Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over de vele openstaande vacatures bij lokale besturen
Vraag om uitleg over de 14.000 openstaande vacatures bij de lokale besturen
Vraag om uitleg over het grote aantal openstaande vacatures bij lokale besturen
Verslag
De heer Warnez heeft het woord.
In 2022 waren er meer dan 14.000 openstaande vacatures bij lokale besturen, en het ziet ernaar uit dat dit aantal zal stijgen omdat bijna een op de vier medewerkers binnen tien jaar met pensioen gaat. In totaal werken er ongeveer 193.000 mensen bij de lokale besturen in Vlaanderen, wat neerkomt op zo'n 150.000 voltijdse banen. Door het tekort aan personeel op de arbeidsmarkt moeten sommige lokale besturen hun dienstverlening aanpassen, zoals het verkorten van openingstijden of tijdelijke sluiting van bepaalde diensten. Om meer mensen te overtuigen om in een stad of gemeente te gaan werken, heeft de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) op 1 juni het actieplan #Lokaalwerkt! gelanceerd.
Er zijn verschillende redenen voor dit tekort aan personeel. De arbeidsmarkt is dynamisch, veel medewerkers gaan met pensioen, er is te weinig zijinstroom van mensen zonder het juiste diploma maar die wel voldoende competent zijn, mensen wisselen vaak van baan en lokale besturen hebben soms het imago van saaie bureaucratieën. Hierdoor zijn er duizenden vacatures bij lokale besturen, vooral voor functies zoals maatschappelijk werkers, administratief personeel, schoonmakers en kinderbegeleiders.
De VVSG wil niet passief toekijken bij deze ontwikkeling. Ze benadrukken dat werken bij een lokaal bestuur dynamisch is en veel maatschappelijke waarde heeft. We weten allemaal dat lokale besturen werkzekerheid bieden, goede salarissen, veel mogelijkheden voor training en een goede balans tussen werk en privéleven. Het actieplan #Lokaalwerkt! ondersteunt steden en gemeenten bij het in de praktijk benadrukken van deze voordelen, bijvoorbeeld door aantrekkelijke vacatureadvertenties, efficiënte selectieprocedures, levenslang leren en goede salarissen.
Minister, ik vind dit een geweldig initiatief dat we volledig moeten ondersteunen. Veel mensen denken niet meteen aan een baan bij een lokaal bestuur als ze werk zoeken, en dat moet veranderen. Men denkt altijd aan iets anders, maar eigenlijk is het een prima werkplek. Ik maak daar altijd wat reclame voor, maar daarmee alleen zullen we er niet komen.
De VVSG stelt lokale besturen voor om gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheden en de extra beleidsruimte die het nieuwe rechtspositiebesluit hen biedt. Hoe ondersteunt u de lokale besturen die hun rechtspositiebesluit aanpassen, minister? Krijgt het Agentschap Binnenlands Bestuur hier veel vragen over?
Ziet u een mogelijkheid om de vacatures van de lokale besturen ook mee op te nemen in de vacaturedatabank van de Vlaamse overheid om op die manier het bereik van de lokale besturen te vergroten?
Op welke manier zult u het VVSG-initiatief ondersteunen? Zult u mee de nodige inspanningen leveren om de lokale besturen als aantrekkelijke werkgever te promoten?
Ziet u nog andere manieren om lokale besturen te ondersteunen in hun zoektocht naar meer personeel?
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, de VVSG maakte inderdaad onlangs bekend dat er in 2022 meer dan 14.000 vacatures open stonden bij lokale besturen. Het gaat om een waaier aan functies, vooral maatschappelijk werkers, medewerkers voor de administratie, voor de schoonmaak en kinderbegeleiders. De VVSG wijt de krapte vooral aan een meer dynamische arbeidsmarkt, het groot aantal medewerkers dat op pensioen gaat, de beperkte zijinstroom van kandidaten die niet over het juiste diploma beschikken, het frequenter wisselen van job en het stoffig imago van de lokale besturen. Zoals de heer Warnez zegt, zou het aantal vacatures de komende jaren ook nog toenemen, want de komende tien jaar gaan nog eens 35.000 medewerkers met pensioen.
Die krapte leidt ertoe dat er op sommige plaatsen gaten vallen, en dat gaat onvermijdelijk ten koste van de dienstverlening aan burgers en ondernemingen. Dat moeten we vermijden. Als vacatures lange tijd niet ingevuld geraken, knippen lokale besturen in de openingsuren van de loketten of sluiten ze diensten en voorzieningen tijdelijk en noodgedwongen.
De VVSG heeft daartoe een actieplan #Lokaalwerkt! uitgewerkt, waarbij steden en gemeenten worden ondersteund in hun aanwervingsbeleid, gaande van het aantrekkelijker maken van vacatureberichten, snelle en efficiënte selectieprocedures tot levenslang leren en een goede verloning. Minister, het lijkt me inderdaad een zeer goed initiatief dat de VVSG daartoe heeft genomen.
