Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen over de flankerende activeringsaanpak voor de verplichte inschrijving van leefloongerechtigden
Vraag om uitleg over de verplichte inschrijving van leefloongerechtigden bij VDAB
Vraag om uitleg over het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen over een flankerende activeringsaanpak van leefloongerechtigden
Verslag
De heer Verbeurgt heeft het woord.
De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) kwam op 30 mei met wat mij betreft een vrij kritisch advies op de conceptnota ‘flankerende activeringsaanpak voor de verplichte inschrijving van leefloongerechtigden’ van de Vlaamse Regering. Volgens de SERV doorkruist de Vlaamse Regering haar eigen arbeidsmarktbeleid in plaats van het te versterken. Ze vragen dan ook een hertekening van de conceptnota.
Volgens de SERV is de conceptnota weinig onderbouwd en getuigt ze niet van efficiënt en doelgericht beleid. Ze maakt geen aansluiting met andere initiatieven die de voorbije maanden al werden genomen. Het is dus een gemiste kans en geeft vooral een impuls aan het beter uitvoeren van bestaand beleid.
Bovendien vreest de SERV een mattheuseffect. De tijdelijke incentive van 1000 euro per leefloongerechtigde die lokale besturen krijgen als ze bovengemiddeld succesvol zijn in het activeren, klinkt goed, maar de SERV vreest ongewenste effecten. Het activeren van leefloners behoort nu al tot de kerntaak van de OCMW’s. Zeker grote lokale besturen hebben de ruimte om hier actief op in te zetten. Zij zullen dus sneller de incentives krijgen, terwijl ze vaak al goed georganiseerd zijn. Dit zal de kloof tussen hen en de andere besturen alleen maar doen toenemen, aldus de SERV.
Minister, wat is uw reactie op het advies van de SERV? Werden de sociale partners niet betrokken bij de conceptnota? Hoeveel leefloongerechtigden zijn er volgens u activeerbaar conform de conceptnota?
De heer Ongena heeft het woord.
Collega Verbeurgt heeft een mooie bloemlezing gegeven van wat we in het SERV-advies hebben mogen lezen, een advies waar ik toch heel wat bedenkingen bij heb, daar ga ik niet flauw over doen. Maar goed, een advies dient om een advies te zijn. Maar dan is de vraag: wat ga je met dat advies doen? Minister, daarom kom ik meteen tot mijn vragen aan u.
Hoe schat u dat advies zelf in? Hoe zult u daarmee omgaan? Gaat u eventueel verdere verduidelijkingen aanbrengen in de uitrol van de verplichte inschrijving zodat het duidelijk wordt wat VDAB en lokale besturen van elkaar mogen verwachten?
In het advies worden ook vragen gesteld bij de bevoegdheidsverdeling, bijvoorbeeld dat het niet aan Vlaanderen is om de voorwaarden van verplichte inschrijving in regelgeving te gieten. Gaat u daarover een overleg opstarten met de federale bevoegde diensten?
Hoe staat u ten aanzien van de verwijten van de SERV omtrent het financieringsmechanisme, die 1000 euro? Engageert u zich ondanks het eerder negatieve SERV-advies om samen met uw collega-minister van Binnenlands Bestuur daarmee door te gaan en de inschrijvingsplicht verder uit te rollen? Zo ja – wat ik toch wel hoop –, welke timing zult u volgen om tot een definitieve uitrol te komen?
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het is al aangehaald dat u en uw collega, minister Somers, de SERV om een advies over de conceptnota verplichte inschrijving van leefloongerechtigden hebben gevraagd. Dat advies ligt er nu en dat is niet enkel naar uw persoonlijke mening, collega Verbeurgt, kritisch, het is eigenlijk gewoon niet mals volgens alle objectieve standaarden. De belangrijkste kritiek is dat de conceptnota geen enkele aansluiting biedt met andere initiatieven die de voorbije maanden al liepen bij kabinetten, administratie, VDAB, sociale partners en onderzoekers. Daarnaast kwam de conceptnota tot stand buiten het sociaal overleg. Ik citeer de SERV: “Dat getuigt niet van een efficiënt en doelgericht beleid en is een gemiste kans.” Laat nu net efficiëntie en doelgerichtheid dingen zijn waar jullie vanuit de meerderheid heel graag op hameren. Maar dat die er zijn, daar is de SERV het alvast niet mee eens.
Collega Ongena, ik denk trouwens niet dat het verwijten zijn. Ik denk dat het gewoon een kritisch advies is, dat het een eigen mening is die men geeft. Hoe meer kritiek er is, hoe meer debat er is, en hoe meer debat er is, hoe beter iets kan worden.
Ik ga er niet te lang over uitweiden. Ik heb eigenlijk twee vragen voor u, minister. Ik heb in het verleden mijn bezorgdheden over dit initiatief al geuit. Wat is uw appreciatie van het SERV-advies? Op welke manier zult u aan de slag gaan met de opmerkingen die er vandaag zijn vanuit de SERV?
Ik kijk uit naar uw antwoorden.
Ik sluit graag zelf aan. Ik zal geen inleiding geven, dat hebben de collega's perfect gedaan. Ik denk dat het op zich goed is dat er een conceptnota is. Dat is de manier om sociale partners en anderen te betrekken bij de besluitvorming die hierbij hoort. De SERV is kritisch maar reikt ook een aantal elementen aan die nuttig kunnen zijn om mee te nemen in het verdere traject.
Minister, welke elementen zult u meenemen? Hoe zult u de ‘additionaliteit’ van de inschrijving bij VDAB die we gaan voorzien bij decreet, garanderen? Een van de zaken die bijvoorbeeld een belangrijke meerwaarde zou kunnen zijn, is dat VDAB en OCMW's de indicering van de betrokkenen op dezelfde manier met dezelfde methodiek gaat doen. Zo kan VDAB onmiddellijk inpikken op basis van de indicering van het OCMW van de talenten, competenties en mogelijkheden van een leefloner, om daar een goed traject voor uit te tekenen.
