Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, uw conceptnota over de verplichte inschrijving van leefloongerechtigden bij VDAB, die u samen met uw collega van Werk een tijdje geleden hebt voorgesteld, heeft één doel: mensen die vandaag een leefloon ontvangen, doen doorstromen naar de arbeidsmarkt. Dat is wat ons betreft een heel goed plan, maar niet iedereen is overtuigd.
In een SERV-advies (Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen) van 30 mei schrijven de sociale partners een kritisch commentaar met veel vragen. Ze vonden dat u daarmee andere beleidsinitiatieven doorkruist en dat de nota onvoldoende onderbouwd zou zijn. Ze hadden vragen bij het luikje dat bij u hoort, want heel veel hoort bij minister Brouns, namelijk de bijkomende financiering voor de gemeente van 1000 euro per geactiveerde boven het Vlaamse gemiddelde. Daar valt men over, dat zou zorgen voor een torenhoog deadweight, een hoog risico op dubbele financiering. Het werkt ook een sterk mattheuseffect in de hand.
Minister, wat vindt u van de kritiek van de SERV? Hoe schat u de inhoud van het advies van de SERV over de verplichte inschrijving van leefloners in?
Hoe staat u ten aanzien van de verwijten van de SERV omtrent het financieringsmechanisme, in het bijzonder de foute focus ervan en de verdenking dat de regeling kan leiden tot deadweight- en mattheuseffecten?
Hebben de sociale partners al aangegeven op welke manier ze die beweringen cijfermatig kunnen onderbouwen? Hebt u daar meer informatie over gekregen?
Engageert u zich om samen met uw collega van Werk de conceptnota verder uit te rollen? Of wordt die nu in vraag gesteld?
Als u hier toch mee doorgaat, welke timing zult u hierbij volgen?
Minister Somers heeft het woord.
Dank voor uw vraag. Dat geeft mij de gelegenheid weerwoord te bieden op het advies van de SERV. Ik zal ingaan op de belangrijkste kritieken, maar wil alvast meegeven dat ik het rapport van de SERV zeer eenzijdig en de bewoordingen minstens hoogdravend vind.
Voor uw eerste vraag over mijn reactie op de verplichte inschrijving bij VDAB verwijs ik naar mijn collega-minister Brouns. De verplichte inschrijving maakt deel uit van Spoor 1 in de conceptnota, dat samen met spoor 2 en 3 volledig tot zijn bevoegdheden behoort. Spoor 4 – dat u ‘luikje’ noemde, dat stoorde mij een beetje – is het lokaal activeringspact, dat wel een gezamenlijk initiatief is.
Uw volgende vragen gaan wel over dit pact en daar ga ik dus wel graag op in. De SERV zegt dat het pact een ‘torenhoog deadweight’ veroorzaakt, lees: lokale besturen zullen worden gesubsidieerd voor wat ze vandaag al doen. Ten tweede, volgens de SERV is er een mattheuseffect, zodat goede leerlingen onder de lokale besturen, die vandaag al veel leefloongerechtigden aan het werk krijgen, extra beloond zullen worden. Een derde groot kritiekpunt was het risico op dubbelfinanciering, wat samenhangt met hun eerste punt.
Ik wil deze kritieken stellig ontkrachten. Meer nog, ik durf poneren dat als ik het advies van de SERV zou volgen, we enkel meer zouden doen van wat vandaag al gedaan wordt: stilstaan.
Waarom durf ik dat zo stellig zeggen? Vooreerst weet u van mij dat ik enorm veel geloof hecht aan de kracht van lokale besturen, voor mij is dat het bestuursniveau van de 21e eeuw. Mevrouw Partyka, u deelt mijn mening, dat zie ik, ik zie u enthousiast worden. Lokale besturen kunnen namelijk een multidisciplinaire aanpak opzetten. Leefloners zijn vaak mensen die heel veel issues of uitdagingen hebben, of ondersteuning nodig hebben op tal van domeinen. Wie zit in dat web van al die mogelijkheden? Het lokaal bestuur.
Ten tweede: wie kent beter de lokale arbeidsmarkt? Niemand. Ten derde: als je ziet dat de lokale besturen vandaag verantwoordelijk zijn voor de opvolging van het leefloon, kunnen ze specifieke afspraken met de leefloners maken via het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI), waarbij de werkbereidheid kan worden gecontroleerd en eventueel ook gepenaliseerd. Men heeft dus instrumenten, men kent de markt en men heeft hefbomen. Niemand anders heeft dat. Daarom denken wij dat de aanpak die we voorstaan, de juiste weg is.
