze prognose hebben opgemaakt op basis van hun eigen data. Voor het opstellen van die groeiprognose baseerde men zich op gegevens van het Planbureau van 2022.
Het federale beleid werd sinds 2022 bijgestuurd, maar de trend is duidelijk. Er lijkt geen rem te staan op de stijging van het aantal langdurig zieken, jaarlijks plus 5 procent sinds 2004, en de werkomstandigheden lijken overduidelijk een rol te spelen bij de uitval van werknemers.
Het is voor mij geen optie om de situatie op zijn beloop te laten, laat dat duidelijk zijn. We hebben hier in Vlaanderen met VDAB alles in het werk gesteld om meer mensen met gezondheidsproblemen te activeren. Daarnaast is de werkbaarheid van ons werk en het creëren van inclusieve werkvloeren een absolute topprioriteit.
Ik ga het nu al zeggen en ik ga het straks zeker nog herhalen: ik vind ook de wijze waarop we naar mensen kijken met een beperking, met een ziekte, cruciaal. Ik denk dat we veel meer het beeld moeten omdraaien, ook daar, en altijd mensen benaderen vanuit wat wel nog de mogelijkheden zijn, wat je wel nog kunt, in plaats van wat je beperkingen zijn of je ziektebeeld, uiteraard altijd met het grootste respect voor de persoon, zijn integriteit en zijn herstel. Maar werk moet veel meer dan vandaag een deel van de oplossing zijn, moet een onderdeel zijn van het herstel. Dat is mijn basishouding in heel die kwestie. Van daaruit vind ik ook dat we veel meer proactief naar mensen toe moeten gaan, dat werkgevers op geen enkel moment mensen die uitvallen, mogen loslaten. Ik denk dat dat voor de psychologie van het herstel zeer belangrijk is.
In eerste instantie moeten we voorkomen dat mensen uitvallen vanwege gezondheidsproblemen, depressies, burn-outs. Ik denk dan altijd aan collega Annouri, die daar altijd een terecht punt van maakt. Daar zitten we inderdaad in een zeer jammerlijke evolutie. Het voorkomen van is natuurlijk het meest fundamentele, breed in onze gezondheidszorg, die jaar na jaar steeds meer onder druk komt te staan.
Dienaangaande is het belangrijk dat er op de werkvloer een mindset moet kunnen ontstaan waarbij alles bespreekbaar moet, kan en mag zijn. In die zin vind ik dat afdelingen zoals hr vandaag de dag veel meer zijn dan de loonadministratie, dat zij als het ware de spil zijn om de organisatie zodanig op punt te stellen dat werkbaar werk geen dode letter blijft en dat we echt kunnen gaan naar een inclusieve werkvloer. Dat is in een eerste fase de preventie, het voorkomen van uitval in welke vorm dan ook. Dat is het meest wezenlijke element.
Het is ook belangrijk dat elke actor in dezen zijn verantwoordelijkheid maximaal neemt, want dit is niet alleen een taak van de overheid. Ook de interne en externe diensten voor preventie en welzijn op het werk hebben hierin een heel belangrijke taak. Ook de sociale partners kunnen en moeten daarin uiteraard een rol op zich nemen.
Op korte termijn willen we nog het initiatief nemen van een retentiepremie om mensen aan te moedigen, te stimuleren om aan het werk te blijven, maar dan in een andere functie. Ook zijn er de werkbaarheidscheques en de loopbaancheques.
Collega’s, het is duidelijk dat dit altijd een en-en-enverhaal zal blijven. Het is daarbij belangrijk om met elkaar in overleg te blijven en de vele inspanningen die we doen en het brede aanbod dat ter beschikking is op onze werkvloeren onder de aandacht te blijven brengen. Als we spreken over het belang van het voorkomen van uitval, in welke vorm dan ook, zoals depressie, burn-out, mentale of fysieke problemen, dan zijn ook de relaties op de werkvloer, met de rechtstreeks leidinggevende, maar ook met de collega’s, heel fundamenteel. Ik denk dat we collectief als samenleving nog veel meer voelsprieten moeten ontwikkelen om alert te zijn voor signalen bij collega’s, op elke werkvloer trouwens.
De collega’s verwezen ook terecht naar de samenwerking die we hebben met het RIZIV en de ziekenfondsen om op re-integratie in te zetten. Collega Ronse, u vraagt welke extra inspanningen we doen, boven op de tienduizend trajecten. Ik wil graag scherpstellen dat die tienduizend een gezamenlijke ambitie, maar absoluut geen einddoel is. Dat is op een bepaald ogenblik gesteld. We zien nu dat die ambitie nog niet helemaal is waargemaakt. Als we nu naar de aantallen kijken, dus ongeveer 240.000 mensen nu, en naar de projecties die we maken voor de toekomst, dan is er inderdaad nog veel meer nodig dan tienduizend re-integratietrajecten. Anders zijn we nog heel veel jaren bezig.
