Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over het onderzoek over de vraag- en aanbodzijde van interregionale arbeidsmobiliteit
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
De Service Public Wallon de l’Emploi et de la Formation Professionelle (Forem) en VDAB, het is hier al meermaals aan bod gekomen. De voorzitter heeft daar ook een mooie traditie in, met die conceptnota rond interregionale mobiliteit. We hebben hier ook de hoorzitting gehad, en ik was toen eerlijk gezegd wat geschokt toen men zei dat zij niet individueel monitoren wat er gebeurt wanneer ze iemand een vacature voorstellen in Vlaanderen. Ze zeiden dat ze een holistische benadering hanteerden. Zowel Actiris als Forem hadden dus geen cijfers van het aantal Walen of Brusselaars die hier een opdracht weigeren, die daar niet op ingaan. En dan is het natuurlijk moeilijk samenwerken.
Dan was er ook nog de schriftelijke vraag van collega Ongena. Het antwoord was dan dat er van de 177 Vlaamse vacatures die doorgestuurd werden naar Forem, er slechts 51 sollicitatieopdrachten uit voortkwamen. Nadien werd dat wat genuanceerd, en werd er gezegd dat VDAB maar van 51 sollicitatieopdrachten weet heeft, en dat het er meer kunnen zijn. Laat ons hopen.
Maar dan heb je federaal minister van Werk Pierre-Yves Dermagne, die een financiële stimulans heeft voorzien. Werkzoekenden die langer dan één jaar werkloos zijn, en die in een ander gewest aan de slag gaan, kunnen gedurende de eerste drie maanden een kwart van de premie van de werkloosheidsuitkering behouden. Nu, we hebben kennisgenomen van het gebruik daarvan, en in januari 2023 waren er slechts 29 begunstigden. Tussen haakjes, ik ben zelf geen voorstander van zo’n maatregel. Ik vind dat iemand die een voltijdse uitkering ontvangt, geen centen moet krijgen om te gaan werken. Die krijgt een uitkering om alles te doen om net te gaan werken. Maar goed, die maatregel is er, en die wordt ook al nauwelijks gebruikt.
Ik blijf dus serieus op mijn honger zitten. Ik woon in West-Vlaanderen, dat samen met Oost-Vlaanderen de hoogste werkzaamheidsgraad van het land heeft. Ik heb het nog eens opgezocht. In West-Vlaanderen is dat, geconsolideerd, 78 procent. De regio Kortrijk, waar ik vandaan kom, zit al aan 80 procent, net als heel Oost-Vlaanderen, en net als Waregem, collega Vanryckeghem.
Maar als je dan naar Moeskroen gaat, dat letterlijk vlakbij is, dan zit je met de laagste werkzaamheidsgraad van het land: 61 procent. Dat is eigenlijk echt straf; dat is op nog geen 10 kilometer afstand.
Ik kom tot mijn vragen. Zit er een kentering te komen tussen VDAB en Forem, of zal het blijven bij mooie woorden en weinig output?
Wanneer zou die samenwerkingsovereenkomst gesloten worden?
Wat zijn de zaken die u zelf op tafel legt mocht u zelf zonder onderhandeling die samenwerkingsovereenkomst mogen schrijven? Wat zou daar dan in staan?
We gaan helemaal akkoord met uw pleidooi voor een absolute meerderheid voor christendemocraten in dit land, collega Ronse. Ik stel voor dat we beginnen bij Vlaanderen, maar het zou inderdaad een goede zaak zijn mochten we dat in alle landsdelen kunnen bewerkstelligen. Met dank voor uw steun daarvoor.
Ik heb een andere invalshoek voor de vraag, namelijk de studie die is opgeleverd door het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) en Idea Consult, over vraag en aanbod inzake interregionale arbeidsmobiliteit. Daarbij werden ook de pendelstromen in kaart gebracht. Er werd ook duidelijk gesteld dat er al heel wat mensen uit Brussel en Wallonië richting Vlaanderen trekken om hier te werken. Dat is de positieve kant. Uit deze studie bleek ook dat er toch nog heel wat potentieel is.