Voor Vooruit is het een evidentie dat een sterke overheid goede en betrouwbare dienstverlening biedt aan burgers en ondernemingen. Dat is absoluut cruciaal. Die dienstverlening draagt bij aan de band van de burger met het bestuur en het vertrouwen in dat bestuur. Maar alles staat of valt met voldoende gemotiveerde medewerkers die de lokale besturen doen draaien. We hebben gezien in crisistijden dat die cruciaal zijn en dat die mee ons land op de been houden en goed door een crisis kunnen loodsen. Het is dan natuurlijk belangrijk dat die gemotiveerde medewerkers zelf ook het gevoel hebben dat zij een grote maatschappelijke meerwaarde kunnen betekenen. Daar knelt natuurlijk het schoentje: lokale besturen hebben duidelijk nog wat werk om werken bij de overheid, ook bij de lokale overheid, de steden en gemeenten, voldoende aantrekkelijk te maken en om de troeven uit te spelen die ze ongetwijfeld hebben.
Hoe staat u tegenover het actieplan van de VVSG om precies de steden en gemeenten te ondersteunen in hun aanwervingsbeleid? Vindt u dat het actieplan ver genoeg gaat? Hebt u daarover overleg gehad met de VVSG? De VVSG geeft aan dat de dienstverlening van steden en gemeenten door personeelstekort geïmpacteerd wordt of geïmpacteerd dreigt te worden. Hoe staat u hiertegenover? Wat kan hieraan gebeuren? Wat kunt en zult u zelf doen om de specifieke knelpuntfuncties, met name maatschappelijk werkers, administratief medewerkers, schoonmakers en kinderbegeleiders, bij lokale besturen aantrekkelijker te maken? Ik kijk uit naar uw antwoorden, minister.
De heer Aerts heeft het woord.
Inderdaad, er zijn meer dan 14.000 vacatures. De collega's hebben het al goed geschetst, wat mij toelaat wat sneller doorheen mijn vraag te gaan. Ik zie dat degene die de volgende vraag gaat stellen, hetzelfde zal doen.
Ik heb nog een cijfer dat nog niet is genoemd: lokale vacatures staan 56 dagen open. Dat is heel wat. Als het dan over zorginstellingen gaat, dan gaat het richting de 112 dagen. Dat zijn heel veel cijfers.
Natuurlijk, werken binnen een lokaal bestuur heeft ook heel wat voordelen. Er zijn veel mensen die in hun eigen gemeente en in hun eigen gemeentehuis aan de slag zijn. Dat betekent dat zij een lokale job hebben en dicht bij huis kunnen werken en eigenlijk elke dag kunnen meebouwen aan hun eigen gemeente. Dat is iets enorm moois dat we als schepen, als burgemeester of als raadslid allemaal hebben kunnen ervaren, alleen hebben zij veel meer jobzekerheid dan wie dat vanuit de politiek probeert te hebben.
Het is een heel belangrijke job en een heel grote werkgever, maar die wordt vandaag geconfronteerd met te veel openstaande vacatures. Dat zal er in de toekomst niet beter op worden.
De meest voorkomende vacature die openstaat, is dan ook nog eens die van maatschappelijk assistent. Dat wilde ik nog even benadrukken.
Minister, welke initiatieven zult u nog nemen? Op welke manier speelt u in op de bekommernissen en de voorstellen van de VVSG? Op welke manier kunnen we de job bij een lokaal bestuur nog concurrentiëler maken? Ik krijg verschillende signalen van lokale besturen, en de collega's hebben er ook al enkele opgesomd, waarbij de dienstverlening in het gedrang komt. Zeker als we kijken naar wie er op de eerste plek staat van de moeilijkst in te vullen vacatures, namelijk de maatschappelijk assistenten, moeten we dan vrezen dat hierdoor een hypotheek wordt gelegd op de dienstverlening en de begeleiding van de meest kwetsbare groepen binnen die gemeentebesturen? Moeten we niet extra in het oog houden dat niet zij het slachtoffer zijn? Niemand zou het slachtoffer moeten zijn, maar zeker niet de meest kwetsbaren binnen de gemeenten.
De heer Van Miert heeft het woord.
Het voordeel om als vierde aan te sluiten is natuurlijk dat alle argumenten hier al op tafel liggen. Minister, ik denk dat ik nog één cijfertje in mijn vraagstelling heb staan dat nog niet genoemd is. Dat zijn de prognoses dat dit decennium waarschijnlijk nog 35.000 werknemers bij lokale besturen pensioengerechtigd zullen zijn. Dat is dus een hele pensioengolf.
In tegenstelling tot de collega’s heb ik een beetje een andere insteek genomen. Minister, ik ga direct mijn vragen stellen. Het gaat me dan vooral over de diplomavereisten voor maatschappelijk assistenten, wat ook al aangehaald werd door verschillende collega’s, in hoeverre daar al dialoogoverleg geweest is omdat daar toch nogal wat rond te doen is. Ook binnen de schoot van de VVSG is er al heel veel water naar de zee gevloeid als het over die diplomavereisten gaat.