Ik verwijs ook graag naar de vraag die collega Ongena twee weken geleden stelde. Ik stel vast dat we tussen januari en mei 2023 in staat zijn geweest om 3555 nieuwe trajecten te kunnen opstarten. Met dat tempo zullen we nipt 8500 trajecten halen, in plaats van de vooropgestelde tienduizend. We hebben toen ook in ons antwoord meegegeven dat een extra instroom zou kunnen worden gerealiseerd via ‘routing C’, de spontane aanmelding bij VDAB voor wie langer dan een jaar ziek is. Dat is ook een thema dat we kritisch moeten durven te bekijken. Dat jaar, kan dat ook niet korter? Kan dat niet sneller? Ik denk dat dat belangrijk is. We hebben ondertussen al meer dan driehonderd van die spontane aanmeldingen kunnen ontvangen.
Het aantal opgestarte trajecten blijft wat mij betreft dus onder de verwachtingen. Zoveel is helaas duidelijk. Samen met mijn federale collega zoek ik dus naar manieren om de instroom in de verschillende trajecten naar werk via VDAB en de partners maximaal te doen toenemen. De samenwerking tussen het RIZIV, de ziekenfondsen en VDAB wordt door ons beiden ook nauwgezet opgevolgd. Cijfers worden maandelijks gemonitord en uitgewisseld. De lijnen staan voortdurend open om te zoeken naar oplossingen.
Maar we moeten nog meer doen, zoveel is duidelijk. Ik vraag daarom ook dat VDAB meer actief op het terrein aanwezig is. Ik heb hier ook al verwezen, denk ik, naar voorbeelden van partners zoals het Gespecialiseerd Team Bemiddeling (GTB). Zij gaan naar ziekenhuizen, revalidatiecentra, hersteloorden om tot in de ziekenhuiskamer met de mensen aan de slag te gaan om hen zo snel mogelijk weer mee te nemen richting werk, nogmaals, altijd met het grootste respect voor het fysieke en mentale welzijn van die mensen en hun integriteit. Het is niet zo dat wij daar met de stok binnengaan, wel integendeel, maar vanuit respect en waardering voor de persoon en vanuit diens mogelijkheden, niet vanuit diens beperkingen. Dat is een heel belangrijke mindshift die daar moet worden gemaakt, denk ik. Ik vind het belangrijk dat VDAB en/of de partners dat ook doen. Dat is een belangrijk onderdeel van het uitbreken dat van VDAB wordt verwacht, het naar mensen toe gaan. In dit geval gaat dat over mensen met een langdurig ziektebeeld of andere beperkingen.
Ik blijf daarnaast ook pleiten voor een verbreding van de toegangspoort. Daarbij kan elke als arbeidsongeschikt erkende burger, los van de duur van zijn arbeidsongeschiktheid en los van de vraag of hij via de arbeidsarts dan wel via andere behandelend artsen werd doorverwezen, direct dienstverlening genieten. Het overleg met de verschillende medische disciplines is dus ook heel belangrijk. Zij moeten mee zijn in die kijk op werk in relatie tot ziekte. We hebben ook al vaak verwezen naar het voorbeeld van de eerstelijnszones. Ook aan die tafel moet men nog veel meer dan vandaag de component werk laten aanschuiven. Ik denk bijvoorbeeld aan de huisarts. Er zijn er uiteraard al heel veel die dat goed doen, maar dit kan nog meer en beter om de component werk op het juiste moment in te brengen in het traject van elk herstel. Wat de eerstelijnszones betreft, zijn we op dit ogenblik met twee pilootprojecten bezig, in Leuven en in Noord-Limburg. Ik hoop dat we daar nog voor de zomer de eerste resultaten kunnen zien. We zullen die ook met jullie delen.
Er is ook wel hoopvol nieuws over de uitstroom uit die re-integratietrajecten, als ik dat zo mag stellen. De uitstroom van die trajecten naar werk bij VDAB en partners 24 maanden na inschrijving lag lange tijd relatief stabiel op 30 procent over de jaren heen. Er treedt daar een lichte stijging op. We zien dat dat nu richting 32 procent gaat, wat natuurlijk een lichte stijging is, maar goed, elke stijging is positief. Dat uitstroomresultaat stijgt verder als er gekeken wordt naar de RIZIV-gerechtigden die recent instroomden in 2021. Dan zien we een stijging richting 38 procent tewerkstelling – dus plus 8 procent – 24 maanden na de start van een traject.