Er is ook een grote bereidheid: zeven op de tien Brusselse werkzoekenden en een op de twee Waalse werkzoekenden zouden bereid zijn om in Vlaanderen te gaan werken. Dat staat wel wat in contrast met de realiteit van de werkzaamheidsgraad en het verhaal dat collega Ronse daarnet schetste over het grote verschil tussen Henegouwen en West-Vlaanderen, die vlak naast elkaar liggen. Maar er zou dus een bereidheid zijn.
Een groot deel van deze werkzoekenden zegt dat zij de weg niet kennen naar die Vlaamse vacatures. Dat doet dan meteen vragen rijzen bij de effectiviteit van de samenwerking tussen onze arbeidsbemiddelingsdiensten in de verschillende regio’s. Bovendien schat slechts een op de tien Brusselse en Waalse werkzoekenden hun kansen op succes in Vlaanderen hoog in. Dat is ook weer vreemd, en het zou ook alarmbellen moeten laten afgaan in Vlaanderen, denk ik. Wij hebben knelpuntvacatures, we spreken er hier elke week over in dit parlement. De kranten staan er vol van, de bedrijven schreeuwen om volk. Maar blijkbaar leidt dat niet tot de notie bij de Brusselse en Waalse werkzoekenden dat ze een grote slaagkans hebben op het vinden van een job in Vlaanderen. Dus het promoten van die openstaande vacatures aan de overkant van de taalgrens lijkt ons wel degelijk nuttig.
De kennis van het Nederlands wordt als belangrijkste obstakel beschouwd bij die werkzoekenden. Ook daar valt natuurlijk aan te verhelpen mits opleiding en vorming, zeker als je ziet dat vier op de tien Brusselse en Waalse werkzoekenden ook direct aangeven bereid te zijn om een opleiding Nederlands te volgen om hier te kunnen gaan werken. Dat kan beter, maar vier op de tien is al mooi. Dat is eigenlijk al een aanzienlijke arbeidsreserve die we vrij snel zouden kunnen aanspreken.
Ook bedrijven geven trouwens aan dat de taalbarrière het grootste struikelblok is om tot de aanwerving van Walen of Brusselaars over te gaan, naast de bereikbaarheid van het bedrijf.
De studie geeft een richting aan om met tewerkstellingszones te gaan werken. Brussel-Halle-Vilvoorde, Doornik-Moeskroen-Ieper-Roeselare-Kortrijk en Luik-Hasselt-Tongeren worden aangegeven als drie zones die ingevoerd zouden kunnen worden waar intens samengewerkt kan worden. Uiteraard wordt daarbij gekeken naar de intense samenwerking die VDAB, Actiris en Forem zouden kunnen opzetten.
Minister, hoe kijkt u naar de studie en de bevindingen?
De tewerkstellingszones hebben een redelijk potentieel volgens de studie. Op welke manier kijkt u daarnaar? Op welke manier kunnen we dat gaan bewerkstelligen zodat die regionale dynamiek geïntensifieerd kan worden?
De samenwerking tussen VDAB, Actiris en de Forem dient intenser en meer op maat van werkzoekende en bedrijven te zijn. Hoe evalueert u de eerste maanden van de nieuwe overeenkomst met Actiris die u sloot en hoever staat de samenwerkingsovereenkomst met Forem? Ook in het licht van wat collega Ronse nog zei over hoorzittingen die we hier gehad hebben, zijn we wel benieuwd of daaruit conclusies getrokken worden.
De Nederlandse taal is een groot struikelblok, zowel voor werkgevers als werkzoekenden. Hoe kunnen we die taalkennis van Brusselse en Waalse werkzoekenden verhogen? Kunnen we Nederlandse taallessen in Wallonië en Brussel organiseren? Kunnen we daar vanuit VDAB eventueel in investeren, samen met Forem en Actiris om dat aanbod ter plekke te verhogen om op die manier de toeleiding te vergemakkelijken?
De mobiliteit is eveneens een drempel. Het openbaar vervoer is niet altijd goed afgestemd op bijvoorbeeld de bereikbaarheid van bedrijventerreinen of ondernemingen. Hebt u hierover overleg met uw collega van Mobiliteit? Zijn er plannen voor bijkomende mobiliteitsvoorzieningen in functie van de interregionale arbeidsmobiliteit?
