Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, de vraag die ik u heden stel, is als opvolging van een vraag die ik op dinsdag 17 januari aan u stelde. Die vraag handelde over het feit dat in december vorig jaar een Vlaams-federale werkgroep opgericht werd om de fusies van gemeenten die in de pijplijn zitten of zaten, goed te laten doorlopen.
U hebt in uw antwoord geformuleerd dat dat niet abnormaal was, dat er ook bij uw voorgangster, mevrouw Homans, met het laten starten van de fusies vorige legislatuur, zo’n werkgroep geweest is, omdat gemeentefusies natuurlijk ook hun repercussies hebben op het federale niveau. Ik denk aan politiezones, aan de brandweer, aan hulpverleningszones en dergelijke meer.
U hebt in uw antwoord toen ook aangegeven, minister, dat elke minister voor 30 juni – en dat is dus eerstdaags – de impact van de gemeentefusies, zoals ze op heden gekend zijn, op zijn of haar bevoegdheden zou onderzoeken. Ik besef dat het nog geen 30 juni is, maar mijn vraag is toch of u ons kunt informeren over de resultaten van deze impactanalyse voor elke minister, zoals afgesproken was. Zijn er nog regelgevingen, administratieve praktijken en procedures die nog niet zijn aangepast aan de fusies die mogelijk vanaf 1 januari 2025 plaatsvinden?
Hoewel het om een ambtelijke werkgroep gaat, minister, waarbij een federale minister de coördinerende rol heeft, blijft het natuurlijk belangrijk dat de Vlaamse overheid dit nauwlettend opvolgt. Het is dan ook een Vlaams-federale werkgroep.
De werkgroep zal zich niet bezighouden met fusies van gemeenten waarvoor Vlaanderen momenteel geen bevoegdheid heeft – daarover hebben we toen ook gesproken –, met name de fusies met of tussen faciliteitengemeenten. Dit onderwerp is al aan bod gekomen in deze commissie. Ik verwijs daarvoor niet alleen naar de vraag die ik toen gesteld heb, maar ook naar de vraag van collega Jeremie Vaneeckhout van iets meer dan een jaar geleden. De vraag is of er dienaangaande tot op heden concrete gevolgen zijn, want ik breng toch ook in herinnering dat in oktober vorig jaar de minister-president dienaangaande een schrijven gericht heeft aan de federale overheid. Mijn vraag is dan ook: hebt u of heeft iemand anders in de Vlaamse Regering stappen ondernomen om de problematiek van de mogelijke fusies van faciliteitengemeenten verder te bespreken, omdat – en het is vandaag ook verschillende keren aan bod geweest – u zelf toch ook een felle pleitbezorger bent van schaalvergroting? Mijn vraag is dan ook, minister, of er dienaangaande al initiatieven genomen zijn.
Tot slot heb ik onlangs in de media vernomen dat – en dan spreek ik vooral over de zes taalgrensfaciliteitengemeenten, niet de gemeenten rond Brussel of in de Vlaamse Rand – een aantal van die faciliteitengemeenten zeer kleine gemeenten zijn. De kleinste – we kennen ze – is Herstappe, met 77 inwoners. Ik heb dat daarjuist nog eens nagekeken: zeven gemeenteraadsleden, 77 inwoners. Je moet al moeite doen om geen familiale banden te hebben. Elk gezin zit daar, denk ik, in de gemeenteraad. Het moet heel leuk zijn.
Neen, maar we kennen de problematiek. Vier van de zes kleinste hebben extra ondersteuning gekregen, ook omdat ze niet kunnen fuseren. Twee van de zes – de grotere dan – voelen zich voor een stuk benadeeld, met name Ronse en Voeren, omdat zij niet mee kunnen aanschuiven voor die extra ondersteuning, maar anderzijds toch weer geblokkeerd zijn wanneer het over fusies gaat. Dat is dus mijn laatste vraag: hoe kijkt u naar de problematiek van die extra financiering voor deze gemeenten die met handen en voeten gebonden zijn aan het statuut waarin ze zitten?