Minister, het aantal in te vullen vacatures beperkt zich niet alleen tot de maatschappelijk assistenten. Er zijn nog een heel aantal knelpuntberoepen – zo zullen we het dan maar noemen – binnen de lokale besturen. Hoe ziet u de uitbouw van gemeenschappelijke diensten in verschillende besturen? In welke mate kunnen het Regiodecreet en de subregio’s waar we toch mee bezig zijn, daar een katalysator zijn? Ik heb natuurlijk veel ervaring binnen de gemeenschappelijke diensten die wij al hebben binnen Regio in Transitie (RiT) met onze zes gemeenten. Er zijn ook in Nederland – ik heb hier de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden (GDR) genoemd – een aantal praktijkvoorbeelden van hoe de samenwerking tussen bepaalde lokale diensten over de gemeenten, stadsgrenzen heen toch wel soelaas kan brengen in deze problematiek van tekort aan bepaalde ambtenaren.
Minister Somers heeft het woord.
Goedemiddag aan alle collega’s, dank voor de vragen. Ik vind het een goede zaak dat vier verschillende fracties hierover vragen stellen omdat dit natuurlijk ook een echte uitdaging is. We zitten vandaag in een ‘war for talent’ en ook de gemeentebesturen ontsnappen niet aan de problemen die een krappe arbeidsmarkt met zich meebrengt, waar veel meer vacatures zijn dan dat er op dit moment mensen zijn die de capaciteiten, de talenten, de mogelijkheden hebben om die vacatures in te vullen. Daarom hebben we met de Vlaamse Regering middelen en instrumenten gezocht en ook gevonden om gemeenten beter te wapenen om die strijd aan te gaan. Dan moet ik natuurlijk verwijzen naar het nieuwe kaderbesluit rechtspositieregeling dat sinds maart van dit jaar van kracht is, dus nog maar enkele maanden. Het is, denk ik, een van de belangrijkste hervormingen in het lokaal hr-beleid van de voorbije decennia. Lokale autonomie staat daarin voorop, en het geeft de lokale besturen zuurstof en ruimte om zelf de loon- en arbeidsvoorwaarden te bepalen.
Collega Aerts, dit betekent concreet dat een bestuur vandaag met die nieuwe rechtspositieregeling dezelfde extralegale voordelen kan toekennen als in de private sector. Zo kunnen de besturen een cafetariaplan invoeren, een eigen loonhuis uitbouwen met specifieke accenten naar die posities die men belangrijk vindt, allerhande cheques toekennen zoals sport- en cultuurcheques en ecocheques, enzovoort. Het is nu aan de besturen om aan de slag te gaan met de nieuwe mogelijkheden die het kaderbesluit hen biedt. Want het is niet omdat wij decretaal de nieuwe rechtspositieregeling gemaakt hebben dat die ook onmiddellijk van kracht is. Dat vraagt nog een proces van onderhandelen en – laat ik zeggen – van vertalen naar de interne regelgeving van een lokaal bestuur. Dat is het werk dat nu moet gebeuren. Dat is niet op een-twee-drie gedaan. Dat heeft natuurlijk even een doorlooptijd nodig. Zodra men daar door is en men die lokale rechtspositieregeling aangepast heeft, zal men sterker staan. Om dat proces te laten internaliseren in de lokale regelgeving, zullen lokale besturen ondersteuning kunnen krijgen van het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) voor adviesvragen, informatie en concrete toepassingen die terug te vinden zijn op het digitaal platform.
Collega Warnez, sinds de inwerkingtreding van het rechtspositiebesluit detecteer ik geen stijging in het aantal adviesvragen bij ABB. Dat kan ook te maken hebben met het feit dat natuurlijk geen enkel bestuur overhaaste beslissingen wil nemen en dat een doordachte wijziging van hun rechtspositieregeling (RPR) tijd vraagt. Ik denk ook in alle eerlijkheid dat sommige besturen zich misschien gaan afvragen of ze dat nu nog moeten doen, het laatste jaar van de legislatuur. Ik zou hen toch aanmoedigen om dat te doen omdat dat toch ook vaak wat partijpolitiek overstijgende keuzes zijn, niet allemaal, maar toch een aantal. Misschien gaan sommigen ook wel zeggen om dat te beginnen in 2025. Maar ik zou de gemeentebesturen toch willen aanmoedigen om dat vast te pakken en daaraan te werken, al is het beleidsvoorbereidend werk, en dat niet te laten liggen. Lokale besturen kunnen voor advies ook terecht bij de VVSG. De VVSG heeft laten weten dat ze tijdens de infosessies die ze hierover georganiseerd hebben, wel heel veel vragen gekregen hebben. Bij de infosessies waren er dus wel veel vragen.
