Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over faillisementen in de bouwsector
Verslag
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Voorzitter, dit is een element dat hier al eens eerder aan bod is gekomen. De bouwsector beleeft turbulente tijden. Zo blijkt dat de voorbije vijf maanden een recordaantal van 906 bouwbedrijven failliet is gegaan. Elke dag leggen ongeveer zes bouwbedrijven de boeken neer. Slechts de helft van de bouwbedrijven is winstgevend. Een reden daarvoor is natuurlijk de gestegen kostprijs van bouwmaterialen, die mensen doen afzien van renovatie- en nieuwbouwprojecten. Embuild, de sectorfederatie, ziet daarnaast ook een oorzaak in de afschaffing van de Vestigingswet in 2018. Die wet stelde dat vooraleer iemand een bepaald beroep als zelfstandige kan uitoefenen, hij over bepaalde beroepsbekwaamheden moet beschikken. De afschaffing van de wet zorgde er ook voor dat de consument niet langer beschermd is tegen mensen die zonder enige vakkennis een economische activiteit uitvoeren, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de consument. Dat is een debat dat we hier in de commissie al hebben gevoerd. Er was ook een Panoreportage die dat aan het licht bracht. Ook de renovatieplicht kan als reden worden aangehaald waarom bouwbedrijven hun orderboekje minder snel kunnen volschrijven. Voor jonge mensen is het moeilijk, gezien de tijdsdruk en de gestegen prijzen, om aan die plicht te voldoen, waardoor ze minder snel aan een renovatieproject beginnen.
Minister, ik heb enkele vragen voor u.
Hoe kijkt u naar de cijfers en het feit dat steeds meer bouwbedrijven de boeken neerleggen?
Naar aanleiding van een eerder debat hierover in de commissie, op 20 april, gaf u aan dat u in overleg zou gaan met Bouwunie en Embuild om te bekijken hoe kwaliteitsvolle ondernemers extra kunnen worden beschermd. Wat is de stand van zaken met betrekking tot dat overleg? Welke initiatieven zult u hieromtrent nemen?
De heer Vanryckeghem heeft het woord.
Voorzitter, minister, beste collega’s, mijn vraag is vrijwel identiek aan die van collega Verbeurgt. We lazen vorige week inderdaad uitvoerig in de pers dat er een recordaantal faillissementen is in de bouwsector. Er zijn verschillende mogelijke oorzaken, zoals de lage winstmarges en het afhaken van bouwers en verbouwers door het feit dat de rente op een jaar tijd is verviervoudigd en lenen steeds moeilijker wordt. Ook is er te weinig personeel: er staan momenteel 14.000 vacatures open. Er zijn ook veel starters sinds de coronapandemie.
Wat echter expliciet mijn aandacht trok, was het feit dat Bouwunie andermaal aandringt op een alternatief voor de in Vlaanderen afgeschafte Vestigingswet. Nu kan gelijk wie zonder enige beroeps- of bedrijfskennis en met relatief lage opstartkosten in de bouwsector starten. Volgens Bouwunietopman Jean-Pierre Waeytens is die situatie niet langer houdbaar. De CEO van Embuild, Niko Demeester, pleit er ook voor om opnieuw enkele basisvoorwaarden in te voeren voor starters. Ik citeer hem: “Een chirurgische ingreep onderga je (...) niet bij een kwakzalver zonder diploma. Waarom zou je dat bij een van de grootste investeringen uit je leven dan wel riskeren?”
Minister, mijn concrete vraag is dan ook: zijn er plannen om opnieuw basisvoorwaarden in te voeren? Die kunnen misschien gepaard gaan met het invoeren van een kwaliteitslabel.
Minister Brouns heeft het woord.
Collega’s, een faillissement van een onderneming kan uiteraard een echt drama zijn voor de ondernemer, voor diens familie en voor de werknemers. In sectoren die zich ook tot eindconsumenten richten, heeft dat ook vaak negatieve gevolgen voor de klanten. De voorbeelden zijn genoemd en zijn helaas bekend. Een faillissement is dus absoluut iets waar we niet te licht overheen mogen gaan.