Ik wil tot slot nog meegeven, voorzitter, minister, dat ik bij dezen dus geen oproep doe om fusies te maken waarbij de faciliteiten verder uitbreiden. Laat dat in ieder geval heel duidelijk zijn. Maar ik neem aan dat u dat van mij niet verwacht zou hebben, mocht ik daarvoor pleiten.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van Dijck, ik ben vooral blij dat u misschien wel honderd keer het woord ‘fusies’ in de mond hebt genomen, en ik stel samen met de commissie vast dat dat de vijfde vraag is waar de fusies toch op de voorgrond treden. (Opmerkingen van Karel Van Miert)
Mijnheer Van Miert, je kunt bijna niet anders meer. Je voelt de druk. (Opmerkingen van Brecht Warnez. Gelach)
Ja, mijnheer Warnez, u hebt nu opnieuw wat praat, omdat de heer Van den Heuvel hier nu niet meer aanwezig is. (Gelach)
Maar met die schaduw achter u, dan is dat anders. Dan wordt u al wat genuanceerder. (Opmerkingen van Brecht Warnez. Gelach)
Mijnheer Van Dijck, bedankt voor de vraagstelling. We hebben het in deze commissie naar aanleiding van een eerdere vraag hier ook al over gehad. Ik geef een update van de beide dossiers.
De Federale Regering heeft op de ministerraad van 23 december 2022 beslist om een werkgroep op te richten die de impact zal onderzoeken van de vrijwillige gemeentefusies op de federale materies. Wat is de stand van zaken? Vanmorgen om 10 uur kwam de Vlaams-federale werkgroep voor de vrijwillige fusies van gemeenten voor het eerst bijeen, en dit onder voorzitterschap van de FOD Binnenlandse Zaken. De contactpersonen van de verschillende federale overheidsinstanties waren hierop aanwezig. Vanuit Vlaanderen was het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) vertegenwoordigd. ABB heeft op de eerste bijeenkomst een toelichting gegeven over het fusiekader, de fusietrajecten en de aanpak van de federale impactanalyse.
Uit de gesprekken kwam naar voren dat de analyse van de impact van de gemeentefusies op de federale materies nog volop bezig is. Dat bleek ook al uit de bilaterale gesprekken die ABB eerder had met de FOD Binnenlandse Zaken over de impact van gemeentefusies op politiezones, met de FOD Justitie over de impact van gemeentefusies op gerechtelijke arrondissementen en kantons, en met bpost over adreswijzigingen. We streven ernaar om tegen 15 september de resultaten van de federale impactanalyse te ontvangen. Hierna passen de contactpersonen voor hun bevoegdheden het draaiboek vrijwillige fusies van ABB aan. Op basis van de resultaten van de impactanalyse worden de nodige aanpassingen aan de regelgeving, administratieve praktijken en digitale toepassingen doorgevoerd. De Vlaams-federale werkgroep komt in de tweede helft van september opnieuw bijeen.
Uw derde, vierde en vijfde vraag gaan over de taalgrensgemeenten en over de onmogelijkheid voor die gemeenten om te fuseren.
In uw laatste en vijfde vraag hebt u het over de middelen die werden toegekend aan vier van de zes taalgrensgemeenten. Die middelen werden niet toegekend aan Ronse en Voeren. Ook daarover hebben we het in deze commissie al uitvoerig gehad. Het klopt dat vier van de zes taalgrensgemeenten extra middelen ontvangen omdat ze geen vrijwillige fusie kunnen aangaan. Het gaat om heel kleine gemeenten, met telkens minder dan 2500 inwoners, met onevenredig zware administratieve verplichtingen waarmee de reguliere algemene financieringsstromen van Vlaanderen naar de lokale besturen, waaronder het Gemeentefonds als belangrijkste, geen rekening houden. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan de verplichtingen ten opzichte van Franstalige inwoners die als dusdanig behandeld wensen te worden.