Tot slot heb ik nog een vraag over de werkgevers. Het gaat niet alleen om werkzoekenden. Op welke manier kunnen we bedrijven ondersteunen om de drempels die bij hen gedetecteerd worden rond taalkennis, prospectie, de manier waarop ze een Waalse of Brusselse werkzoekende kunnen contacteren, te verkleinen?
Minister Brouns heeft het woord.
Het samenwerkingsakkoord ligt op dit eigenste ogenblik voor bij de Inspectie van Financiën in functie van de eerste principiële goedkeuring door de Vlaamse Regering. Het gaat dus om een samenwerkingsakkoord tussen twee regeringen. De operationele uitvoering daarvan zal vorm krijgen in een meerjarenplan dat Forem en VDAB zullen afsluiten.
De socio-economische vooruitzichten en de demografische evolutie geven aan dat we het komende decennium naar een blijvende knelpunteconomie zullen bewegen, zoveel is intussen wel duidelijk. Vlaanderen vergrijst aan een sneltempo en er komen onvoldoende jongeren op de arbeidsmarkt om de pensioneringsgolf van de babyboomgeneratie te kunnen opvangen. Bovendien is het arbeidspotentieel in Vlaanderen ook nog kleiner dan in Wallonië. Tot slot telt Wallonië een groot aantal werkzoekenden en de werkgelegenheidsgraad ligt daar lager dan hier in Vlaanderen. Vlaanderen is dus een heel belangrijke bron van toegankelijke banen voor veel Waalse werkzoekenden. We zullen hen daarvan moeten blijven overtuigen. VDAB is toch wel een belangrijke partner wat die begeleiding betreft.
Een belangrijk uitgangspunt om dat te kunnen realiseren is die gezamenlijke arbeidsmarktanalyse die net zoals in 2021 met Actiris gebeurt. De gezamenlijke analyse betreft in eerste instantie de noden van de arbeidsmarkt die intussen wel genoegzaam bekend zijn wat Vlaanderen betreft, dus de vacatures en de werkzoekenden binnen Vlaanderen en Wallonië, met een specifieke focus op de knelpuntberoepen, de gevraagde taalkennis en de competenties en de opportuniteiten voor de interregionale mobiliteit. Al die zaken komen daar dus in aan bod.
Zowel mijn Waalse collega als ik beogen hiermee het instroompercentage van Waalse werkzoekenden in Vlaanderen te verhogen en anderzijds tegemoet te komen aan de behoeften van de Vlaamse bedrijven die op zoek zijn naar personeel, een win-win dus. Dit komt ten goede aan de werkzaamheidsgraad in het algemeen.
Er is ook al verwezen naar de bevindingen van het rapport. Die zijn nuttig om de samenwerking tussen Forem en Actiris verder vorm te geven. Je kunt dan inderdaad stellen dat het ons tevreden mag stemmen dat er heel wat Walen en Brusselaars bereid zijn om de Vlaamse arbeidsmarkt te versterken. Dat is inderdaad een bereidheid die blijkt uit onderzoek, maar we zien daar nog geen weerspiegeling van in de realiteit, helaas. Dat noopt ons om daar hard op te blijven doorwerken.
Het is vooral zaak om hen goed op te leiden, zowel op het vlak van beroepscompetenties als op het vlak van taal – dat komt telkens terug – en te zorgen dat ze op hun werkplek geraken want mobiliteit is niet altijd evident, ook al zitten we daar vaak in heel ‘dense’ regio’s. Voor de passende dienstbetrekking is het wel zo dat de gewestgrens niet langer telt waardoor je ook buiten je gewest een job moet aanvaarden. Dat is een belangrijke wijziging sinds de laatste interministeriële conferentie (IMC).
Vandaag werken VDAB en Forem al samen in drie tewerkstellingszones: Zone West, Zone Centrum en Zone Oost. Zone West gaat over West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen met het gebied La Wallonie picarde en de zones die grenzen aan de taalgrens. Zone Centrum gaat over Vlaams-Brabant met Waals-Brabant en de aangrenzende zones aan de taalgrens. Zone Oost gaat dan over Limburg en het gebied Luik, Hoei en Borgworm en de zones die grenzen aan de taalgrens.