Naar aanleiding van onze eerdere bespreking in deze commissie hebben we samen met de bouwsector een stuurgroep opgericht. Zowel de bouwbedrijven en de architecten als de ingenieursbedrijven participeren aan die werkgroep. Intussen zat men al tweemaal samen. Naar aanleiding van de eerste bijeenkomst werd afgesproken dat het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) een objectieve statistische analyse zou laten maken van de evolutie van starters en stoppers in de bouw. VLAIO heeft dit samen met het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) gevraagd aan het Expertisecentrum O&O Monitoring (ECOOM). De onderzoekers van ECOOM, in de praktijk mensen van KU Leuven, kwamen daarbij tot drie bevindingen. Ik kan ook zeggen dat de studie reeds is afgerond en volgende week kan worden verspreid in het parlement.
De eerste bevinding is dat de beleidswijziging, zijnde de afschaffing van de Vestigingswet, resulteerde in een toename van het aantal nieuwe ondernemingen in de Vlaamse bouwsector. Daarnaast werd er na verloop van tijd ook een beperkte stijging van het aantal stopzettingen waargenomen.
De tweede bevinding is dat de afschaffing van de vestigingsattesten in Vlaanderen mogelijk geleid kan hebben tot een 'crowding out'-effect, omdat het aantal nieuwe ondernemingen in Brussel sterk afnam rond de periode van de beleidswijziging. In Brussel werd de Vestigingswet niet opgeheven. Echter, de toename van het aantal nieuwe ondernemingen in Vlaanderen compenseert ruimschoots de daling in Brussel.
De derde bevinding is dat de stijging van het aantal stopzettingen in Vlaanderen niet veroorzaakt lijkt te worden door een lagere kwaliteit van de nieuwe ondernemingen, maar eerder een gevolg is van een groter aantal nieuwe ondernemingen.
Dat zijn de drie de bevindingen, maar zoals gezegd wordt de volledige studie gedeeld.
Uit het ruimere rapport blijkt dat er zich een trendbreuk voordeed tussen 2018 en 2019. Het aantal oprichtingen binnen de sector kende een sterke stijging, die we niet zo sterk zien in de andere landsdelen. De verbetering van het startersklimaat die de Vlaamse Regering beoogde met de opheffing van de Vestigingswet, lijkt zich dus voor te doen. Overigens moeten we wel zien dat het aantal starters al van 2013 begon te stijgen, en de stijging duidelijk versterkt na de afschaffing van de toegang tot het beroep. De trend is in Wallonië grotendeels gelijklopend, maar minder sterk qua stijging van het aantal starters na de afschaffing van de toegang tot beroep in Vlaanderen.
Als we naar de faillissementscijfers kijken voor de oprichtingsjaren 2019, 2020 en 2021, zien we geen stijging van de faillissementspercentages in Vlaanderen voor twee jaar na opstart en drie jaar na opstart. Er is zelfs een licht dalende trend, in vergelijking met de jaren voorafgaand aan de aanpassing. Hier is de trend tussen Vlaanderen en Wallonië gelijklopend. In absolute termen zijn er natuurlijk wel meer faillissementen, maar die zijn dus te wijten aan het toenemende aantal bedrijven, maar die zijn, op basis van de data, op dit moment niet toe te schrijven aan de beleidswijziging op zich.
Dat het getal aan faillissementen stijgt, is overigens gewoon logisch door de stijging van het totale aantal ondernemingen. Als hetzelfde percentage starters en stoppers doorheen de tijd toegepast wordt op een stijgend aantal bedrijven, zal het aantal gefailleerden uiteraard als getal toenemen. Dat dan een recordaantal gefailleerden gerapporteerd wordt, is logisch.
Globaal moet vastgesteld worden uit het rapport dat het aantal starters sterk steeg en het aantal stopzettingen licht steeg. Concreet wil dat zeggen dat de overlevingsratio van de ondernemingen in de bouwsector verbeterde in plaats van verslechterde. De berichten over het stijgende aantal faillissementen in de bouwsector kloppen dus voorlopig niet op lange termijn.
Bovendien moet gezegd worden dat er ook geen andere gegevens beschikbaar zijn waaruit zou blijken dat de kwaliteit daalt, bijvoorbeeld door een stijgend aantal claims op de aansprakelijkheid van aannemers.
Ik moet daarbij wel opmerken dat ik dit alles met enige voorzichtigheid zeg. We maakten de analyse nog vrij vroeg na de afschaffing van de toegang tot beroep. We weten ook dat de bouwsector qua faillissementen altijd vrij laat na een crisis haar piek kent, waardoor de nominaal stijgende cijfers in de bouwsector op dit moment ook toegeschreven kunnen worden aan de gevolgen van de covid- en energiecrisis. Het is dus aangewezen deze analyse binnen enkele jaren opnieuw te maken.