Daarnaast worden ze disproportioneel zwaar getroffen door de stijging van een aantal vaste en onvermijdelijke kosten, zoals de indexatie van de wedden van het politiek personeel. Dat zet een hoge druk op de zeer bescheiden budgetten van deze kleine gemeenten. Om te vermijden dat ze een onmogelijke keuze moeten maken tussen het elementair democratisch functioneren van de gemeente en basisdienstverlening aan de burger, hebben we besloten om een tijdelijke extra financiering te geven aan die kleine gemeenten. Er is voor de komende drie jaar een jaarlijks budget van 1 miljoen euro voorzien, dat volgens een vaste verdeling wordt toegekend. Bever krijgt ongeveer 372.000 euro, Herstappe ongeveer 44.000 euro, Mesen 231.000 euro en Spiere-Helkijn 351.000 euro. De stad Ronse en de gemeente Voeren behoren niet tot de begunstigden, omdat ze dus meer dan 2500 inwoners tellen. Een volgende Vlaamse Regering zou kunnen beslissen om een structurele financiële compensatie te voorzien voor de taalgrensgemeenten, waar dan ook Ronse en Voeren begunstigde van kunnen zijn.
Wat betreft de structurele oplossing en het verhogen van de bestuurskracht door gemeentefusies van taalgrensgemeenten, heb ik hier in deze commissie al eens verwezen naar de brief die minister-president Jambon in oktober vorig jaar heeft gestuurd naar de eerste minister en federaal minister Verlinden. Daarin deed minister-president Jambon het aanbod om met de Federale Regering in dialoog te gaan over twee zaken: het afschaffen van de faciliteiten in de taalgrensgemeenten en het uitwerken van mogelijkheden tot fusies met andere gemeenten uit het Nederlandstalig taalgebied, uiteraard zonder dat daarbij het territoriaal toepassingsgebied van de faciliteiten uitgebreid wordt – het punt dat u ook op het einde heel expliciet hebt gemaakt. In haar antwoord gaf minister Verlinden aan op korte termijn, binnen de huidige legislatuur, geen brede consensus te verwachten over de afschaffing van faciliteiten. Dat sloeg in als een bom, en was totaal onverwacht nieuws. Ongelooflijk. Ik zou de vergadering nu misschien beter schorsen voor een spoedoverleg. (Lacht)
Het is bijna vergelijkbaar met wat er in Rusland gebeurde met Wagner. Even onverwacht.
Wat betreft de gemeente Voeren is de Vlaamse Regering niet bevoegd om de gemeentegrenzen te wijzigen, wat minister Verlinden ook bevestigde in haar brief.
Wat de fusies van die gemeenten betreft, ben ik tevreden dat minister Verlinden heeft bevestigd dat Vlaanderen bevoegd is om de grenzen van de taalgrensgemeenten te wijzigen of te corrigeren, met uitzondering van Voeren. Vlaanderen mag daarbij geen afbreuk doen aan de taalfaciliteiten van de inwoners in die taalgrensgemeenten. Daarin zit natuurlijk de crux: de taalgrensgemeenten kunnen niet fusioneren met de gemeente uit het homogeen Nederlands taalgebied, zonder dat daarbij geraakt wordt aan het bijzondere taalstatuut. Als een taalgrensgemeente immers fusioneert met een taalhomogene gemeente, ontstaat een fusiegemeente die in haar geheel een taalgrensgemeente of taalhomogene gemeente wordt. De fusiegemeente wordt immers beschouwd als een nieuwe plaatselijke dienst, en volgens de taalwetgeving kan een plaatselijke dienst maar één taalregime bezitten. De fusie zou dus onvermijdelijk een wijziging aan de regeling van het taalgebruik in die gemeente met zich meebrengen, en daarvoor is Vlaanderen niet bevoegd. Enkel in de situatie waarin een taalgrensgemeente fusioneert met een andere taalgrensgemeente, wordt er niet geraakt aan het bijzonder taalstatuut, en daarvoor is Vlaanderen wel bevoegd. Maar geen van de taalgrensgemeenten grenst aan elkaar, waardoor de bevoegdheid in de praktijk zinledig is.
Dat is alvast mijn lezing en die van mijn administratie.