Samenwerkingsovereenkomsten tussen VDAB en OCMW's zijn bijzonder belangrijk om hier een succes van te maken. Wat zijn de belangrijkste elementen die u voorziet in die samenwerkingsovereenkomsten? Hoe ziet u de timing van de uitvoering van de verschillende elementen uit de conceptnota? Hoever staan we nu? Hoe evalueert u het aantal inschrijvingen in de laatste zes maanden bij VDAB en het OCMW? Ik vraag dat omdat we sinds een jaar heel veel debat hebben over de rol van het OCMW en leefloongerechtigden en van VDAB, en omdat ik merk dat er op het terrein wat meer ‘awareness’ is rond het thema. Bovendien hebben we ons decreet rond de Oekraïners, de tijdelijk ontheemden. Hoe is de evolutie de laatste maanden wat betreft inschrijving bij VDAB? Ziet u op dat vlak al een kentering op het terrein?
Minister Brouns heeft het woord.
Collega’s, u hebt inderdaad, net zoals ikzelf, met veel aandacht het advies van de SERV gelezen over de conceptnota over de flankerende activeringsaanpak van leefloongerechtigden. Het klopt uiteraard dat dat zeer kritisch is. Ik moet wel zeggen dat ik af en toe de negatieve toon wat betreur. Maar goed, het is voor ons nu zaak om met de vele bezorgdheden die daarin zijn geuit, aan de slag te gaan.
Wat uiteraard wel positief is, is dat het een vrij volledig advies is. Men heeft er grondig naar gekeken, zoveel is duidelijk. Dat toont voor mij aan dat de sociale partners, zoals ze zelf ook aangeven, een heel duidelijke eigen visie hebben wat betreft het lokale arbeidsmarktbeleid. Dat is goed. Dat is ook nodig. We hebben daar de afgelopen maanden ook sterk in geïnvesteerd, ook in de aanloop naar de werkgelegenheidsconferentie die afgelopen dinsdag plaatsvond. Ik kan begrijpen dat de lancering van de conceptnota misschien enigszins onverwacht kwam, maar dat staat voor mij absoluut niet haaks op het traject dat we nu lopen met de sociale partners. Dat ook de Vlaamse Regering met een visie over de activering van de leefloongerechtigden komt, kan wat mij betreft de dialoog alleen maar verrijken.
Het klopt dus als de SERV zegt dat hij bij de totstandkoming van de conceptnota op zich niet rechtstreeks is betrokken, maar een conceptnota is uiteraard een vorm van een visie op basis waarvan dan input en reacties worden ingewonnen, dus zeker heel graag ook van de SERV. Ik kan u ook verzekeren dat de conceptnota voortbouwt op de fundamenten van een zeer lange, constructieve samenwerking tussen de sociale partners, lokale besturen, VDAB, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en andere lokale partners en organisaties, zowel beleidsmatig als operationeel. Binnen vele werkgroepen, de raad van bestuur van VDAB en de SERV-commissies wordt het lokale arbeidsmarktbeleid besproken, net zoals de voortgang van de samenwerkingsovereenkomsten. Ook op het VESOC-niveau (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité) is er overleg over de voortgang van de lokale samenwerking en worden de inschrijving en activering van leefloongerechtigden structureel opgevolgd.
Op basis van de vele besprekingen was iedereen het er wel over eens dat er bijkomende stappen nodig zijn en dat hetgeen we tot op heden doen, onvoldoende is om lokaal echt een ommezwaai te realiseren, vandaar ook de keuze om die werkgelegenheidsconferentie te organiseren om dat lokale niveau in de versterking van het Vlaamse arbeidsmarktbeleid nog meer in beeld te brengen, de as tussen de Vlaamse arbeidsbemiddeling en de lokale besturen, om dat ecosysteem werk rond uit te bouwen.
Wat mij betreft, legt de conceptnota vooral ook een aantal knelpunten bloot in het lopende beleid en de huidige aanpak. Er worden vier sporen conceptueel voorgesteld om de activering van onze leefloongerechtigden vanuit Vlaanderen nog meer kracht bij te zetten, vier sporen die bijkomende puzzelstukjes vormen binnen het grotere geheel van het lokale arbeidsmarktbeleid.
Collega Verbeurgt, u stelt mij de vraag hoeveel leefloongerechtigden er in feite activeerbaar zijn. Dat is een heel terechte vraag, waar we vandaag geen sluitend antwoord op hebben. Maar we zien de realiteit onder ogen dat die zeer uiteenlopend zijn. We hebben vandaag enkel zicht op het OCMW-cliënteel dat bij VDAB ingeschreven is. Op basis van die data kan er per gemeente enkel een indicatief zicht gegeven worden op het aantal te activeren leefloongerechtigden. Als je het per lokaal bestuur bekijkt, zie je een zeer groot verschil, een range van 25 tot 70 of zelfs meer procent, wat betreft de inschrijving van leefloongerechtigden bij VDAB. We hebben op dit ogenblik dus geen betrouwbare bron om daar verder op te kunnen antwoorden. En dat is natuurlijk een van de doelstellingen van de conceptnota geweest, om daar wel een antwoord op te kunnen bieden, door meer in te zetten op de inschrijving bij VDAB en door een sluitende datakoppeling te realiseren om de volledigheid van de data te verzekeren, en uiteindelijk ook de OCMW-component welzijn en de VDAB-component werk veel sneller met elkaar in verbinding te brengen in functie van toeleiding naar de arbeidsmarkt, maar ook ter versterking en ondersteuning van de welzijnscomponent en welzijnsproblematiek waarvoor men bij het OCMW aanklopt.
Wat ik wel vaststel, collega Bothuyne, is dat de inschrijving van de tijdelijk ontheemden, de Oekraïners, sinds de laatste tijd wel in stijgende lijn gaat, van 35 naar 55 procent. Dat is een inschrijving die ook zeer recent verplicht is ingevoerd vanuit het parlement. Voor de leefloongerechtigden blijft het aantal ingeschrevenen al lange tijd constant op 55 procent. Daaruit durven we te concluderen dat de verplichte inschrijving werkt. Door zich in te schrijven, is het volledige dienstverleningsaanbod van VDAB beschikbaar. Daardoor geloven we uiteraard ook in meer kansen om effectief aan de slag te kunnen gaan.