Nu kom ik tot de drie argumenten, eerst en vooral het ‘torenhoge deadweight’. De SERV vreest dat er veel geld verloren zal gaan aan zaken die reeds gebeuren. De SERV vergeet hierbij te zeggen dat veel lokale besturen vandaag reeds zeer veel middelen uit eigen zak neerleggen en een eigen creatief en doeltreffend activeringsbeleid voeren voor de doelgroep van OCMW-cliënten. Vandaag zijn de lokale besturen heel veel centjes aan het uitgeven om mensen aan het werk te krijgen, en ik dacht dat dat een kerntaak is van VDAB. Bij VDAB gaat het over 1 miljard euro per jaar ongeveer, of 930 miljoen euro, ik rond dat een beetje af. De gemeentebesturen zijn dat ook aan het doen zonder dat ze er op dit moment geld voor krijgen.
Wat ik samen met minister Brouns wil doen, is met een beperkte subsidie een extra duwtje in de rug geven om de acties op te schalen of om nog meer lokale besturen aan te moedigen om zelf aan de slag te gaan met deze moeilijker te activeren doelgroep. Zij kunnen dat het best. Zij kunnen met dat geld bijvoorbeeld een jobbeurs organiseren, een matchingevent bij geïnteresseerde werkgevers op poten zetten, flexibele kinderopvang opzetten en dergelijke meer.
1000 euro per leefloongerechtigde is slechts een fractie van de jaarlijkse kostprijs van een leefloon en van wat activering potentieel opbrengt aan belastingen. De subsidie is vanuit economisch oogpunt en goed bestuur dan ook net interessant en heel efficiënt, in tegenstelling tot wat de SERV doet uitschijnen. Er is geen ‘deadweight’ maar winst.
Bovendien is er door de minimale Vlaamse lat die men moet halen, een mechanisme ingebouwd waardoor er zeker geen ‘torenhoge’ onverantwoordbare uitgaven kunnen zijn: een lokaal bestuur moet zelf eerst een inspanning leveren of geleverd hebben vooraleer het aanspraak kan maken op deze middelen.
Ten slotte is de groep die tot op vandaag niet ingeschreven is bij VDAB, een moeilijker te activeren doelgroep dan degenen die wel ingeschreven zijn, dat weten we. Door deze in scope te nemen, kan de activeringsgraad van lokale besturen in principe negatief worden beïnvloed. Daarom is het nodig om lokale besturen niet af te rekenen op hun individuele activeringsgraad, maar een Vlaams gemiddelde te nemen.
Ten tweede kom ik op het mattheuseffect. Het klopt dat we effectief kozen om goede leerlingen te belonen en om niet te straffen. Dat doen we door die Vlaamse lat als ondergrens te stellen: geactiveerde leefloongerechtigden tellen enkel mee voor subsidiëring zodra een lokaal bestuur een minimale activeringsgraad haalt met leefloongerechtigden.
Dat is een bewuste keuze. Goede leerlingen halen die lat vandaag al en komen dus meteen in aanmerking voor een subsidie voor elke leefloongerechtigde daarboven en elke leefloongerechtigde die ze extra activeren. Lokale besturen die vandaag die grens niet halen, zullen een inhaalmanoeuvre moeten doen om tot die grens te komen en vervolgens erboven moeten gaan voor ze een subsidie krijgen. Is dat onrechtvaardig, zoals de SERV zegt? Ik vind dat absoluut niet.
Met dit pact moedigen we lokale besturen aan, de goede en ook de minder goed presterende lokale besturen, om een tandje bij te steken.
Alle handen zijn nodig. Het is van belang dat elk lokaal bestuur kijkt welk potentieel er in de doelgroep van de leefloners zit en hiermee aan de slag gaat. Dit is een proefproject waar ik erg in geloof.
In de feiten is er ook zeer weinig variantie in het huidige activeringscijfer bij het gros van de lokale besturen, dus het punt dat de SERV maakt is theoretisch. Zonder in detail te gaan, want die beslissing moet nog naar de regering, maar bijna 250 van de 300 lokale besturen zitten maximaal 10 procent onder of boven die Vlaamse lat.