Collega Aerts, u stelde een vraag over de impact van het nieuwe kaderbesluit op de aantrekkelijkheid van het ambtenarenberoep. Aangezien het besluit maar sinds 18 maart in werking is, is het nog te vroeg om dit te analyseren. Die impact kan er nu gewoon nog niet zijn. Ik denk dat we daarvoor nog even geduld moeten hebben.
Een gemoderniseerde lokale rechtspositieregeling is een eerste stap in de aanpak van de ‘war for talent’ en moet worden gekaderd binnen een globaal vernieuwde en moderne hr-aanpak. Ik ben zeer tevreden dat ook de VVSG zijn verantwoordelijkheid hierin opneemt met het actieplan #LokaalWerkt. Ik bekijk samen met de VVSG en ABB welke instrumenten we de lokale besturen bijkomend kunnen aanreiken, dus complementair met het actieplan van de VVSG. Er liggen een aantal pistes op tafel: de opmaak van een handreiking met daarin marketingtools en ‘employer branding’-methodieken, en het uitwerken van een vacaturesite die de referentie moet worden voor de lokale besturen.
Collega Warnez, we onderzoeken ook of en hoe een koppeling met de vacaturesite van de Vlaamse overheid mogelijk zou zijn.
Er werden ook verschillende vragen gesteld over de impact van het tekort aan personeel op de dienstverlening. We kampen inderdaad met een fundamentele krapte op de arbeidsmarkt en die begint door te wegen, waardoor er ook gaten kunnen vallen bij lokale besturen. En hier en daar vallen er ook effectief gaten.
Lokale besturen moeten zorgen dat hun dienstverlenging blijft draaien, ook als er tijdelijk gaten vallen in de organisatie. Lokale besturen kunnen in sommige gevallen ook een beroep doen op de private sector voor bepaalde taken. Ik ga daar straks dieper op in, want er komen nog vragen van collega Van den Heuvel en collega Warnez naar aanleiding van de consultantdiscussie.
In ieder geval valt het niet aan te raden dat de besturen bij de aanpak van het personeelstekort een ‘one size fits all’-principe toepassen. Voor de invulling van sommige functies, zoals de maatschappelijk werkers – en ik denk dat collega Aerts terecht hun belang heeft onderstreept en de positie die zij innemen in een lokale gemeenschap –, ondernemen we specifieke acties, naast de bijkomende flexibiliteit die het nieuwe kaderbesluit RPR biedt.
De eerste actie betreft de aanpassing van de diplomavoorwaarden die toegang geven tot de functie van maatschappelijk werkers in het OCMW. We willen die verbreden. We doorlopen hiervoor een intensieve oefening met diverse stakeholders waaronder collega-ministers van Welzijn en Onderwijs, de VVSG en ook federale collega’s.
Een meer structurele oplossing is uiteraard opschaling. Sociale diensten met een of twee maatschappelijk werkers dreigen bij uitval gewoon stil te vallen. Dit doet zich niet zo snel voor bij grotere diensten. Er zijn daar twee mogelijkheden. Gemeentefusies zijn een structurele oplossing. Dat komt steeds terug, maar het is ook een realiteit die we onder ogen moeten zien. Ook het regiodecreet – dat is een andere piste – dat onlangs in dit parlement werd goedgekeurd, biedt besturen de mogelijkheid om regiomobiliteit te organiseren, zodat medewerkers tussen besturen gemakkelijker inwisselbaar zijn. Dat is dan het alternatief voor de fusie. Indien men denkt dat opschaling interessant kan zijn, kan die regiomobiliteit daarin misschien voor een stuk oplossingen bieden.
Tot slot stelde collega Van Miert een vraag over twee praktijkvoorbeelden. Die twee praktijkvoorbeelden, met name de GRD en RiT – dat is dan de regio waarin u een hoofdrol speelt, met Turnhout –, zijn volgens mij mooie voorbeelden van hoe schaalvergroting en samenwerking tussen gemeenten in de praktijk resultaten kan boeken. Ik heb gevraagd aan mijn administratie en de VVSG om te bekijken of we die goede praktijken niet kunnen delen als goede praktijken.
Ik hoop dat ik daarmee toch een beetje een antwoord heb kunnen geven op de vragen die gesteld zijn.
De heer Warnez heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor de concrete antwoorden.
Ik denk dat het inderdaad goed is dat we onze personeelsleden verder sterker ondersteunen, want onze lokale besturen hebben uiteraard heel wat straffe personeelsleden. Als politici staan we vaak in de krant met wat we gedaan hebben, maar eigenlijk is dat een hele machine die achter ons staat, die dat vooral allemaal realiseert. Het beleid is maar zo sterk als de ambtenaar die achter u staat.