Het zal u dus niet verwonderen, collega’s, dat ik mij blijf engageren om de conceptnota uit te werken. Ik blijf volledig achter de doelstelling van de conceptnota staan, namelijk de activering van leefloongerechtigden in Vlaanderen, met respect voor de federale bevoegdheden en de bevoegdheden van de lokale besturen. Dat staat buiten kijf, wat mij betreft. Die doelstelling sluit ook aan bij het werkgelegenheidsakkoord dat de sociale partners in juli vorig jaar met de Vlaamse Regering hebben afgesloten. Bij die verdere uitwerking van de conceptnota is overleg met de sociale partners gegarandeerd. Afhankelijk van het spoor zullen zij ook betrokken worden.
Het is mijn ambitie om binnen spoor 1 in de conceptnota, de verplichte inschrijving van de leefloongerechtigde, nog met een ontwerp van decreet te komen. De vertaling van het ontwerp van decreet naar een samenwerkingsovereenkomst tussen VDAB en de VVSG, die moet leiden tot een aangepast Vlaams werkingskader voor de versterkte samenwerking tussen VDAB en de lokale besturen, zal later dit najaar volgen.
Spoor 4, het lokale activeringspact, komt normaal gezien nog voor de zomer naar de regering. Daar zijn we ook heel concreet mee aan de slag gegaan, samen met collega Somers. Dat is afgelopen dinsdag ook nog eens onder de aandacht gebracht op de werkgelegenheidsconferentie. Daar gaat het inderdaad over die extra financiële incentive richting de lokale besturen, zodra ze meer dan het gemiddelde aantal leefloongerechtigden kunnen activeren.
De overige sporen, namelijk de laagdrempelige en complementaire dienstverlening bij VDAB en de OCMW’s en het opzetten van een performante data- en info-uitwisseling, zijn momenteel al opgenomen binnen VDAB. De sociale partners kunnen daar als bestuurders van VDAB zeker ook zelf mee richting aan geven.
Collega Ongena, u polst ook naar de betrokkenheid van de federale collega’s. In de conceptnota kunt u lezen dat ik uiteraard ook van plan ben om te komen tot een Vlaams-federaal samenwerkingsakkoord met kracht van wet omtrent de activering van de leefloongerechtigden, om bijkomende afspraken te maken om de Vlaamse doelen te realiseren. Zo kunnen we de gemaakte afspraken ook een juridische basis geven zodat die ook dwingend zullen zijn. We denken daarbij ook concreet aan afspraken over opvolging of data-uitwisseling. Via deze samenwerking kunnen we ook onze betrokkenheid verhogen bij federale beslissingen die worden genomen en impact hebben op de activering van de doelgroep.
Er zijn ook verschillende vragen gesteld over de uitwerking van de verschillende sporen voorzien in de nota. Vooral de opmaak van het decreet om de inschrijving van leefloongerechtigden in Vlaanderen te verplichten, trekt jullie aandacht, evenals de uitwerking van het pact.
Zoals ik al zei, streef ik ernaar om de verplichte inschrijving van leefloongerechtigden vast te leggen in Vlaamse regelgeving. De voorbereidingen daarvoor zijn gestart. De sociale partners stellen zich de vraag wat daar de meerwaarde van is. Wat mij betreft zal er niet geraakt worden aan de bevoegdheid van de OCMW’s inzake de activering van de leefloongerechtigden. Het is wel zo dat het Vlaamse niveau momenteel tussen de bestaande regelgeving valt.
Enerzijds hebben we de federale wetgeving, die vaststelt dat iedereen recht heeft op maatschappelijke integratie, maar dat het wel een voorwaarde is om werkbereid te zijn. Dan stelt men verder in een ministeriële omzendbrief dat een eerste element om aan te tonen dat je effectief werkbereid bent, een inschrijving bij de regionale arbeidsbemiddelingsdienst is. Dit wil ik graag decretaal bevestigd zien. Tegelijk zijn de OCMW’s bevoegd om te oordelen of iemand effectief werkbereid moet zijn, dan wel of er billijkheidsredenen zijn om iemand vrij te stellen van die inschrijving.
Ik stel dus vast dat er verwezen wordt naar het regionale niveau om te activeren, maar dat we daaromtrent geen regelgeving hebben over hoe we die rol in Vlaanderen zo goed mogelijk kunnen invullen, hoe we dat zo snel en efficiënt mogelijk kunnen uitvoeren en wat we van de betrokken partijen verwachten en niet mogen verwachten. Kortom: ik zie wel een behoorlijke meerwaarde in het maximaliseren van onze Vlaamse bevoegdheid, net in het belang van een succesvolle activering.
We buigen ons nu over hoe we dat verder kunnen concretiseren in de wetgeving, maar laat duidelijk zijn dat dit niet losstaat van de uitbouw van een versterkt Vlaams werkingskader dat een veel bredere scope heeft dan het versterken van de inschrijving en de activering van leefloongerechtigden bij VDAB. Want de inschrijving is een middel, mensen aan de slag krijgen is uiteindelijk het objectief. Het Vlaams werkingskader focust op de activering van de leefloongerechtigden. Een laagdrempelig, complementair dienstverleningsaanbod en een aanklampende, versterkte samenwerking tussen VDAB en het OCMW zijn daar essentieel in. Daarbij is een meer performante data-uitwisseling op cliëntniveau en op geaggregeerd niveau toch wel een noodzakelijke voorwaarde.
Maar waar volgens mij ook nog een meerwaarde zit, is bij het uitklaren van de gehanteerde billijkheids- en gezondheidsredenen, die toelaten dat leefloongerechtigden zich nog niet inschrijven bij VDAB. Daaromtrent is momenteel een onderzoek lopende. Ik wacht dat zeker af alvorens we daar verder op werken. Vanuit die analyse gaan we dan ook door om OCMW’s verder te ondersteunen in hun oordeel. Ik kan alleen maar herhalen: de component werk en de component welzijn veel eerder in verbinding brengen met elkaar om het oordeel over werk te kunnen vellen.