De uitstroom naar werk kan en moet verder verhoogd worden door ook in te spelen op die snellere instroom bij VDAB. Dat blijft ook een aandachtspunt. Vandaar dus ook dat het belangrijk is dat VDAB aanwezig is op het terrein, in plaats van in het kantoor bij VDAB, in een ruimte in elk ziekenhuis, bij wijze van spreken, of bij wijze van voorbeeld of idee.
Dank u wel, minister.
Ik ben blij met uw antwoorden, in die zin dat u duidelijk aangeeft dat we verder moeten gaan dan hetgeen we tot nu toe doen, dat we meer moeten proberen te doen, vooreerst op het niveau van de bedrijven in het preventieve luik. Ik denk ook dat er een grotere rol is weggelegd voor loopbaanbegeleiding voor mensen die wat op zoek zijn naar het juiste pad in hun carrière. Als men bijvoorbeeld vanuit de eerstelijnsgezondheidszorg sneller gaat doorverwijzen naar loopbaanbegeleiding, kunnen burn-outs en dergelijke meer, allicht beter en sneller voorkomen worden. Er waren op dat vlak al campagnes in het verleden. Misschien dat die herhaald moeten worden of geïntensifieerd moeten worden.
Daarnaast zegt u over de instroom in de trajecten voor langdurig zieken via de samenwerking tussen het RIZIV, VDAB en de ziekenfondsen, dat u er alles aan doet om dat te monitoren en bijkomende inspanningen te leveren. Kunt u daar misschien nog wat meer voorbeelden van geven, van waar u concreet aan denkt? Welke stappen kunnen we nog zetten om die instroom te verhogen? Die tienduizend is een streefcijfer, we halen het nog niet. We zijn het er allemaal over eens dat het meer mag of moet zijn, maar wat kunnen we nog meer doen? En vooral: wat zal vanuit de hoek van de ziekenfondsen extra gebeuren? Er zijn zestig terug-naar-werkcoördinatoren. We horen van het veld dat dat vooral een langere doorlooptijd tot gevolg heeft en de instroom richting trajecten eigenlijk nog niet op niveau is. Wat kan daar dus gebeuren om ervoor te zorgen dat we korter op de bal spelen en vooral sneller meer ballen op het terrein hebben en meer begeleidingen kunnen opstarten?
Ik ben ook blij met uw inzicht over korter op de bal spelen – om het verder over ballen te hebben –, waarbij we vooral die tijdsduur van een jaar wat gaan moeten inkorten. Zijn daarover afspraken gemaakt of wordt dat op dit moment geëvalueerd om naar een bepaalde termijn te komen, bijvoorbeeld na drie maand of na vier maand? Uit alle hoorzittingen van het verleden hebben we geleerd dat tijd essentieel is. Hoe langer men weg is van de arbeidsmarkt, hoe groter de drempel om ernaar terug te keren.
De heer Ronse heeft het woord.
U neemt mij de woorden uit de mond. Ik denk dat dat de essentie is van heel het verhaal. Het is een beetje zoals het verhaal van de naakte keizer. We zien allemaal dat die tijdsduur te lang is, dat we veel korter en sneller op de bal moeten spelen en dat het ook wat in een te vrijblijvende saus zit. Als we nu opnieuw die trajecten moeten doen met een tijdsduur van een jaar, dan denk ik dat we hier collectief, nu al, kunnen voorspellen dat we opnieuw zelfs de vijfduizend niet zullen halen en dat dat opnieuw een vrij triest resultaat zal zijn, terwijl de ijsschots van 600.000 langdurig zieken op jaarbasis in 2035 al hoog boven het water uitstijgt. Dat is niet iets om vrolijk van te worden. Onze hele sociale zekerheid zal op die manier compleet imploderen. Het zal gedaan zijn. Wachtlijsten zullen nog langer zijn in de gezondheidszorg, de overheid zal – zoals trouwens al in Wallonië het geval is – een aantal gewone kerntaken totaal niet meer kunnen uitvoeren. Kinderopvang, daar zal geen sprake meer van zijn. In de gezondheidszorg gaan er nog langere en ellendigere wachtlijsten zijn.