In elk geval kan op basis van een objectieve statistische analyse vandaag niet geoordeeld worden dat de faillissementscijfers het gevolg zijn van de afschaffing van de toegang tot het beroep, hoewel dat sommigen daar in de media naar verwezen hebben.
Dit alles neemt niet weg dat de kwaliteit van het vakmanschap in de bouwsector voor mij een heel belangrijke bekommernis is, net zoals het maximaal bewaken van die eerlijke concurrentie. Daarom ook mijn initiatief om een stuurgroep op te zetten met de sector.
En dan kom ik bij de volgende vraag.
We hebben zoals gezegd tot dusver twee keer met de sector samengezeten. Daarbij zijn alvast drie initiatieven afgesproken. Het uitgangspunt hierbij is dat we onderzoeken hoe we tot een werking en betere erkenning kunnen komen van kwaliteitsvol vakmanschap in de bouw, waarbij het herinvoeren van een vestigingsattest daarbij volgens mij niet de oplossing is.
Het eerste afgesproken initiatief is de objectieve statistische analyse van de langetermijntrends inzake starters en stopzettingen in de bouw. De belangrijkste bevindingen daarvan zijn zojuist al kort toegelicht.
Een tweede initiatief is dat aan VLAIO gevraagd wordt om de reguleringsimpactanalyse (RIA), die gemaakt werd in 2018 bij de afschaffing van de toegang tot beroep, te actualiseren. Deze RIA vergeleek de situatie inzake toegang tot beroep in Vlaanderen met de situatie in andere landen in Europa. Daarnaast bracht deze RIA ook in kaart welke andere Belgische en Vlaamse regelgeving van toepassing is op Vlaamse bouwbedrijven die aanzetten tot kwaliteitsvol vakmanschap, en aspecten van consumentenbescherming in zich dragen. Bijkomend zal VLAIO laten bekijken welke van deze wetgeving ook al aanzet tot levenslang leren.
Een derde initiatief is dat VLAIO het huidige opleidingsaanbod inzake ‘reskilling’ en ‘upskilling’ in kaart zal brengen met eventuele hiaten die zich hierin voordoen. Dit zal dan bekeken worden met de sector zodat bijvoorbeeld richting Syntra initiatieven kunnen worden genomen om de hiaten in het aanbod te dichten.
Om dan even in te zoomen op de vraag van collega Vanryckegem: zoals hierboven al toegelicht, is er vandaag geen enkel bewijs dat de afschaffing van de toegang tot het beroep negatieve gevolgen heeft gehad. De overlevingsgraad van de bouwbedrijven is er net op verbeterd, zelfs als we het huidige hoger aantal faillissementen ten gevolge van de covid- en energiecrisis in rekening brengen.
In die zin kan ik alleen aangeven dat er geen plannen zijn om de basisvoorwaarden herin te voeren.
Wel zullen we, samen met VLAIO en actoren uit de bouw, op basis van de toegelichte afspraken in de stuurgroep, bespreken welke initiatieven we kunnen nemen om levenslang leren in de bouwsector verder te ondersteunen en te versterken, en de kwaliteit van het vakmanschap nog beter tot zijn recht te laten komen.
Het is nog te vroeg om over concrete of eventuele bijkomende beleidsinstrumenten te spreken. Daar wacht ik het verder overleg rond af. Maar ik kan u wel verzekeren dat ik de problematiek bijzonder belangrijk vind, en daarom ook meteen de mensen rond de tafel heb gebracht om met hen te kijken hoe we die kwaliteit nog meer kunnen waarborgen.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, ik denk dat het inderdaad goed is dat we het rapport ten gronde kunnen bekijken.
Ik verschil wel van mening in uw lezing van de cijfers. U zegt dat het aantal starters is toegenomen door het stimuleren van het ondernemingsklimaat en het afschaffen van de Vestigingswet. Er was al een stijging, maar die is nog toegenomen. Het aantal faillissementen blijft op hetzelfde niveau, en procentueel is er een lichte daling.
Ik denk dat de ambitie van een goed ondernemersbeleid zou moeten zijn om meer starters te hebben, en ook dat er minder mensen stoppen. Een beleid stimuleren of oprichten waarbij veel mensen starten, maar waarbij de ‘collateral damage’ ook hoog blijft – er is geen drastische daling –, staat voor mij niet gelijk aan een ondernemingsklimaat stimuleren, en ervoor zorgen dat mensen duurzaam kunnen ondernemen.