Ik vind het namelijk opvallend dat we enerzijds beleid aan het voeren zijn om meer mensen met gezondheidsproblemen te activeren naar werk en dat we er tegelijk geen probleem in mogen zien dat het hebben van gezondheidsproblemen een reden is om je als leefloongerechtigde in te schrijven. Ik wil de OCMW’s ook meer bewust maken van het feit dat we ook voor die mensen een zeer laagdrempelig aanbod hebben waarvan gebruikgemaakt kan worden. Ik ga dit uiteraard doen in samenspraak met de VVSG en de sociale partners.
Wat de bezorgdheden met betrekking tot spoor 4, het activeringspact betreft, kan ik u vertellen dat we daar oren naar hebben. De sociale partners zijn zeer kritisch over het pact en het voorgestelde financieringsmechanisme. De oproep voor het lokaal activeringspact is momenteel ingediend bij de inspecteur van Financiën. Er is geopteerd om een laagdrempelige en eenvoudige oproep te lanceren die aantrekkelijk is voor lokale besturen om erop in te tekenen. Het valt momenteel wel nog af te wachten wat het advies van de inspecteur is. Ik kan daar dus nog niet op vooruitlopen.
We trachten uiteraard deadweight maximaal te voorkomen doordat er voorafgaand aan de indiening afstemming is met VDAB om verdere afspraken te maken. Elk lokaal bestuur zal namelijk een plan van aanpak moeten indienen met bijkomende acties. Acties moeten benoemd worden en enkel reële kosten worden vergoed. Momenteel hebben we bepaald dat lokale besturen, om aanspraak te maken op de extra middelen, beter moeten presteren dan een Vlaamse gemiddelde duurzame uitstroom naar werk, zoals daarstraks ook aangegeven. We zullen de impact zeer goed opvolgen. In de tweede oproep is bijsturing mogelijk.
Lokale besturen krijgen de vrijheid om te bepalen welke acties ze willen ondernemen met die middelen. De acties worden besproken met VDAB voorafgaand aan de indiening. We gaan ervan uit dat beide instanties verantwoordelijk met de middelen omgaan en zelf ook mattheuseffecten zullen vermijden. Dubbelfinanciering zal gecontroleerd worden door het Departement Werk en Sociale Economie.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Er zijn twee wat bredere elementen, denk ik. Ten eerste: ik denk dat een deel van de bezorgdheid, van de frustratie, en ook de, wat u zelf de negatieve klank noemde, van het rapport is dat men op het veld ook wel merkt dat er allerlei initiatieven worden genomen waarvan ik me zelf ook soms afvraag waar de coördinatie zit.
Er is enerzijds het onderzoek dat u hebt besteld in de schoot van VDAB rond de toekomst van VDAB. Minister Somers lanceerde dan het idee om VDAB op te gaan doeken en aan alle lokale besturen te geven. U zegt in de commissie dat we dat niet gaan doen en dat het zelfs geen deel is van dat onderzoek, en dat het misschien in de rand aan bod kan komen.
Deze week is er de aankondiging van een nauwere samenwerking met lokale besturen, van de verschillende initiatieven rond verplichte inschrijving van de verschillende doelgroepen. Al die dingen lopen door elkaar. Ik moet eerlijk zeggen dat het bij mij ook wel wat overkomt als een voetbalploeg die in de extra time nog probeert snel wat goals te maken en daarvoor met z’n allen naar voren stormt. En de coach staat er toch wat naar te kijken en vraagt zich af waar de strategie is. Daarover voel ik toch wat wrevel, ook in het veld: er gebeurt van alles maar waar is die coördinatie? Waar is nu eigenlijk die visie? Hoe komt het dat al die initiatieven wat door elkaar lopen? Dat is één element, denk ik.
Een tweede element, niet zozeer naar u, minister, maar toch ook wel een frustratie bij de sociale partners, is dat wanneer ten gronde opmerkingen worden gegeven over de aanpak van de inschrijving, over de manier waarop dat wordt uitgewerkt, over het feit dat bijvoorbeeld, wat we hier in de commissie al vaker gezegd hebben, verplichte inschrijving een interessant element is, dat dat goed is. Maar u moet wel zorgen dat uw backoffice klaar staat. We hebben een discussie gehad rond de verplichte inschrijving voor de mensen in sociale huisvesting, waar u zelf aangaf dat VDAB eigenlijk vandaag nog zoekende is naar hoe ze die doelgroep het best kunnen omkaderen. De sociale huisvestingsmaatschappijen verdronken, idem met de verplichte inschrijving van Oekraïners. Zijn we daar klaar voor?
Wanneer daarover ten gronde opmerkingen komen van de sociale partners over die werkwijze, worden zij op sociale media door collega’s hier in deze commissie meteen aan de schandpaal genageld als zijnde tegen de inschrijving. Neen, zij kaarten problemen aan die door het systeem dat de Vlaamse Regering heeft opgezet, worden veroorzaakt. Ik denk dat daar ook wel voor een deel de frustratie zit. Wat het rapport zelf betreft, minister, hebt u een paar elementen aangehaald maar er blijven toch nog heel wat vragen zitten.
De essentie voor de SERV is om terug naar de tekentafel te gaan. Gaat u fundamenteel terug naar de tekentafel? Gaat u met hen aan de slag om die conceptnota toch wel echt ten gronde te herschrijven? Ik denk dat dat een duidelijke oproep is. Er is een bereidheid vanuit de sociale partners om mee na te denken. Ik lees in de conceptnota ook echt wel die bereidheid van ook de sociale partners om over die verplichte inschrijving en die activering van leefloongerechtigden echt samen te werken. Gaat u daarmee aan de slag?
Dan is er nog een laatste element. U hebt verwezen naar hoe het concreet gaat werken met de lokale besturen. Hoe kan daar het mattheuseffect worden vermeden? Ik verwijs bijvoorbeeld naar mijn eigen stad Mechelen, waar we de laatste jaren toch al rond het activeringsbeleid grote hervormingen hebben doorgevoerd. Of ik verwijs naar Antwerpen. Als ik bijvoorbeeld zie welke resultaten men haalt rond de activering van Oekraïense nieuwkomers – die zijn zeer goed. Maar dan gaan we niet vermijden dat de lokale besturen die vandaag nog worstelen, uit de boot vallen en dat de middelen dus vooral gaan naar diegene die al sterk zijn, die al die knowhow hebben, die dus dat bovengemiddeld succes makkelijker kunnen halen. Daarover had ik graag toch nog wat meer uitleg gekregen.