Ik voorspel u: als wij hier nu niets aan doen, en die periode nog altijd op een jaar laten, dan gaan wij echt heel onze sociale welvaartsstaat compleet opblazen. Ik ben absoluut niet defaitistisch, maar zo is het helaas. Als je dat dan nog een keer naast ons groot overheidstekort legt, dan zijn we compleet ‘gesjareld’. Ik hoop dus echt, minister, dat we daar de komende weken actie in kunnen ondernemen, zodanig dat die overeenkomst op een goeie basis kan starten.
De heer Annouri heeft het woord.
Ik vraag me wel af in welke sport het efficiënt is dat er meerdere ballen op het terrein komen, maar daar kan misschien straks meer uitleg over komen.
Collega’s, de cijfers zijn aangehaald. Er zijn bijna 600.000 langdurig zieken. Dat is 7,5 keer de stad Kortrijk, 14,2 keer Lokeren, of inderdaad bijna één keer Antwerpen. Het grootste probleem met die cijfers, is dat dat volgens mij niemand verbaast. Niemand is toch verbaasd dat die cijfers blijven stijgen? Niemand is verbaasd dat die prognoses slecht blijven. Dat is enorm alarmerend, omdat we hier zoveel debatten over hebben gehad, omdat we weten dat dat een van de grootste uitdagingen is op onze arbeidsmarkt, en niet enkel op de arbeidsmarkt. Het legt een druk op de samenleving, op mensen hun welzijn, op gezinnen, op veel meer. Het legt ook een druk op het sociaal weefsel van wie we zijn als maatschappij. In die zin is het problematisch om te zien dat het een bepaalde verkeerde richting uitgaat, en dat je daar geen kentering in krijgt, ondanks alle initiatieven die genomen worden.
Vandaar, minister, dat ik voor u bijkomende opmerkingen hebt. Ten eerste, u hebt zelf al aangehaald dat we een lat hebben aangeduid van die tienduizend. We halen die niet. We blijven daaronder. U bent daar eerlijk in. U hebt ook aangehaald dat bepaalde pilootprojecten op dit moment worden uitgerold, met de cijfers die we nu zien. Volgen er dan een tussentijdse evaluatie, een bijsturing of extra initiatieven, om de woorden die u hebt uitgesproken, namelijk dat er meer moet gebeuren, ook effectief kracht bij te zetten? Zullen er extra initiatieven uitgevoerd worden? Zullen er nu nieuwe plannen bedacht worden, nadat we zien dat we echt wel de verkeerde richting uitgaan?
Ik heb nog een bijkomende vraag. Dit zijn federale cijfers. Is er ook een simulatie voor de Vlaamse cijfers? Want daar gaat het over 235.000 langdurig zieken. Weten we ook hoe het daar nu gaat, of er daar een stijging is? Ik vrees dat we daar het antwoord wel op weten, maar ik denk dat het interessant is om te weten of uit die cijfers een Vlaamse lijn getrokken kan worden.
Dan heb ik nog een bijkomende vraag. Er is een campagne geweest voor werkbaar werk als preventie van langdurige ziekte, waaraan 28 sectorfondsen hebben deelgenomen. Kunt u daar al tussentijdse resultaten van meegeven? Welk vervolg zal daaraan gebreid worden?
Ik kijk uit naar uw antwoord. Ik vrees dat we hier nog heel veel debatten over zullen moeten voeren. Maar ik denk dat er gewoon een weeffout is, dat er te veel druk is, dat het belangrijk is om mensen op de juiste manier opnieuw naar de arbeidsmarkt te begeleiden, maar dat dat niet te snel of fout mag gebeuren, omdat je dan gewoon meer druk op de ketel zet, en dat er dan gewoon meer ontploffingen volgen.
Minister Brouns heeft het woord.
Om met dat laatste te beginnen, dat zit vers in het geheugen: die snelheid. Jullie zitten hier al enige tijd. De voorzitter verwees ernaar. We weten dat. Het is genoegzaam bekend dat snelheid in dezen belangrijk is. Als je gaat kijken naar de periode van afwezigheid, wordt er gesteld dat van het ogenblik dat iemand drie maanden wegblijft, je hem als het ware verliest. Het is een collectieve verantwoordelijkheid, als samenleving, meer dan ooit. U zegt terecht dat het een uitdaging is voor onze samenleving, voor onze gezondheidszorg, voor heel ons sociale welvaartsmodel, dat op barsten staat, onder andere daardoor. We moeten als samenleving dus nog veel meer die voelsprieten ontwikkelen voor mensen die signalen geven dat het niet goed gaat. We moeten dat durven toelaten. We moeten daar aandacht voor hebben.
Ten tweede moeten we als overheid alle initiatieven uitrollen die uit mijn antwoord blijken, en straks misschien nog meer elementen.