Indien we een groeipad zouden opleggen op basis van de recent vastgestelde activeringsgraad van een individueel lokaal bestuur – zoals de SERV wil – zouden kleine lokale besturen erg benadeeld kunnen worden. De gemeente Damme zou bijvoorbeeld minstens 63 procent uitstroom moeten behalen, terwijl de minst presterende gemeente 0 procent uitstoom heeft. Ik ga de naam van die gemeente hier niet vermelden, voorzitter. Het is niet Dessel. (Opmerkingen van de voorzitter. Gelach)
Ten derde, wat de dubbele financiering betreft: dat wordt expliciet uitgesloten in de conceptnota. In het uitvoeringsbesluit zal dit verder verduidelijkt worden, maar in de conceptnota staat al duidelijk dat er afstemming moet zijn tussen het lokaal bestuur en VDAB, zodat men geen dubbele acties zal ondernemen voor dezelfde doelgroep. Een lokaal bestuur zal bijvoorbeeld gebruik willen maken van het opleidingsaanbod en -infrastructuur van VDAB. Deze afstemming moet gebeuren in de vorm van een bijlage van het reeds bestaande samenwerkingsakkoord tussen beide of in de vorm van een door beide ondertekend plan van aanpak. Dit document is een vereiste bij het aanvragen van de subsidie.
Er staat ook in de nota dat er een inhoudelijk en financieel verslag ingediend moet worden aan het einde van de subsidieperiode. Dit zal door het Departement Werk en Sociale Economie (WSE) nagekeken worden om na te gaan of het lokaal bestuur effectief nieuwe acties opzette en of hier dus extra uitgaven tegenover staan. Verder kan ik ook al aangeven dat in het besluit van de Vlaamse Regering tewerkstelling in het kader van artikel 60 uitgesloten zal worden omdat dat al ruim gesubsidieerd is. Ten slotte wil ik vermelden dat de VVSG ook een advies uitbracht over het lokaal activeringspact en dat zij hier wel grote voorstander van zijn.
Ik neem nu drie vragen samen. Collega Brouns en ik gaan zeker door met ons plan, binnenkort leggen wij een ontwerpbesluit voor aan de Vlaamse Regering. We willen nog voor de zomer de oproep lanceren zodat de eerste projecten hier eind dit jaar van start kunnen gaan. Hiervoor gaan wij geen verdere cijfermatige analyses afwachten. De lokale besturen kennen de problematiek en de doelgroep al en ze gaan vooral verder aan de slag om die mensen aan het werk te krijgen. Ik hoop dat ik daarmee duidelijk geantwoord heb op de nota van de SERV.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, dank u wel, dat was inderdaad vrij duidelijk. We hebben de bespreking daarover ook al gehad tijdens de commissie Werk en Economie. Daar hebben we het toen gehad over die drie wat kleinere luikjes, onderdeeltjes van het plan, maar het leek me belangrijk dat we het dan ook over dit vierde grote hoofdspoor zeker eens in deze commissie zouden hebben. (Gelach)
Ik heb de boodschap begrepen.
Twee, in de commissie Economie vielen we toch met velen van onze stoel toen we dat advies binnenkregen. Want als je weet dat vandaag amper een op de vijf leefloners binnen het jaar weer aan het werk gaan, dan stel ik voor dat zij die zich nu verzetten tegen andere maatregelen dan eens zeggen hoe het dan wel moet. Het is heel duidelijk. We moeten echt wel uit een ander vaatje gaan tappen. Zeker die verplichte inschrijving bij VDAB lijkt me een eerste belangrijke stap, maar niet voldoende. Ik denk dat het dan aan VDAB is, samen met de lokale besturen, om er effectief voor te zorgen dat die mensen een degelijke begeleiding krijgen en naar een job geleid worden. Maar u dan verzetten tegen – och God – een verplichte inschrijving, vind ik van de pot gerukt. Wat dat betreft, volg ik u helemaal en ben ik blij dat u gewoon doorzet met de minister van Werk om met deze nota verder aan de slag te gaan en dat ook om te zetten in regelgeving.