Ik ben ook heel blij dat ik gehoord heb dat er heel wat concrete pistes op tafel liggen. Ik denk bijvoorbeeld dat die vacaturesite wel een zinvolle piste kan zijn. Ik kijk naar mezelf enkele jaren geleden: ik had wel het idee dat ik in een lokaal bestuurde wilde gaan werken, maar dan moet je toch wel wat zoeken naar de vacatures. Ik ben er nooit gaan werken, maar dat ligt aan andere redenen, niet omdat ik de vacatures niet gevonden heb. (Gelach. Opmerkingen van Paul Van Miert)
Neen, daar, in het lokaal bestuur. Ik heb op de universiteit gezeten en in de politiek gezeten, voilà. (Gelach)
Wat mij ook wel opvalt, is dat de adviesaanvragen bij ABB niet zo groot zijn, maar ik denk dat u daar ook gelijk hebt: ik denk dat lokale besturen misschien nog niet en masse bezig zijn met het aanpassen van die rechtspositiebesluiten. Dat zal wel nodig zijn als we competitief willen zijn, als we die statuten willen verhogen en als we ervoor willen zorgen dat die sterke personeelsleden ook een goed statuut hebben. Daar heb ik nog een concrete vraag over: is dat ook iets wat u kunt monitoren of monitort, of die rechtspositiebesluiten niet met een kleine aanpassing, maar fundamenteel worden aangepast? Ik vraag het omdat ik mij wel kan inbeelden dat steden als Antwerpen en Gent daar vandaag al mee bezig zijn. Misschien zijn kleine gemeenten daar niet mee bezig, ik weet het niet, maar ik zou het wel graag weten. Mocht het zo zijn, dan hebben we misschien specifieke ondersteuning nodig, hebben we daarvoor misschien een specifiek kader, modellen en andere ondersteuning nodig. Is dat iets wat gemonitord wordt, ja of neen?
De heer De Loor heeft het woord.
Dank u wel minister, voor uw antwoorden.
U somt een aantal instrumenten op waarvan u zegt dat ze zullen bijdragen om de ‘war on talent’ aan te gaan. We hebben uitgebreide discussies gehad over het kaderbesluit RPR en ook de schaalvergroting, de fusies, kunnen daartoe bijdragen. Toch maak ik me zorgen. De situatie blijft problematisch en wordt waarschijnlijk in de toekomst nog problematischer, als er binnen x aantal jaren tot 35.000 mensen zullen uitstromen.
Het stijgend aantal openstaande vacatures dwingt ertoe andere oplossingen te zoeken, zoals het fenomeen van uitbesteding of outsourcing, het inschakelen van consultants en andere bureaus. Dat komt straks nog aan bod naar aanleiding van de vraag van een aantal collega’s. Er zijn heel veel vragen te stellen over de financiële impact daarvan, want er wordt gewerkt aan consultingtarieven. In een bepaalde gemeente werd zelfs de algemeen directeur door een consultant vervangen. In hoeverre is dat deontologisch oké?
Er is de financiële impact voor de lokale besturen, want uitbesteding is duurder, maar wat met de neutraliteit bij bijvoorbeeld de beoordeling van een omgevingsvergunning, als dat wordt uitbesteed? Of wat met de privacy bij mensen die worden ingeschakeld bij Burgerzaken? Dat is ook een van de knelpunten. Zij hebben toegang tot data en tot centrale databanken. In hoeverre is dat allemaal gecheckt en oké? Ook voor maatschappelijk werkers wordt er een beroep gedaan op externen. Is de kwaliteit van de dienstverlening afdoende? Collega Aerts heeft ernaar verwezen. Het gaat hier over de meest kwetsbaren in onze samenleving. Kan dat sociaal onderzoek kwalitatief gebeuren?
Dan wil ik nog eventjes verwijzen, minister, naar het actieplan van de VVSG ‘Lokaal Werkt’. Zult u dat verder ondersteunen en worden er ook financiële middelen voorzien? Er staan heel positieve zaken in. Het is goed dat dit effectief kan worden uitgerold, maar dan zijn middelen noodzakelijk.
De heer Aerts heeft het woord.
Dank u voor de toelichting, minister. Ik vraag me af wie de slachtoffers zullen zijn van het gebrek aan personeel. Daar blijf ik bezorgd over. Vanwege het gebrek aan maatschappelijk assistenten zie ik dat er gemeenten zijn die OCMW-kamers moeten sluiten. Dat is niet de richting waar we naartoe moeten. Ik vrees dat enkel het versoepelen van de diplomavoorwaarden te weinig zal zijn en geen oplossing zal bieden.
Er is een algemene krapte op de arbeidsmarkt. Dat is zeker. U hebt daarnet verwezen naar consulting. De nieuwe RPR maakt het mogelijk om meer te gaan financieren en meer concurrentie tussen verschillende steden en gemeenten te voeren. Maar dat zijn twee zaken die ook de kostprijs aanzienlijk opdrijven. Er is schaarste, maar consulting is ook duurder, en er is bovendien concurrentie tussen gemeenten. Als er geen werknemers bij komen in de sectoren, dan gaan de gemeentebesturen elkaar beconcurreren, wat opnieuw de prijs zal opdrijven. Dat is een zeer moeilijk punt dat nog eens boven op alle financiële uitdagingen komt die de gemeentebesturen vandaag al hebben.