We werken met VDAB, Forem en Actiris in de regio rond Brussel al heel nauw samen. De studie is dan ook nuttig om hun acties verder te verfijnen.
Het klopt dat het VIONA-onderzoek (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering) aangetoond heeft dat de kennis van het Nederlands een struikelblok kan zijn voor de Waalse of Brusselse werkzoekende om in Vlaanderen aan de slag te gaan, maar ook voor de werkgever, die soms nog te hoge verwachtingen stelt over de kennis van het Nederlands bij de potentiële kandidaten voor zijn openstaande vacatures.
Via het talenplan ‘Vijf voor taal’ – u allen bekend – wordt gewerkt aan de kennis van het Nederlands van anderstalige werkzoekenden. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de werkgevers die anderstaligen in dienst nemen. Het Waalse Gewest heeft een talenplan uitgewerkt, waarbij Nederlandse taallessen voor de Waalse werkzoekenden voorzien zijn. Brusselse werkzoekenden kunnen gebruik maken van taalbaden Nederlands die VDAB Brussel in samenwerking met de Brusselse centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s) organiseert.
Werkgevers kunnen via VDAB gebruikmaken van de IBO-T-maatregel (individuele beroepsopleiding met taalcoaching), waarbij gedurende een individuele beroepsopleiding (IBO) een taalcoaching voor de anderstalige cursist voorzien wordt, of van job- en taalcoaching voor anderstalige medewerkers die minder dan een jaar aan de slag zijn, in Vlaanderen werken en nog niet goed Nederlands spreken. Een coach helpt bij het inwerken en de integratie van nieuwe werknemers en leert ze beter Nederlands te spreken.
Zoals het VIONA-rapport aangeeft is er ook nood aan een sensibilisering om de vooroordelen, die er nog altijd zijn, bij werkgevers en werkzoekenden stelselmatig weg te werken. Het onderzoek wijst uit dat Waalse werkzoekenden wel bereid zijn om in Vlaanderen te werken, maar ze gaan ervan uit dat de kennis van het Nederlands een must is, waardoor ze niet solliciteren voor Vlaamse vacatures. Ook Vlaamse werkgevers moeten van het idee af dat de Waalse of Brusselse kandidaat absoluut Nederlands moet kennen om de job te kunnen uitvoeren. Hierbij zal de werkgever het gevraagde niveau van Nederlands overschatten, waardoor de kandidaten niet voor de vacature zullen solliciteren wegens te hoge eisen voor het Nederlands, die misschien niet nodig zijn. Misverstanden langs beide kanten dus. Via gerichte communicatiecampagnes, zoals die bij Actiris – ‘Een job, c’est aussi un job’ –, worden die vooroordelen aangepakt.
Ik geloof wel heel sterk, collega’s, dat we op basis van recente overlegmomenten en bezoeken op het terrein, werkgevers toch nog kunnen overtuigen om de Waalse en Brusselse werkzoekenden naar hier te halen. Ik denk dat we daar ook nog wat ondersteuning vanuit de werkgeversorganisaties kunnen gebruiken, om onze werkgevers op het terrein echt te gaan overtuigen om te werven, om jobbeurzen samen met VDAB te doen aan de andere kant van de taalgrens.
De heer Ronse heeft het woord.
Dank u, minister. Het is mij nog niet geheel duidelijk wat nu de x-factor zal zijn die in die samenwerkingsovereenkomst zal komen, die de Walen over de streep zal trekken. Ik zal iets zeggen. Volgens mij is die x-factor totaal niet mogelijk. De x-factor zou zijn om de werkloosheidsuitkeringen federaal in de tijd te beperken. Met moet werken aanmoedigen, niet door de uitkeringen te verhogen, maar wel door wat men netto verdient te verhogen, zoals hier met de jobbonus.