De heer Ongena heeft het woord.
Ik zal eerlijk zijn: ik ben zwaar teleurgesteld in het advies van de sociale partners. Ik vind dat eigenlijk voor een stuk onbegrijpelijk als ik dat advies lees. Misschien sluit het wat aan bij de analyse van collega Verbeurgt maar hij geeft toch een andere wending. Het is voor mij duidelijk dat de ambities en de plannen van deze Vlaamse Regering precies allemaal wat snel gaan voor de sociale partners. Over een aantal ambities vragen ze zich af wat de Vlaamse Regering van plan is, of zij daar echt werk van wil maken en geven ze de indruk dat ze niet kunnen volgen.
Dat is de indruk die ik heb als ik dat advies lees, terwijl ik denk dat ze naar de realiteit moeten kijken. We hebben het er al zo vaak over gehad. Hoeveel vacatures staan er open? Hoeveel werkzoekenden hebben we? We zijn het erover eens dat het niet genoeg is, dat we ook naar de inactieven moeten kijken. Dat gaat over een hele grote groep, een diverse groep, met onder anderen ook leefloners. Daar ligt nog potentieel. Kijk naar de cijfers die ik begin dit jaar heb opgevraagd. Van de huidige leefloners is ongeveer de helft ingeschreven bij VDAB en van die helft zijn er vier op de tien die binnen het jaar werk vinden. Dat betekent dus dat op de hele groep leefloners er amper een op de vijf na een jaar een job vindt, een op de vijf van de hele groep leefloners. Het is dus duidelijk dat we uit een ander vaatje moeten tappen, dat de manier waarop het vandaag gebeurt onvoldoende is, niet werkt. Ik denk dat we dus juist alle kansen moeten grijpen om ervoor te zorgen dat we dat cijfer naar omhoog krijgen, dat we meer van die leefloners ook aan het werk krijgen.
Vroeger kon je zeggen dat er geen werk was, vandaag kun je dat niet meer zeggen. Er zijn ongelooflijk veel vacatures die open staan en dan krijg ik het niet uitgelegd aan de mensen buiten dat we niet te veel moeite zullen doen om leefloners aan te slag te krijgen. Ik denk dat het belangrijk is dat we daar net meer moeite voor gaan doen. Waarover gaat dit? Dit gaat over de verplichte inschrijving van leefloners bij VDAB, verplichte inschrijving, zorgen dat die op de radar komen van VDAB, zoals we inderdaad gedaan hebben bij de Oekraïense vluchtelingen, zoals we dat ook gedaan hebben vanaf 1 januari voor de mensen die een sociale huurwoning hebben. Het lijkt me gewoon logisch dat je dat doet, zodat VDAB die mensen alvast kent, al voor zich krijgt en dan samen nagaan wat die mensen kunnen, wat hun capaciteiten zijn, welke mogelijkheden ze hebben op de arbeidsmarkten. En dan kunnen ze op maat gaan zoeken waar ze eventueel terecht kunnen. Dat is het tweede deel van die conceptnota: goede samenwerking met die lokale besturen. ‘What’s the problem’?
Ten derde moeten we zorgen dat gemeenten die het daar beter in doen, beloond worden, dat je die gemeenten, die natuurlijk een belangrijke rol spelen bij de begeleiding van leefloners, responsabiliseert. Dat lijkt me ook niet zo onoverkomelijk. Ook daar mijn vraag: ‘What’s the problem?’ Dus ik begrijp dit advies totaal niet, behalve dat ik hierin zie dat het allemaal wat snel gaat, dat ze de ambities van de Vlaamse Regering niet kunnen volgen. In ieder geval, minister, noteer ik van u dat u zegt dat u er absoluut mee doorgaat, ik steun u daarin.
Ik heb nog een kleine, bijkomende vraag. Ik ben van één ding wel gecharmeerd in het advies van de SERV, namelijk dat ze vragen om die financiering te laten samenlopen met het opleggen van KPI’s en streefcijfers. Die sociale partners willen KPI’s en streefcijfers. Is dat dan ook iets dat ze willen doortrekken richting VDAB? Wat denkt u daarvan? Ik zou denken dat als ze hiervoor pleiten, het misschien handig zou zijn dat ze dat ook in hun eigen winkel eens doen, waar ze in de raad van bestuur zitten, namelijk VDAB. Minister, wat denkt u van dit stukje van het advies?
De heer Annouri heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitgebreide antwoord. Ik heb enkele bedenkingen. Ik ben ook een beetje getriggerd door de twee voorgaande collega’s die zijn tussengekomen.
Ik zal beginnen met twee Bond zonder Naam-uitspraken. Collega Ongena, u vraagt wat het probleem is en of we te snel gaan. Ik denk: haast en spoed zijn zelden goed. Wil je snel gaan, ga dan alleen, wil je ver geraken, ga dan samen. Voilà, dat zijn de enige twee spreekwoorden die ik zal gebruiken, maar ik denk dat dat het probleem wel voor een groot stuk samenvat. Het is vooral haastwerk, en gaat over efficiëntie en effectiviteit. Ik denk dat die net in vraag gesteld wordt, en ik denk dat dat een terechte zaak is. Ik herhaal mijn punt van hiervoor: als je vragen stelt en kritische opmerkingen maakt, kan het alleen maar beter worden. Ofwel geef je een sluitend antwoord, ofwel wordt er verder aan gepookt en worden er verdere vragen gesteld, en moet je er een antwoord op formuleren. Op dat vlak zie ik het probleem dus niet, om heel eerlijk te zijn.
Minister, u hebt een antwoord gegeven en er zijn drie dingen die ik daarover wil zeggen. U hebt een antwoord gegeven dat een beetje alle kanten uitgaat. Collega Ongena hoort erin dat u vooral wilt voortdoen. Collega Verbeurgt en ik horen eerder dat u met de sociale partners de deur wilt openhouden en ervoor zorgen dat jullie er samen uit geraken. Kunt u straks toelichten wie van ons gelijk heeft? Zult u gewoon voortdoen zoals het nu is, of gaat u toch nog de deur opendoen en is er de mogelijkheid om opnieuw naar de tekentafel te gaan? Voor mij is het nu niet helemaal duidelijk.