Ik heb nog een bijkomende vraag. Wordt er door de VVSG of lokale besturen gekeken of er binnen de onderwijsbevoegdheid mogelijkheden zijn om bepaalde richtingen aantrekkelijker te maken? Ik vraag me af of dat niet een van de pistes is, ook al is dat geen oplossing voor morgen. Het kan misschien wel op langere termijn meer kansen geven om bijvoorbeeld meer maatschappelijk assistenten te genereren.
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord en de argumentatie. Ik heb nog een extra vraag. Ik denk dat de bezorgdheid bij de collega’s heel duidelijk is. We zijn vandaag met vier die dezelfde vragen aan u voorleggen. Ik geloof heel sterk dat we in die rechtspositieregeling een eerste stap hebben gezet, maar dat we daar nog lang niet aan het einde zijn. Ik denk dat we naar een andere manier van verloning moeten gaan. Ik denk dan aan alles wat met bonussen en incentives te maken heeft, datgene wat we in de privéwereld normaal vinden en waar we ook naartoe zullen moeten gaan. We moeten af van het stoffige imago dat soms rond het ambtenaar zijn hangt en ook van de oubollige structuren. De linkerzijde van de politiek is daar niet altijd even van overtuigd als anderen in het Vlaams halfrond. Maar goed, dat zijn meningen.
Met die fusies heb ik nog altijd een beetje een probleem. Hoe meer je gaat samenwerken, hoe minder dat dat ‘f-woord’, wat niet altijd evident is, zeker als je in een kleinere gemeente woont die met een grotere stad moet fusioneren … Zo deelt onze dienst Wonen drie noodplanningsambtenaren met zes gemeentes en zit de kinderopvang bij ons samen. En dat is naast andere dingen die we al samen doen, zoals hulpverleningszones, afval … Ik denk dat daar het begin van een samenwerking ligt die dan kan eindigen in een fusie. Dus ik geloof ook dat we die intergemeentelijke samenwerking moeten blijven ondersteunen.
Iets waar ik niets over hoor, maar wat ik zelf heb ervaren: moeten we niet eens naar de aanwervingsprocedures kijken? Een decretale graad aanwerven is een calvarie, want je moet voor elke stap naar de gemeenteraad en op den duur ben je een half jaar bezig. Als er niemand uitkomt, dan ben je een jaar kwijt. Minister, is dat een idee om snelheid te maken als lokale besturen met een tekort aan volk zitten?
De heer Ongena heeft het woord.
Collega’s, we kennen de krapte op de arbeidsmarkt. Een op de drie beroepen in Vlaanderen is een knelpuntberoep. Na Tsjechië kennen we de grootste krapte van heel Europa. Het is evident dat ook lokale besturen daarmee worden geconfronteerd. De weg naar een moderner statuut en meer vrijheid voor lokale besturen, om meer gewapend naar die war on talent te gaan, is de enige juiste weg. Maar het is ook niet de enige weg. Ik denk dat we moeten nakijken of we het allemaal niet te complex aan het maken zijn. Ook lokale besturen hebben soms echt experten nodig omdat de regelgeving zo complex wordt gemaakt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan ruimtelijke ordening, waardoor het moeilijk wordt om daar de juiste profielen voor te vinden. Naast alle andere maatregelen die we aan het nemen zijn, lijkt er mij ook een belangrijke opdracht weggelegd te zijn voor de hele Vlaamse Regering, namelijk nagaan hoe we ervoor zorgen dat Vlaanderen minder complex wordt en bijgevolg minder specialisten nodig heeft die we nu, doordat het zo complex is geworden, niet vinden.
Minister Somers heeft het woord.
Bedankt voor de vele interessante tussenkomsten. Ik moet zeggen dat het analyseren, het schetsen en het benoemen van het probleem heel helder en gelijklopend – ik zou bijna ‘kamerbreed’ zeggen – is gebeurd. Daar wil ik jullie allemaal mee feliciteren. Maar ik heb hier een papier waarop ik de oplossingen heb gesuggereerd. (Lacht)
Laten we toegeven dat het vinden van oplossingen of het helder formuleren van bijkomende oplossingen niet zo eenvoudig is. En waarom? Omdat er natuurlijk een onderliggende realiteit is. De mensen voor al die functies zijn er gewoon niet. Als ik even niet denk als bestuurder en denk in de plaats van de werknemer, en niet als klant van de overheid, maar als potentiële ambtenaar of werknemer, zijn het niet heel slechte tijden. Want het gevolg van wat we moeten doen, namelijk het winnen van die war on talent en inspanningen doen om onszelf als werkgever aantrekkelijker te maken – wat wil zeggen beter verlonen, een beter kader creëren en mensen binden – is allemaal positief nieuws voor de werknemer.