Ik heb nog één punt, minister, over die kritiek die hier aan bod kwam. Het ging over die 1000 euro. U hebt dat heel duidelijk weerlegd. Wat mij betreft, gaat dit over een bonus die je geeft. Dat is natuurlijk een wortel die je aan een bestuur geeft. Wat mij betreft, kunnen we gerust verdergaan en zou ik zeggen dat naar een voltallige en volwaardige responsabilisering gaan niet enkel de wortel betekent, maar ook de stok bonus-malus. Is eraan gedacht om toch ook te kijken naar gemeenten die effectief kiezen om geen inspanningen te doen, om helemaal niet in te schakelen om te proberen meer leefloners aan het werk te krijgen, om die ook een malus aan hun broek te smeren? Is daaraan gedacht geweest of heeft men dat niet bekeken?
Er zijn er die zich ineens precies aangesproken voelen, maar ik noem geen namen.
Mevrouw De Vreese heeft het woord en die bestuurt nog niet in een gemeente.
Nee. (Opmerkingen) (Gelach)
Ik heb het daarnet nog even met minister Demir gehad over ons mooie Brugge en onze culinaire toestand en onze toppertjes. Wij zullen niet minder mensen hebben die richting Brugge komen want ze zijn natuurlijk top op culinair vlak. Bij dezen zijn jullie allemaal uitgenodigd, collega’s.
Maar, minister, ik voel me een beetje bij de commissie Werk vandaag, zeker bij de tweede vraag. Het zijn een aantal topics die al heel vaak aan bod geweest zijn. Maar ik ben toch ook wel blij dat we vandaag met u kunnen spreken over dat vierde luikje, dat vierde spoortje hier vandaag in de commissie.
Collega Ronse en collega Ongena stellen tijdens de plenaire vergadering heel veel vragen hierover. We hebben met Vlaanderen een heel hoge ambitie om naar die 80 procent van tewerkstelling te gaan. Dan moeten we inderdaad de lat ook voor Vlaanderen hoger gaan leggen als we opnieuw zien dat we er federaal niet in slagen om de nodige maatregelen te treffen om inderdaad leefloners veel sneller te activeren en aan de slag te krijgen. Daarom, minister, is het goed dat we in Vlaanderen ook stappen ondernemen richting die leefloongerechtigden om zich verplicht in te schrijven bij VDAB. Er is een federale omzendbrief, maar in de praktijk is maar 56 procent van de Vlaamse leefloners ingeschreven bij VDAB. Dat moet absoluut veel hoger.
Ik ben ook zeer tevreden dat collega Brouns ondertussen ook al een decreet gemaakt heeft om de Oekraïners zich verplicht te laten inschrijven bij VDAB. Maar natuurlijk is het nog veel belangrijker dat die mensen ook wel degelijk aan de slag gaan. Een inschrijving is één iets, het belangrijkste is dat we ons doel bereiken. Dat is mensen aan de slag krijgen. Het is ook bijvoorbeeld voor die Oekraïners heel belangrijk om deel uit te maken van de samenleving voor de periode dat zij hier zijn. Sommige mensen zullen misschien terugkeren. Anderen zullen hier misschien blijven.
We hebben inderdaad de wortel die we geven aan de steden en gemeenten. Maar wat met de steden en gemeenten die hun job daar dan minder doen of niet doen? Is daar dan een gevolg voor voorzien of niet?
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Ik wil vanuit onze fractie aansluiten. We waren, voor alle duidelijkheid, dat bleek ook al in de Commissie Werk, een beetje verrast door het advies. De uitdaging is duidelijk. We hebben altijd de mond vol over het bereiken van een werkzaamheidsgraad van 80 procent. Als we die ambitieuze doelstelling willen halen, dan moeten we niet alleen bij de werkzoekenden gaan kijken die zich officieel laten inschrijven bij VDAB. Daar zullen we niet voldoende aan hebben. We moeten ook andere groepen die momenteel inactief zijn, aansnijden. Leefloners behoren daartoe. Vandaar dat het absoluut nodig is dat er een actieplan komt.
Ik denk ook dat de lokale besturen daar een voorname rol in kunnen hebben. De stok en de wortel worden regelmatig toegepast. Toch heb ik altijd de indruk dat het in de commissie altijd goed is om veel over de wortel te spreken, maar er wordt slechts af en toe eens een moedige opmerking over de stok gehanteerd. Als men tot de concrete uitwerking komt, dan wordt die wortel altijd maar groter en die stok altijd maar kleiner. Ik denk dat het hier ook wel het geval zal zijn.