Maar ten derde mag die werkgever ook nooit het gevoel geven dat die de mensen loslaat. Je voelt dat – buiten de grote, structureel georganiseerde hr-afdelingen, waar psychologen aanwezig zijn die het allemaal kennen, en die weten hoe het moet en werkt – werkgevers vaak denken dat ze hem of haar even met rust moeten laten, en beter geen contact opnemen. Dat gebeurt bij heel zware ziektebeelden als bijvoorbeeld kanker. Dat is natuurlijk net het foute signaal. Die band is zo belangrijk, om elkaar het gevoel te geven dat ze er nog mogen zijn. Dat is het mentaal en psychologisch effect van ziekte in relatie tot die werkgever. Ik denk dat dat iets is dat echt niet mag worden onderschat in de band en de relatie tussen werkgever en werknemer, in functie van herstel, in functie van terugkeer, en altijd op een tempo en een ritme waarop men dat aankan.
Dus in die zin is de basishouding dat werk een deel van herstel is. Bij VDAB geef ik graag het voorbeeld van het GTB op dat vlak. Ze doen dat in relatie met partners. Ze doen dat niet zelf. We moeten daar nu, wat mij betreft, kijken hoe we dat gaan verbreden en bestendigen in de toekomst, om veel meer aanwezig te zijn waar we de mensen ook aantreffen. Dat is in de ziekenhuizen, hersteloorden, pijnklinieken en dergelijke. Ik heb ook vanaf dag één gezegd dat ik het belangrijk vind om op een positief ondersteunende maar aanklampende manier met die mensen aan de slag te gaan, vanuit de benadering van wat men wel nog kan, op korte of op middellange termijn.
De relatie met de sociale economie is onderbelicht in het herstel, in het terugkeren van mensen naar de werkplek. Ik denk dat we hen nog veel meer als bondgenoten, als partners, moeten durven te zien.
En ja, die termijn van één jaar is gewoon veel te lang, wat niet wil zeggen dat je vandaag niet al eerder, mits akkoord uiteraard, naar VDAB kunt en mag stappen, maar dat is natuurlijk niet zo evident. We doen het dus op federaal niveau. Wat mij betreft, vanuit mijn mogelijkheden, moeten we daar nog meer de aandacht op vestigen om die periode in te korten. Ik denk dat dat belangrijk is vanuit de achterliggende psychologie dat er na een drietal maanden een negatief effect is op terugkeer. De projectie die nu gemaakt wordt, is inderdaad een getal op het Belgische niveau. De projectie naar Vlaanderen is, denk ik, een vraag die gesteld is. We moeten kijken hoe we dat kunnen nagaan. In ieder geval hebben we daar op dit ogenblik al globale cijfers over.
We maken dus vier keer per jaar een voortgangsevaluatie wat betreft het raamakkoord vanuit de stuurgroep. Dat loopt ook op dit ogenblik. VDAB heeft nog geen eigen evaluatie van de actie gemaakt. Als we er inderdaad van uitgaan dat die 600.000 een nationaal cijfer is, dan zullen we inderdaad moeten uitgaan van de helft, begrijp ik.
Wat extra initiatieven betreft, moeten we inderdaad naast de re-integratietrajecten en de vrijwillige instroom op Vlaams niveau ook nog werken aan de eerstelijnszones en onze relatie met de ziekenhuizen – dat heb ik als voorbeelden gegeven –, maar ook nog veel breder. Er zijn de verschillende medische disciplines die inderdaad de verantwoordelijkheid hebben over de relatie met de patiënt, de terugkeer en de periode van herstel, het voorschrijfgedrag. Daar mogen geen taboes zijn. We moeten over alles durven te spreken in functie van een zo snel mogelijke terugkeer, altijd – nogmaals – op het tempo, het ritme van de mogelijkheden van mensen, maar vanuit de fundamenteel andere benadering. Mensen hebben mogelijkheden en we moeten naar de mogelijkheden kijken en de kansen die er voor hen nog zijn, veel eerder dan hen te laten wegzinken in beperkingen of lange ziektebeelden.
Minister, dank u wel. Ik denk dat we allemaal in dezelfde richting kijken en in dezelfde richting denken. Hopelijk kunnen we de actoren op het terrein ook in diezelfde richting laten gaan. Ik kijk uit naar de Vlaamse cijfers. Het zou wel interessant zijn om te zien wat de doorkijk is voor Vlaanderen om op die manier ook de effecten van het preventieve beleid dat in Vlaanderen gevoerd wordt te gaan meten en in kaart te gaan brengen. Dat zou wel interessant zijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.