Als het gaat over kritische opmerkingen die gemaakt worden: er is helemaal niets mis met zicht krijgen op de doelgroep, zoals collega Ongena daarnet heeft aangehaald. De vraag is of zicht willen krijgen op een doelgroep gelijk staat aan verplicht inschrijven bij VDAB. Als je iemand inschrijft bij VDAB, is het toch om die te laten doorstromen naar werk, en toch niet om zicht te krijgen op een bepaalde doelgroep? Als dan blijkt dat die mensen helemaal niet geschikt zijn om naar werk toegeleid te worden, ze een ander profiel hebben en een ander soort ondersteuning nodig hebben, dan gaat het toch net voor frustratie zorgen? Zowel voor mensen die zich verplicht moeten inschrijven bij VDAB om dan te horen dat ze verkeerd zitten, als voor mensen die bij VDAB werken en het allemaal opvolgen, wat dan uiteindelijk een maat voor niets blijkt te zijn, is dat toch nutteloos werk? Dat is toch niet effectief en efficiënt, dat helpt ons toch niet om bij die doelstelling te komen die u zelf naar voren schuift om zoveel mogelijk mensen toe te schuiven naar werk op maat? Ik denk dat dat een eerste belangrijke opmerking is die we in het achterhoofd moeten houden.
Minister, u hebt het vaak over ‘zijn bekend bij VDAB’ of ‘zijn ingeschreven bij VDAB’. Ik vraag me af of er een verschil is tussen die twee, want het is wel effectief een verschil. Als men zegt ‘is bekend bij VDAB’, dan kunnen dat mensen zijn, profielen, die niet toegeleid kunnen worden naar werk, mensen die een ander type profiel hebben. ‘Ingeschreven zijn bij VDAB’ wil zeggen dat je effectief naar werk toegeleid kunt worden. Voor mij is het hier onduidelijk, want als je iedereen verplicht laat inschrijven bij VDAB, zullen er na een tijdje mensen zijn die er niet thuishoren. En dan ben je gedeeltelijk inefficiënt tewerk aan het gaan, en inefficiënt je werk aan het doen.
Dat tweede aspect is hier daarnet al aangehaald en ik zal er niet te veel over zeggen. Met dat mattheuseffect bij lokale besturen lijkt het alsof men nu, in het laatste jaar van deze legislatuur – excuseer collega Ongena, het is het gevoel dat ik ook heb – snel wil tonen dat men daadkrachtig optreedt. Maar daadkrachtig optreden, of zoals collega Verbeurgt het heel mooi heeft gezegd, met iedereen naar voren gaan, is niet hetzelfde als een gameplan hebben, weten hoe je je doel wilt bereiken en dat op een efficiënte manier uitrollen. En dat lijkt hier nu ook vandaag niet het geval te zijn. Het feit dat er dan sprake is van, of toch de vrees voor, dat mattheuseffect, waarbij sommige gemeentes versterkt worden en zij die al lang in de problemen zitten en moeite hebben om mensen op de juiste manier toe te leiden, daarvoor gestraft zouden worden, zal ons helemaal wegbrengen van waar we willen zijn. Dat is toch een resultaat dat we allemaal niet willen hebben.
En dus kom ik terug bij mijn oorspronkelijke vraag, minister. Is er ruimte om terug naar de tekentafel te gaan met de sociale partners? Of heeft collega Ongena u goed begrepen en zult u overal voortdoen met wat het nu is, en hebben zij zich daarnaar te schikken?
Collega’s, ik denk dat niemand echt goed door heeft waar we zijn. We zijn aan de tekentafel, en dus moeten we niet terug naar de tekentafel. Het idee om te werken met een conceptnota, bestaat er natuurlijk in dat je een tekentafel creëert waarbij je mensen uitnodigt om er input of advies op te geven, zoals dat nu ook met de sociale partners is gebeurd. Mocht de regering ervoor gekozen hebben meteen met een decreet te komen, zou dat anders zijn. Hier is ervoor gekozen een conceptnota neer te leggen, met de bedoeling daar natuurlijk reacties op te verzamelen en daar dan mee aan de slag te gaan. Het is aan de minister om nog eens verder te duiden hoe hij daarmee verder aan de slag gaat. Ik denk dat de tegenstelling die men hier probeert te creëren, namelijk of we voortdoen of niet, een valse tegenstelling is. Het gaat erom dat iedereen, en zeker ook de sociale partners, nuttige input kan geven.
Ik heb de voorbije maanden heel wat gesprekken gehad met mensen die op lokaal niveau bezig zijn met werkgelegenheidsbeleid. Daaruit heb ik geleerd dat er echt wel nog heel veel marge is voor een betere samenwerking tussen VDAB en OCMW’s als het gaat over het activeren van leefloners. De ideeën uit de conceptnota en de uitwerking ervan in een decreet zijn dus echt wel nuttig en nodig. Dat zijn ze niet alleen voor de verplichte inschrijving, maar vooral voor de manier waarop die samenwerking gaat verlopen.
Daarom heb ik nog eens twee concrete vragen, minister.
Die indicering is heel belangrijk. We moeten ervoor zorgen dat er op het niveau van de OCMW’s op dezelfde manier een indicering gebeurt van deze mensen zoals werkzoekenden bij VDAB worden ingeschaald en de mogelijkheden worden bekeken. Zo kan die overdraagbaarheid heel vlot verlopen. En er is het omgekeerde, waarbij op het einde van een traject, in het slechte geval eigenlijk, wordt vastgesteld dat de betrokkene niet meewerkt in een activeringstraject. Hoe gaat die communicatie verlopen, en hoe gaat het OCMW input krijgen van VDAB en omgekeerd?