Ik vind het echter belangrijk om er zeker van te zijn dat we elke mogelijke piste grondig onderzoeken. De eerste stap is gezet. Minister Verlinden heeft bevestigd dat het Vlaamse Gewest wel bevoegd is om de grenzen van de taalgrensgemeente te wijzigen of te corrigeren, met uitzondering van Voeren. Maar in de stappen die daarna moeten worden gezet, botsen we steeds op de Bestuurstaalwet. Mogelijk zijn er nog pistes die kunnen worden verkend die een wijziging van het decreet over het lokaal bestuur inhouden. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het model van de districtsvorming. Hiervoor ga ik nog bijkomend extern juridisch advies inwinnen. Dat is de stand van zaken.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het uitvoerige antwoord.
De vraag heeft inderdaad twee invalshoeken: de gewone fusies, en de manier waarop dit geïncorporeerd kan worden in de federale materies. Daar neem ik akte van het feit dat er tegen 15 september een volledige update is, om vervolgens de nodige initiatieven te nemen. Zes jaar geleden is dat ook allemaal vlot verlopen. Ik ga er dus van uit dat dat ook nu zo zal zijn.
De problematiek van de kleine faciliteitengemeenten … U zult er nu geen antwoord op kunnen geven, maar ik stel me wel de vraag in hoeverre men in die kleine faciliteitengemeenten ook effectief nog gebruikmaakt van de faciliteiten die men daar heeft. Bestaat daarrond een of ander statistisch onderzoek, of moet ik hier werken met een aanname, een vermoeden?
Ik weet dat het debat niet hier gebeurt, maar bij een volgende federale regeringsonderhandeling. Ik denk dat het vanuit Vlaanderen toch belangrijk is om de leefbaarheid van die gemeenten … U kent mijn houding met betrekking daartoe. We weten toch allemaal dat een gemeente van 77 of 1074 inwoners echt niet meer van deze tijd is. Je moet dan allerlei structuren gaan bedenken om ervoor te zorgen dat bewoners toch de dienstverlening krijgen waarop ze recht hebben. Ik denk dat dit probleem – en het gaat over enkele duizenden inwoners – op een ernstige manier bekeken moet worden.
Aan de andere kant denk ik ook dat in de gemeenten in het Waalse Gewest waar faciliteiten voor Nederlandstaligen zijn, de problematiek zich nauwelijks stelt. We weten dat Vlamingen zich doorheen de eeuwen – ik mag toch wel ‘eeuwen’ zeggen, ik denk aan de inwijkelingen vanuit Vlaanderen naar Wallonië tijdens de industriële ontplooiing daar in de negentiende eeuw en later – vlotter aangepast hebben, luisterend naar Vlaamse namen bij eminente Franstalige politici.
De heer Warnez heeft het woord.
Zelfs zonder dat collega Van den Heuvel hier aanwezig is, wil ik zeggen dat we fusies uiteraard mogelijk moeten maken, minister. En dan gaat het ook over taalgrensgemeenten. Dat mag echter nooit ofte nimmer gepaard gaan met het uitbreiden van die faciliteiten. We moeten elkaar vasthouden wat dat betreft. Daar mag geen enkele onzekerheid over zijn. Integendeel. Minister, ik ben blij dat u ook aangeeft dat er door de federale overheid goed wordt meegewerkt, ook door minister Verlinden.
De essentiële vraag is echter natuurlijk wie waarvoor bevoegd is en welke gevolgen dat heeft. Dat is geen evidente vraag. Dat is geen evidente kwestie. Twee juristen, drie meningen, wellicht. We weten ook allemaal dat het gemakkelijkste zou zijn dat Vlaanderen zelf bevoegd zou zijn om dat te regelen. Dan moeten we met een aantal zaken, partijen geen rekening houden. Ik heb zelf een aantal academici gelezen daarover, academici die eigenlijk zeggen dat Vlaanderen die fusies kan regelen zonder dat die taalfaciliteiten uitbreiden. Ik weet ook dat er straks nog een stuk daarover komt in het liber amicorum van onze eminente collega Koen Geens. Men is daar op academisch niveau dus ook al mee bezig. Ik denk dus dat we dat wel verder moeten bekijken, verder moeten onderzoeken, maar als we een stap zetten, moeten we er voor 200 procent zeker van zijn dat dat geen jota wijzigt aan de faciliteiten, of die taalrechten en faciliteiten toch op zijn minst geenszins uitbreidt. Enkel dan kunnen we een stap zetten.