Minister, u kent mijn mening over de gemeenten die dat wellicht allemaal wel willen doen. Bij de een is dat al een grotere prioriteit dan bij de andere. We gaan, eerlijkheidshalve, moeten zeggen dat dat misschien ook te maken heeft met de daadkracht en de bestuurskracht van sommige gemeenten. Vandaar mijn vraag: kunnen we vanuit Vlaanderen geen concrete tools aanreiken om lokale besturen niet alleen een financiële wortel te geven, maar ook guidelines en een kader? Zo kunnen we lokale besturen die een beetje aarzelend zijn, over de brug halen om daar toch een speerpunt van te maken.
Minister Somers heeft het woord.
Eerst en vooral wil ik alle collega’s bedanken voor de steun voor dit belangrijke luik. Ik denk ook dat we dit absoluut moeten doen.
Ik zit toch wel al een tijdje in de politiek. Wat ik echt belangrijk vind is dat we niet altijd kunnen zeggen wat anderen niet doen. De anderen moeten altijd doen wat we graag zouden hebben dat ze doen. Maar ik vind dat je eerst voor je eigen deur moet vegen. Zorg ervoor dat we de instrumenten die we hebben, de hefbomen, maximaal inzetten. Als we naar de Vlaamse bevoegdheden kijken, dan is er heel veel mogelijk. Een leefloner moet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Als hij die bereidheid of zijn beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt niet aantoont – ik spreek over mensen die op arbeidsgerechtigde leeftijd zijn –, dan kan hij gesanctioneerd worden door een lokaal bestuur.
Als ik zie dat van de 250.000 mensen die vandaag de dag langdurig ziek zijn, er 6000 door VDAB zijn benaderd, dan zeg ik dat we in Vlaanderen nog ongelooflijk veel kunnen doen. Ik kijk naar de vijftigplussers die passief beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt en ik zie dat VDAB de facto een politiek volgt om die mensen niet meer te activeren. Dat is niet omdat het federale niveau ons dat verbiedt, dat is omdat diegenen die vandaag de dag de plak zwaaien in VDAB, niet willen dat dat gebeurt. Dus als we dat allemaal al eens zouden doen, dan denk ik dat we veel sterker zouden staan om aan anderen te zeggen wat zij ook nog extra zouden kunnen doen, op tal van domeinen. Als je kijkt hoeveel keer we moeten vaststellen, dossier na dossier, dat er in deze commissie nog ongelooflijk veel te doen valt, dan denk ik dat we nog heel veel marge hebben om te verbeteren. Laten we dat al proberen, zo goed en zo veel mogelijk.
Wat het sanctioneren betreft: ik voel dat er mensen zijn die graag de stok willen hanteren, en niet alleen de wortel. Dat is louter op de arbeidsmarkt, natuurlijk. Maar er zit al een stokje of een stok vandaag, bij de lokale besturen. Wanneer iemand in je gemeente een leefloon krijgt, dan is dat niet 100 procent door de hogere overheid gesubsidieerd. Dat kost aan de gemeentekas, aan de stadskas. Eigenlijk zit daar al, laat ons zeggen, een negatieve factor.
Zouden we er niet over moeten nadenken om die wat sterker te maken, mijnheer Ongena? Voor mij kan dat zeker, ik wil daar zeker over praten. Maar laten we nu eerst beginnen met dit instrument op poten te zetten en dan, bij een evaluatie, kijken hoe we het kunnen versterken en verdiepen. Moet die incentive groter, moet de wortel groter, een grotere stok of een andere wortel? Ik denk dat we daar verder op moeten werken. Maar het idee om op dit vlak de lokale besturen te mobiliseren om mee te werken, lijkt me alleszins een belangrijk gegeven.
Ik denk dat dit de belangrijkste opmerkingen waren die men heeft gegeven. Ik ben vooral blij dat men dit inziet en dat men wil meewerken om ervoor te zorgen dat we in Vlaanderen nog meer mensen kunnen activeren.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, ik wil zeker geen stokfetisjist zijn, maar het lijkt me toch wel belangrijk dat we dit goed opvolgen. We hebben een aanname, namelijk dat dit plan gaat leiden tot een betere activering van leefloners. Maar die aanname moet natuurlijk worden bevestigd door de realiteit. Ik kijk uit naar het vervolg. Ik ben vooral blij dat u, samen met uw collega van Werk, doorzet. Ik hoop dat we daarmee de juiste richting inslaan om meer leefloners aan het werk te krijgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.