Intussen moeten we wel roeien met de riemen die we slechts hebben, en dat is zo’n type samenwerkingsovereenkomst, en tot toe heb ik nog weinig x-factor gehoord die daarin zal komen. Ik vrees dat we weer een glas champagne zullen drinken met Forem, iets zullen tekenen, wat foto’s zullen nemen, om dan binnen een jaar of twee jaar te zien dat de samenwerkingsovereenkomst opnieuw voor het museum is. Misschien moeten we toch nog eens proberen. Zal daar volgens u toch nog iets van x-factor in zitten, of wordt dat de zoveelste dode letter?
De x-factor in de samenwerking tussen de Waalse, Brusselse en Vlaamse arbeidsbemiddelingsdiensten zullen die diensten er deels zelf in moeten brengen. Ik ben bijvoorbeeld blij dat er werk wordt gemaakt van taalopleidingen door Forem in Wallonië. Maar als de Waalse werkzoekenden die bereid zijn om het Nederlands te leren niet effectief gebracht worden naar die Vlaamse vacatures, bijvoorbeeld door stages, beroepsinlevingstages en dergelijke meer, dan zal de kans op succes beperkt zijn. Ik hoop dat dat samenwerkingsakkoord voorziet dat er een aanbod komt van bijvoorbeeld stageplaatsen of passende vacatures voor mensen die in Wallonië een opleiding Nederlands gaan volgen. Hopelijk is ook de capaciteit daarvoor voldoende in Wallonië en wordt daar actief promotie rond gevoerd. Want als het is zoals met de vacatures die wij vanuit Vlaanderen richting Wallonië sturen, en men daar dan in Wallonië heel weinig mee aan de slag gaat om Waalse werkzoekenden naar hier toe te leiden, dan is dat een mooi theoretisch concept maar in de praktijk geen concept dat het verschil zal maken, terwijl het wel kan. Ik geloof in de studie dat men wel degelijk bereid is om Nederlands te leren. Als vier op de tien in Wallonië aangeven dat men daartoe bereid is, dan durf ik dat ook wel te geloven, maar het aanbod moet navenant zijn.
In de conceptnota waar collega Ronse al naar verwees, gingen we iets verder. Ik heb deze namiddag een debat met onder andere collega Verbeurgt over kennismigratie. Daar pleiten onze universiteiten en bedrijven voor een ‘soft landing’, het aantrekken van buitenlands toptalent naar de Vlaamse arbeidsmarkt met een begeleiding om mensen die van buiten de Europese Unie komen, te begeleiden om zich hier te huisvesten, onderwijs voor hun kinderen te voorzien, kinderopvang te voorzien, en uiteraard ook de taal te kunnen leren. Maar wij hebben zo'n beleid niet voor wie vanuit Wallonië en Brussel in Vlaanderen wil komen werken. Hen laten we eigenlijk gewoon aan hun lot over. We gaan hen misschien nog een vacature bezorgen en misschien een opleiding, maar een begeleiding om hier een woonst of kinderopvang of onderwijs te vinden, doen we niet. Dat is een voorstel dat in onze conceptnota zat en wat ik al een aantal keer heb herhaald. Ik denk dat het nuttig zou zijn dat we die stap minstens in een proefproject proberen te exploreren om mensen uit Wallonië en Brussel niet enkel te begeleiden naar een vacature maar eventueel ook naar een woonst en een toekomst in Vlaanderen.
Er is nog veel potentieel. Hopelijk gaat de overeenkomst met Forem dat potentieel voor een stuk benutten.
Minister Brouns heeft het woord.
Collega Ronse, ik ben het wel met u eens wat de x-factor betreft. Ik houd absoluut niet van papieren tijgers. Ik heb al heel vaak tegen VDAB gezegd dat als hij samenwerkingsovereenkomsten afsluit om ze in de lade te leggen, we daar niets aan hebben.