De heer Aerts heeft het woord.
Ik ben toch wat verward door het antwoord, in alle eerlijkheid. Dit is een thema dat ik nog niet zo vaak heb gevolgd, dus dat zal er mogelijkerwijze mee te maken hebben. Collega Vaneeckhout heeft er echter, zoals gezegd, al vragen over gesteld. Ook heeft Kristof Calvo daar op 23 mei in de Kamer vragen over gesteld aan mevrouw Verlinden. (Opmerkingen van Kris Van Dijck)
Die is nooit weggeweest, mijnheer Van Dijck. Tot spijt van wie het benijdt, maar die is nooit weggeweest. Daar kan de minister ongetwijfeld van getuigen. (Gelach)
Toen heeft minister Verlinden de bal wel opnieuw heel duidelijk in het kamp van het Vlaamse Gewest gelegd. Ze heeft gezegd dat het wél mogelijk is. Dat is ook wat ze in haar brief heeft gezegd. Eigenlijk heeft ze gezegd dat het aan het Vlaamse Gewest is om daarmee aan de slag te gaan in al die gemeentes, met uitzondering van Komen en Voeren. Dat is toch wat ik in haar antwoord lees.
Minister, u verwees ernaar dat er maar één taal van toepassing mag zijn binnen een gemeente. Is dat dan de reden waarom een volgende stap spaak loopt na het antwoord van minister Verlinden dat het voor haar wel mogelijk lijkt te zijn dat Vlaanderen dat zou kunnen regelen? Het is me niet helemaal duidelijk waar het verschil zit. Zowel in de brief als in het antwoord in de Kamer zegt zij dat het aan het gewest is, en u zegt niet verder te kunnen als gewest. Waar zit dan nog de spanning, en hoe is dat op te lossen?
Minister Somers heeft het woord.
Eerst en vooral, ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat we die gemeenten zouden moeten kunnen fusioneren, maar dat we de taalfaciliteiten niet willen uitbreiden en dat we pistes moeten blijven onderzoeken. Ik denk aan de piste van het districtenstelsel. Wij hebben geen monitoring, wij hebben geen cijfers, maar ik vind het zinvol om eens te vragen aan die zes gemeenten hoeveel keer er nu een beroep wordt gedaan op de faciliteiten. Dat was een vraag. Kunnen we dat in beeld krijgen? Dat stoffeert het dossier. Dat verandert natuurlijk niks aan het dossier.
Mijnheer Aerts, ik denk dat het probleem is – en ik vertaal het nu even naar het niet-juridische – dat minister Verlinden zegt dat we wel mogen fusioneren, maar dat de nieuwe gemeente een eenduidig taalregime moet hebben. Ofwel zijn dat faciliteiten en dan moet men ze over de hele gemeente toepassen, ofwel zijn het geen faciliteiten, maar daarover kunnen wij niet beslissen, want dat ligt vast in die zes gemeenten, dat is iets federaals. Dat is eigenlijk wat zij zegt. (Opmerkingen van Kris Van Dijck)
Dat ligt zelfs vast in de bijzondere wet, maar die bijzondere wet is dus ook federaal, mijnheer Van Dijck. We kunnen een creatieve oplossing aftasten, met districten of zoiets. In alle eerlijkheid, ik vrees dat men de bijzondere wet zal moeten wijzigen. Dat was het aanbod van minister-president Jambon aan de Franstaligen, gedragen door de Vlaamse Regering, namelijk dat men dat aan de twee kanten zou afschaffen wat de taalgrens betreft. Daarover heeft mevrouw Verlinden echter duidelijk gezegd dat daar op dit moment weinig beweging in te krijgen is, wat ik ook wel vermoedde.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Ik heb geen verdere bemerkingen, alleen dat we het verder zullen opvolgen, en qua timing zal er eind september dan een volgende stand van zaken zijn met betrekking tot de fusies zoals ze voor 1 januari 2025 in het verschiet liggen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.