Als antwoord op de vraag van collega Ongena denk ik, zei u gisteren al dat er voor 73 of 74 Oekraïners vanuit VDAB het signaal was gegeven naar OCMW’s dat er iets schortte aan de bereidheid van de betrokkenen om mee te werken aan een traject richting arbeidsmarkt. Ik denk dat we die flow ook – en dat kan ook een meerwaarde zijn van dit decreet – moeten regelen en vastleggen, zodat er ook een bepaalde duidelijkheid en zekerheid voor bestaat. Die moet bestaan voor zowel de mensen die bij VDAB en OCMW’s aan de slag zijn, als voor de betrokken leefloners, zodat ze zich goed bewust zijn van de impact van hun eigen acties of het gebrek eraan, mocht dat er zijn. Dat zijn voorbeelden van de meerwaarde van een decretaal kader, denk ik, voor die inschrijving van leefloners bij VDAB.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Ik denk dat we hier ons doel goed voor ogen moeten houden. De Vlaamse Regering heeft een zeer duidelijk doel en dat is die 80 procent tewerkstellingsgraad. Collega Verbeurgt, u somt heel wat maatregelen op die genomen zullen worden. Ik denk dat dat heel duidelijk aantoont dat er heel wat beweegt. Ik kan dat alleen maar toejuichen. Als wij op het terrein bij werkgevers komen en ook met werknemers spreken, dan horen wij dat die krapte op de arbeidsmarkt niet alleen een enorme last is voor de werkgever, maar ook voor alle andere werknemers die veel meer taken op zich moeten nemen. Op het einde kom je in een vicieuze cirkel waar die werknemers ook overbelast raken en dergelijke meer.
Minister, ga hier dus absoluut mee verder. Wij kunnen alleen maar aanzetten tot spoed. Haast en spoed is zelden goed, maar in dezen mogen we niet treuzelen. Ik ben heel teleurgesteld in de reactie van de SERV, want dit komt iedereen ten goede. Daar moeten we geen tegenstellingen in zoeken. Dan verwacht ik eerder van de SERV dat ze positief en constructief meewerken in plaats van afremmend en afbrandend te adviseren.
Het is belangrijk dat er sowieso een betere datadoorstroming tussen de OCMW’s en VDAB komt. Ook dat zou al heel veel oplossen. Collega Annouri, VDAB is natuurlijk ook dataregisseur. Zij hebben nu al zicht op 9 procent mensen die niet inzetbaar zijn. Ik denk dat het belangrijk is dat VDAB, in zijn rol als data-regisseur, nagaat hoe de populatie eruitziet en daarbij met bepaalde stappen rekening houdt.
Dan is er de kritiek van een bepaalde vakbond die zegt dat we moeten opletten en dat die mensen misschien wel een trauma of dergelijke meer hebben. Er zullen Oekraïners bij zijn die verschrikkelijke zaken hebben gezien, net zoals alle andere vluchtelingen die hier zijn. Ik ben dinsdag nog naar een kamp geweest en heb daar met veel mensen gesproken, ook met de mensen die de medische component voorzien. Die verhalen zijn inderdaad verschrikkelijk en daar zitten heel wat mensen tussen met trauma’s en dergelijke meer.
Maar we zullen toch die mensen absoluut niet alleen behandelen als slachtoffer, maar hen ook verder emanciperen, en kijken waar het wel mogelijk is om die mensen in te zetten. Als we zien dat we nu zelfs inzetten op asielzoekers die hier maar vier maanden zijn, waarom zouden we dat dan niet doen met andere categorieën van mensen die hier al langer zijn? Natuurlijk rekening houdend met bepaalde, heel specifieke en individuele contexten die mensen met zich meedragen, en waar we niet anders kunnen. Ik zie daar alleen een positief effect en ik heb er een hekel aan als er gecommuniceerd wordt en mensen enkel en alleen worden weggezet als slachtoffer. Daarom reageer ik ook telkens als ik het zie gebeuren.
Minister, het heeft inderdaad opgebracht om de mensen zich bij VDAB te laten inschrijven. We hebben altijd gezegd dat die inschrijving niet voldoende is en dat we verder moeten inzetten op werkelijke tewerkstelling. Dus die cijfers zijn ook heel belangrijk. Maar als we nu richting die 55 procent gaan, dan zien we daar nog groeimarge, net zoals bij leefloners. 55 procent is absoluut niet voldoende, en ik juich enkel en alleen maar toe dat u de Vlaamse bevoegdheden maximaliseert, maar kunt u mij ook vertellen hoe en wanneer u dit verder zult uittekenen en wanneer u met dat decreet komt? Kunt u daar een verdere timing geven?
Minister Brouns heeft het woord.
Ik denk dat we het eens zijn dat we geconfronteerd worden met een van de allergrootste uitdagingen voor de toekomst van de welvaart in dit land en in onze regio, namelijk voldoende mensen aan de slag laten gaan. We hebben hier al zo vaak gezegd dat die grens van 80 procent gewoon een absolute noodzaak is. Daarom is het belangrijk dat we zoveel mogelijk Vlamingen zo snel mogelijk aan de slag krijgen. En dat we daarvoor verschillende initiatieven uitrollen, waarvan veel gelijktijdig en parallel elkaar versterkend, dat is uiteraard nodig. Want die arbeidsmarkt staat in brand. Dus dat is, wat mij betreft, een heel bewuste strategie, ook met alle partners samen. Ik wil hier zeker in dialoog mee verder doen. We zitten nu aan de tekentafel, dus ik kan daar ook heel duidelijk in zijn.
Collega Ongena, ik denk dat ik uw tussenkomst in grote mate kan onderschrijven. Uw KPI-vraag lijkt me inderdaad een interessant aandachtspunt om daarin dat verder gesprek met hen op te nemen, maar het is natuurlijk vandaag niet zo dat er bij VDAB helemaal niet met KPI’s wordt gewerkt. Ik vind ook dat ze de goede cijfers mogen tonen en daar fier op mogen zijn. Want ze staan vandaag onder druk en kregen wat kritiek, maar als de cijfers goed zijn, dan mag dat ook gezien worden. Ik ben een absoluut voorstander van het meten van wat je doet en dat ook heel transparant te delen.
Ik heb daarstraks ook al verwezen naar waarover het voor mij in essentie gaat, namelijk het dichter bij elkaar brengen van de eigen expertises van OCMW’s, VDAB en de lokale besturen. De OCMW’s hebben die wettelijke bevoegdheid vanuit het welzijnscomponent en de zorg voor de mensen die dat leefloon nodig hebben, om die beoordeling te maken. Maar werk is een hefboom. Werk is een component die we veel eerder in dat gesprek, in dat overleg en in dat dossier moeten durven in te brengen.