De elementen die u aanhaalt, zijn ook de onze wat het federale niveau betreft. In de fiscale hervorming het verschil tussen werken en niet-werken veel groter maken: ja. De werkloosheidsuitkering beperken in de tijd: ja. Dat weten we. Dat zijn helaas knoppen waaraan moet worden gedraaid. Maar op korte termijn, met uitzondering van de fiscale hervorming, hoop ik dat die wel snel kan. Die andere hervorming zal niet zo evident zijn op korte termijn. Maar ik geloof dat je vooral moet sturen wat je wel kunt doen. Ik heb het gevoel dat onbekend onbemind is want ze geven wel aan dat ze hier willen komen werken, maar tegelijk geven ze een aantal drempels aan zoals mobiliteit en taal. Waarom draaien we het dan niet om? Ik denk dat we dat kunnen en nog veel meer dat we onze Vlaamse werkgevers in die regio moeten stimuleren om gewoon hands-on ter plaatse te gaan en wij zullen hen ondersteunen om daar een jobbeurs te organiseren. Ik heb heel goede ervaringen met jobbeurzen waar de werkgevers ter plaatse gaan met de Oekraïners, waar we die mensen toeleiden naar die mensen en een op een afspraken maken, waar de VDAB’s, de Actirissen en de Forems van deze wereld een soort faciliterende rol hebben, niet meer dan dat. We moeten ze rechtstreeks met elkaar in contact brengen. Ik denk dat we daar vanuit Vlaanderen misschien nog meer dan vandaag op kunnen inzetten. Dat is iets wat we op korte termijn nog eens moeten bespreken. We hebben dat gezien in Zaventem met een aantal initiatieven, gesteund door Voka. Maar ik geloof daar veel meer in dan een aantal afspraken op papier te maken die tot niets leiden. We gaan ons engageren om heel hands-on zoveel mogelijk werkgevers warm te maken om te laten zien dat zij wel degelijk met Brusselse en Waalse werkzoekenden aan de slag willen gaan en dat de vermeende drempels niet mogen leiden tot angst om hier te komen werken. Dus heel hands-on: jobbeurzen om eens te zien welke effecten we daaruit kunnen halen, naast de inspanningen die moeten worden verwacht van de Waalse collega's maar waar we niet bevoegd voor zijn.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik geloof wel in die hands-onbenadering. Zolang er geen beweging is waar er moet worden bewogen, moeten we met heel concrete gerichte initiatieven Waalse werkzoekenden verleiden. Dit ondanks het volgende. Dat is wat ik in mijn tweede tussenkomst vergeten was, minister, maar als het mij gepermitteerd is, wil ik u dat nog vragen. Wij gaan nu een samenwerkingsovereenkomst maken met Forem om meer Waalse werkzoekenden voor Vlaamse vacatures te krijgen maar op dit eigenste moment zijn Waalse politici aan het proberen om – het is in de vorige commissievergadering aan bod gekomen – ‘territoires zéro chômeur de longue durée’ in te stellen. Dus eigenlijk dreigt bijvoorbeeld in Henegouwen iedereen die al langer dan twee jaar werkloos is, niet meer naar Vlaamse vacatures gestuurd te worden maar ingezet te worden op jobs die de PS zal creëren samen met Ecolo, fake jobs, jobs die niet nodig zijn. Dat gaat het potentieel aan mensen die we kunnen binnenkrijgen serieus bemoeilijken.
Ik vind persoonlijk dat als men daarmee dreigt verder te gaan, dat wij geen samenwerkingsovereenkomsten met hen moeten afsluiten. Ik denk dat we daar echt onze hakken in het zand moeten zetten. Nogmaals, aan degenen die zouden repliceren dat ik toch Vlaams-nationalist ben en dat dat hun eigen autonomie is, dan zeg ik ja, absoluut, maar ik heb nog eens opgezocht dat zo’n job uit een werkloosheidsuitkering en een toelage bestaat. Die toelage zal komen van het Waalse Gewest. Ze gaan zich nog iets dieper in de schulden werken. En de basis zal nog altijd de werkloosheidsuitkering zijn, net zoals bij het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap (PWA), maar dan voltijds. Dat is dus op onze kosten.
Collega's, interregionale arbeidsmobiliteit is iets waar we allemaal zelf keihard in geloven. We hebben ook allemaal kamerbreed gevraagd naar samenwerkingsovereenkomsten met Actiris en Forem. Het is dus een goede zaak dat die van Forem alleszins opnieuw geactualiseerd wordt en binnenkort wordt ondertekend. We zullen het in de commissie van zeer nabij opvolgen om van ons geloof een daadwerkelijk succes te maken op het terrein. Wordt vervolgd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.