Natuurlijk zijn dat een inspanning en kosten voor de werkgever, maar voor de werknemer is dat geen slecht nieuws. Dat duwt ook lokale besturen gedeeltelijk in een moderniseringstraject in zijn relatie met zijn ambtenaren. Iedereen die verantwoordelijkheid draagt in stad- en gemeentehuizen voelt dat en weet dat die een aantal attitudes, benaderingen, concepten en ideeën over hoe je met personeel omgaat, moet aanpassen, moderniseren en aantrekkelijker maken. Dat is een eerste beschouwing die ik wilde maken.
Mijnheer Warnez, uw suggestie over het monitoren vind ik goed. Wij gaan die meenemen, die monitoring proberen opzetten zodat als er gemeentebesturen zijn die stappen zetten – en ik weet niet of per se de grote gemeenten de snelste zullen zijn om te zeggen dat ze dat gaan aanpakken, misschien wel eerder de middelgrote – ook voorbeelden kunnen zijn. Anderen kunnen zich door die trajecten laten inspireren, zeker omdat iedereen een klein beetje aan het zoeken is naar wat ze exact kunnen doen en hoe ze dat aanpakken.
Een volgende opmerking die ik heb is dat de RPR vele mogelijkheden kent om de verloning te verbeteren. Iemand zei dat we de incentives uit de private sector ook moeten kunnen gebruiken. De nieuwe RPR laat dat toe. Die laat toe om een cafetariaplan te maken, om met cultuur- en sportcheques te komen, zelfs ecocheques. Wat in de private sector kan om een job aantrekkelijker te maken, kan vandaag ook bij het lokaal bestuur. Men kan daar competitief mee zijn.
Sommigen zeggen dan dat dit meer gaat kosten voor het lokaal bestuur. We kunnen mensen niet dwingen om bij een lokaal bestuur te gaan werken. We moeten het dus aantrekkelijk maken en dat betekent een hoger loon, meer extralegale voordelen of een aangenamer werkklimaat, of een combinatie van die drie. Dat is de enige manier, anders komen mensen niet. Men kan proberen meer mensen bij te creëren, maar dat is niet eenvoudig. Tussen conceptie en beschikbaarheid op de arbeidsmarkt zit algauw negentien à twintig jaar. Dat gaat ons niet direct helpen. We moeten aanvaarden dat in de war on talent lokale besturen zichzelf kunnen versterken.
We hebben heel veel ambtenaren omdat we ook een complexe regelgeving hebben. Moet die regelgeving niet eenvoudiger? Moeten we geen zaken automatiseren of versimpelen? Zijn er geen overbodige of dubbele zaken? Doen we niet te veel administratie? Moeten we niet meer concentreren op de kerntaken? Dat zijn allemaal relevante vragen die we moeten stellen.
Het uitbesteden van taken wegens de personeelskrapte kost veel meer. Het gaat altijd meer kosten als we meer mensen willen aantrekken, betere verloning bijvoorbeeld. Dat zal meer inspanningen kosten. Die weg moeten gemeentebesturen altijd voor ogen houden om het opgelost te krijgen.
Wat de diploma’s sociaal werk betreft, mijnheer Aerts, zijn we in overleg met de hogescholen en universiteiten. We doorlopen dat traject samen met de federale collega’s. We gaan daar zeker met het werkveld over praten. We gaan de deuren niet wagenwijd openzetten, we willen ook kwaliteit, daarom gaan we in overleg met de universiteiten. We hebben al informeel samengezeten met de rectoren. Er zijn een aantal variante diploma’s die de job van sociaal werker moeten aankunnen. We kunnen de deur iets verder openzetten dan vandaag.
Tot slot, mijnheer Van Miert, had u een vraag over de decretale gradenvereenvoudiging. De aanwervingsprocedure is gevoelig vereenvoudigd. Vroeger ging men solliciteren, maar elders verworven competenties waren een probleem, het traject duurde heel lang. In de private sector wordt men onmiddellijk of binnen de week aangeworven. Als mensen twee sollicitaties lopen hebben, worden ze sneller aangeworven in de private sector. Dat is vereenvoudigd. Alleen de decretale graden hebben we daarbuiten gelaten. Voor alle andere personeelsleden bestaat de mogelijkheid om dat versneld te doen. Daar moet men wel de RPR opnieuw aanpassen.
En dan wil ik nog even terugkomen op de discussie die u aanhaalde. U zegt dat er varianten, alternatieven mogelijk zijn. Wanneer men met te kleine diensten zit, onderbemande diensten, is fusioneren niet de enige mogelijkheid, er zijn ook bovenlokale samenwerkingsverbanden mogelijk. Ik heb daar ook naar verwezen op het vlak van regiomobiliteit. We hebben dat verder gefaciliteerd. Dat is juist. Dat is ook mogelijk. Maar mag ik mijn overtuiging toch meegeven. Als je dat met één ding doet, is dat één zaak, maar als je dat begint te doen met een personeelsdienst, en met een ICT-dienst, en met dit, en met dat, en met de mobiliteitsdeskundige, dan ontstaat er op een zeker moment ook een democratisch deficit omdat alles in een bovenlokale structuur begint samen te werken die dan afhangt van twee, drie of vier gemeenteraden. Wat u zegt, is dat als u dat pad bewandelt, op een zeker moment het F-woord, het fusiewoord voor alle duidelijkheid, wel opnieuw zal opduiken omdat dat dan misschien gefaciliteerd is. (Opmerkingen van de voorzitter)
Ik voelde een zekere spanning aan mijn linkerzijde.