Ik denk dat we de twee moeten doen. We moeten ervoor zorgen dat meer mensen starten, maar we moeten er ook voor zorgen dat het aantal faillissementen drastisch daalt. Op dat vlak denk ik dat er toch bijkomende inspanningen nodig zijn, want elk faillissement – zoals u zegt – is er een te veel. Dat zijn mensen die hun spaarcenten daarin hebben gestoken, jonge ondernemers die nadien met een achterstand opnieuw op de arbeidsmarkt of in het ondernemerschap moeten starten. Dat is één element.
Ten tweede, wat de consumentenbescherming betreft, zegt u dat de RIA wordt geactualiseerd. Dat is een goede zaak. Maar bij het afschaffen van de Vestigingswet werd gezegd dat er compenserende maatregelen genomen moeten worden om de consumentenbescherming te verbeteren. Dat is toen al in de replieken van de sector aangehaald: gelijktijdig moet de consument op andere vlakken beschermd worden. En daar vind ik toch dat we als Vlaanderen moeten bekijken, als we dergelijke administratieve vereenvoudigingen doorvoeren, hoe we de consumentenbescherming onmiddellijk gelijktijdig kunnen versterken. Ik denk dat het goed is dat dat nu gebeurt, maar dat zou toch sneller moeten zijn.
Het is goed dat het opleidingsaanbod in kaart wordt gebracht en versterkt wordt.
Eén laatste element dat ik u nog wil meegeven: de bouwsector staat natuurlijk onder druk vanwege het uitstelgedrag, zowel van individuen als van publieke investeringen. De prijzen spelen daarin mee, besparingen van lokale besturen spelen daarin mee.
Ik denk dat er voor u ook een rol is weggelegd als aanjager van het investeringsklimaat in Vlaanderen. Bekijkt u daar ook, samen met onder andere lokale besturen en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), hoe we ervoor kunnen zorgen dat het investeringsklimaat op peil blijft, of zelfs nog omhoog gaat, om ervoor te zorgen dat die bouwsector rendabel blijft, zodat die kan blijven ondernemen, kan blijven bouwen? Ik denk dat het belangrijk is dat de publieke sector daar haar rol van aanjager opneemt. Ik kijk ook een beetje naar u als aanjager van lokale overheden.
De heer Vanryckeghem heeft het woord.
De verhoging van het aantal starters en het eenvoudiger starten in de bouwsector impliceren uiteraard wel een kwaliteitsdaling en daar zijn helaas veel van onze Vlaamse burgers de voorbije jaren de dupe van geweest, onder meer door heel wat frauduleuze aannemers. Zowel collega Verbeurgt als ikzelf leggen de nadruk op het verkrijgen van een kwaliteitslabel. Vakmanschap moet herkenbaar zijn. Ik ben ook blij te vernemen, minister, dat u deze piste kunt volgen. Het is bijzonder goed dat de starters moeten voldoen aan een aantal basisvoorwaarden en dat op deze manier het kaf van het koren kan worden gescheiden. Ik denk dat het een stap in de goede richting is ten voordele van de bouwsector en alle mensen die hier een beroep op doen. De bouwsector is een cyclische sector. Met een aantal voorwaarden te stellen, kan het zeker de goede richting uitgaan in Vlaanderen. Ik ben blij dat u de mensen rond de tafel zult brengen en wil u daarvoor ook danken.
De heer Annouri heeft het woord.
Ik wil kort aansluiten bij de vragen van de collega's om het punt te onderstrepen dat economische rendabiliteit één zaak is. Meer starters is een goede zaak, maar het gaat vooral over de kwaliteit. Als de discrepantie daartussen te groot wordt, dan hebben we een probleem. Als je spreekt met architecten, zijn er steeds meer jonge mensen die gewoon de handdoek in de ring willen gooien, want men zegt dat het op een bepaald moment stopt als men niet kan vertrouwen op aannemers met wie men contracten afsluit, omdat ze hun werk niet goed doen. Het gaat over basiszaken. Je sluit contracten af met bouwondernemingen of aannemers omdat je ervan uitgaat dat volgens de regels van de kunst de dingen zullen worden uitgevoerd. Je komt terecht op een werf en dan blijkt dat niet het geval te zijn. Dat is een demotiverende factor.
Ik wil geen uitspraken doen over cijfers bij architecten en incidenten die toenemen of niet. Ik heb daar zelf geen zicht op. Maar je merkt wel als je gesprekken voert met mensen, dat daar wel een discrepantie is. Ik wil dus opnieuw onderstrepen dat enerzijds zorgen voor economische rendabiliteit en meer starters één zaak is, maar kwaliteit en ervoor zorgen dat er een bepaalde lat is waar men over moet, zodat alles wat afgeleverd wordt in een sector die onder druk staat, op zijn minst de minimale kwaliteitsvereisten haalt, en liefst meer, een andere zaak is. Dat is een punt dat ik zeker wilde onderstrepen, minister.
Minister Brouns heeft het woord.
Ik denk dat we dicht bij elkaar zitten en dat veel van wat hier gezegd wordt, ik wel deel.
Collega Vanryckeghem, laat het duidelijk zijn, frauduleuze aannemers of mensen die malafide intenties hebben, vinden we helaas nog in een aantal sectoren, zeker ook in de bouw, maar daar geldt het principe van nultolerantie. De ervaring leert ook wel dat die groep zich niet echt laat afschrikken door een of andere wet of door regels. Die hebben gewoon verkeerde intenties. Daarom vond ik het belangrijk om in die context naar de verschillende bevoegdheden in dit land te verwijzen en ook daar in de prioriteit van het vervolgingsbeleid wat meer aandacht aan te geven in de toekomst en dat men tegen bedrijven die twintig of dertig keer blijven terugkomen, wat strenger gaat optreden, veel strenger dan vandaag, om alvast het kaf van het koren te kunnen scheiden.
Van meet af aan heb ik de rol van de architect cruciaal gevonden. Zij zijn vandaag veel nauwer betrokken dan ooit. Het is natuurlijk deels het gevolg van meer regels op het vlak van veiligheid en kwaliteit die moeten worden opgevolgd op een werf. Een architect is dus een soort eerste filter voor de klant om hem een stukje te beschermen tegen mensen met wie men beter niet in zee gaat. Ik vind die rol daarin cruciaal. Maar ik deel natuurlijk uw mening. Uiteraard is het de ambitie van elk beleid om zoveel mogelijk ondernemerschap te stimuleren. Er is een hele rist aan initiatieven om jonge mensen zoveel mogelijk te prikkelen voor ondernemerschap in Vlaanderen. Ik vind dat een zeer belangrijk aandachtspunt. U kent die initiatieven voor jong ondernemerschap. Daarnaast is er de ambitie om zoveel mogelijk faillissementen te voorkomen. Dat zijn allemaal elementen die op tafel liggen. Als we dan specifiek kijken naar de bouw, blijft opleiden een belangrijk aandachtspunt in de context van het levenslang leren. Ook de reguleringsimpactanalyse en de statistische analyse zijn zaken die voor mij belangrijk zijn als elementen om te komen tot een betere kwaliteit binnen de bouwsector en om daar het kaf van het koren te kunnen blijven scheiden.
Wat betreft het aanjagen van de lokale besturen, nemen wij verschillende initiatieven die het investeringspeil van lokale besturen kunnen ondersteunen en opkrikken, als ik denk aan de kernversterking, die belangrijk is. Ik denk dat wij binnen verschillende bevoegdheden, transversaal, dat lokale niveau maximaal ondersteunen, aanjagen en prikkelen om te investeren en onze bouwsector op die manier te ondersteunen.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Eerst en vooral naar de collega's toe, denk ik dat er in de commissie een brede consensus over is dat we echt naast het stimuleren van ondernemerschap, dat wij allen delen, ook de consumentenbescherming in de bouwsector centraal moeten stellen. Het is een sector die soms al eens met een imagoprobleem worstelt wegens de malafide cowboys die in die sector zitten, ten koste van de vele bonafide ondernemers die elke dag keihard hun best doen om in dit land dingen gebouwd te krijgen. Ik denk echt dat we die bescherming van de consument centraal moeten stellen, in het belang van de sector zelf. Ik kan u al aankondigen dat vanuit onze fractie een initiatief zal worden genomen om de consumentenbescherming te versterken. Ik reik de hand naar de collega's om daar samen werk van te maken en daarover een gemeenschappelijk voorstel van resolutie neer te leggen.
De heer Vanryckeghem heeft het woord.
Het is voldoende voor mij.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.