Dat is een tussenstap. De heer Janssens, burgemeester in de Kempen, heeft vandaag nog, ook vanuit zijn ervaring als professor, een lang en interessant interview gegeven. Hij zegt ter zake dat de taken die er komen, de krapte op de arbeidsmarkt en de mensen die men moet zoeken, een klein lokaal bestuur steeds meer onder druk zetten. De onvermijdelijkheid om na te denken over opschaling wordt steeds acuter. Dat is bij mij geen obsessie. Bij mij is dat een heel heldere analyse over de realiteit op het terrein. Daar zijn tussenoplossingen voor, tijdelijke oplossingen, tussenstappen. Maar als men uiteindelijk die tussenstappen begint te nemen, en men zet er daar vele van, eindigt men, denk ik, waar men moet eindigen, namelijk bij de opschaling van het lokale niveau.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik denk dat er veel interessante insteken geweest zijn, en ook oplossingen, minister. Maar ik wil uitdrukkelijk nog even onderstrepen wat collega Van Miert zegt. Dat samenwerkingsmodel kan wel werken, de poule van personeel kan wel werken. Minister, ik heb trouwens gelezen in een weekblad deze week dat u de maïzena bent van de Vlaamse Regering. Dus als u nog een klein beetje maïzena over hebt, dan kunt u die misschien gebruiken om personeel te binden aan onze lokale besturen en om ook lokale besturen in samenwerkingsverbanden te binden. Maar ik zou toch vragen om niet te kwistig te zijn want ik vind niet dat het aan u is om fusies op te leggen.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik heb geen antwoord gehoord op mijn vragen en bezorgdheden rond de neutraliteit naar aanleiding van het fenomeen van uitbesteding, wat meer en meer gebeurt rond privacy en kwaliteit. Ik heb ook niet gehoord of het VVSG-initiatief en het actieplan #Lokaalwerkt! zal worden ondersteund en of er financiële middelen tegenover zullen worden geplaatst. Ik denk dat het wel cruciaal is om dat plan maximale kansen te geven en maximaal uit te rollen. Daar heb ik jammer genoeg geen antwoorden op gehoord.
Collega Van Miert, u zegt dat de linkerzijde nogal pleit voor het stoffige imago, maar ik kan me niet voorstellen dat ik hier al heb gepleit voor een stoffig imago. Absoluut niet. Ik denk ook dat dat discussies zijn die de zaak niet vooruithelpen. Ik denk dat de bekommernis is om ervoor te zorgen dat we sterke lokale besturen hebben, met een goede dienstverlening naar burgers en naar ondernemingen toe.
Minister, u zegt dat u het ook bekijkt vanuit het oogpunt van de werknemer. Ik denk dat dat zeer goed is. Maar dan zie ik ook wel zaken. U zegt dat we de jobs aantrekkelijker moeten maken, maar er zijn zaken gebeurd die daar haaks op staan, zoals het Ontslagdecreet dat onlangs nog in de plenaire is geweest en ook het kaderbesluit Rechtspositieregeling. Collega's, minister, ik stel vast dat na negen jaar van deze Vlaamse Regering dat probleem groter is en dat het ook nog zal groeien als er niet drastisch wordt ingegrepen. Daar maak ik me echt wel zorgen over.
De heer Aerts heeft het woord.
Ik wil me nog aansluiten bij de heer De Loor wanneer hij terecht aanhaalt dat er al heel wat maatregelen genomen zijn om mensen gemakkelijker te ontslaan en dat dat niet per se de aantrekkelijkheid van het beroep betekent.
In verband met het stoffige imago: die uitdrukking is nu een paar keer gevallen in deze commissie, niet door u, minister, maar door een aantal collega's. Ik denk dat we dat stoffige imago helemaal niet moeten benadrukken want in mijn ervaring is dat er niet. Ik zie heel veel ambtenaren heel enthousiast werken voor hun gemeente of de gemeente waar zij aan de slag zijn, concrete projecten uitvoeren op het terrein, ons door een coronacrisis sleuren, leuke evenementen organiseren vanuit de vrijetijdsdienst, mobiliteitsplannen aanpakken met een visie op fietsen. Die ambtenaren van vandaag zijn niet meer de ambtenaren die gewoon stempels zetten, zoals dertig of veertig jaar geleden. Laat ons dus vooral dat stoffige imago in de kast stoppen, want het zit er al, het zit al in de geschiedenisboeken. Maar laat ons vooral promoten hoe interessant het is om bij een lokaal bestuur te werken. Daar hebben we veel meer aan en dat stemt veel meer met de realiteit overeen dan het begrip ‘stoffig imago’.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.