Ik moet eerlijk toegeven dat ik de voorbije weken en maanden wat geschrokken ben. Ik dacht dat organisaties als de VVSG en de SERV structureel met elkaar in overleg gingen op periodieke basis. Dat is niet zo. Naar aanleiding van de werkgelegenheidsconferentie hebben we vastgesteld dat we daar toch nog wat werk hebben om die partijen samen te brengen, om dat lokaal arbeidsmarktbeleid uit te werken, dat geënt is op dat Vlaams arbeidsmarktbeleid, met dezelfde finaliteit: zoveel mogelijk Vlamingen aan de slag. Dat verloopt op zich positief, want we hebben daar wel wat stappen gezet de voorbije weken, in de juiste richting, denk ik. Dit voorstel, wat hier in de conceptnota staat, is daar een belangrijk onderdeel van. Ik maak me sterk dat we dat ook met hen verder kunnen uitvoeren.
Als ik verwijs naar het sneller dichter bij elkaar te brengen van de arbeidsmarktcomponent en de welzijnscomponent, om mensen te versterken via werk, dan denk ik – als u spreekt over die indicering, collega Bothuyne – dat iedereen daarin zijn rol kan, mag en moet spelen, maar dat we wel een stukje respect moeten hebben voor elk zijn competentie en expertise op dat vlak.
Wat de concrete vraag naar de timing betreft, denk ik dat ik voor een aantal sporen wel naar de timing heb verwezen. We gaan nu verder met de conceptnota. Wat het activeringspact betreft denk ik dat het de bedoeling is om nog voor de zomer naar de regering te gaan.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, u zei dat jullie een reeks ‘elkaar versterkende’ maatregelen nemen. Dat is natuurlijk net wat de SERV ontkent: ze versterken elkaar niet. Ze werken elkaar tegen. Daar denk ik dat u toch eens het debat ten gronde moet voeren, met de SERV, met de sociale partners. Hoe komt het dat zij een totaal andere lezing hebben? Zij zeggen dat ze elkaar tegenwerken, en u zegt dat ze elkaar versterken. Ik denk dat daar een groot deel van de knoop zit.
U zegt dat u hebt moeten vaststellen dat er weinig structurele samenwerking is. Collega Ongena zegt: ‘What’s the problem?’ Het probleem is het feit dat u na negen jaar aan de macht, als Vlaamse Regering tot de vaststelling komt, in uw eigen analyse, dat het beleid niet werkt. U hebt negen jaar de tijd gehad, en u komt nu tot de vaststelling dat wat jullie doen niet werkt. En dan probeert u snel-snel nog van alles te doen, om toch maar te tonen dat jullie van alles gedaan hebben. Ik stel me dan de vraag wat u de voorbije negen jaar gedaan hebt. Wat heeft deze regering de voorbije negen jaar gedaan? En dat is ook wat leeft bij de sociale partners. (Gelach)
Het gaat niet over het activeringsbeleid op zich, maar over de manier waarop het wordt uitgerold. U kunt daarmee lachen, maar er worden vragen gesteld. Laat me de verplichte inschrijving voor de sociale huurders nog eens als voorbeeld gebruiken. De sociale huursector en VDAB waren niet klaar toen de brieven al verstuurd werden naar de sociale huurders. Sorry, maar dat is gewoon slecht beleid.
En dat is het probleem: u verliest daardoor bondgenoten, want het wekt frustratie op. Het is hier geen discussie over wel of niet activeren. Het is een discussie over de kwaliteit van het beleid. Er wordt u verweten dat u een slecht beleid voert, dat u het niet goed voorbereidt, dat het haastwerk is. En dat is natuurlijk de essentie van de discussie.
Mijnheer Ongena, ik zou luisteren naar de sociale partners, en niet meteen verwijten terugsturen en zeggen dat ze niet meewillen. Zo klinkt het bij u: “Wij zijn te goed bezig en ze zien niet hoe goed we bezig zijn.”
Neen, uw eigen analyse is dat jullie niet goed bezig zijn, dat jullie niet genoeg doen. En wat jullie doen, werkt niet. Dus moeten jullie misschien uit een ander vaatje tappen, en hebben jullie misschien tijd verloren. Misschien moet u die analyse ook eens maken.
Collega Ongena, u voelt zich ongetwijfeld aangesproken.
De heer Ongena heeft het woord.
Ik vind het grappig dat de oppositie de regering verwijt dat ze tot op de laatste dag van de legislatuur initiatieven neemt. (Opmerkingen van de voorzitter)
Dat we in het voorlaatste jaar nog met conceptnota’s komen, dat we decreten indienen, dat we nog beleid gaan voeren … (Opmerkingen van Thijs Verbeurgt)
We doen dat omdat we vaststellen dat we, ondanks alle maatregelen die we in het verleden hebben genomen, er nog niet helemaal zijn. Dat we nog iets meer moeten doen. Dat is blijkbaar een verwijt van de oppositie. Ik vind dat vreemd. Ik denk dat dat juist een compliment is aan deze meerderheid, aan deze regering, dat ze wel degelijk haar job blijft doen, en vooral moet blijven doen.
De situatie is wat ze is, natuurlijk. Wij hebben vandaag heel wat inactieve mensen, en een groot deel daarvan krijgt een uitkering. Ik vind dat we mogen verwachten van wie een uitkering krijgt dat hij of zij, in de mate dat hij of zij dat kan, gaat werken. Ik vind dat. Dat vind ik een basislijn. En dat is de basislijn die we met deze Vlaamse meerderheid, met deze Vlaamse Regering, volop willen doortrekken.
Dat geldt ook voor mensen die een leefloon krijgen. Die schrijven we in bij VDAB, zodat VDAB daarmee aan de slag kan. We zullen dat nagaan. We werken goed samen met lokale besturen. Als dan blijkt dat die leefloner onvoldoende inspanningen doet, zullen we tegen hem of haar zeggen dat het zo niet gaat, sorry. Als die te weinig inspanningen doet, dan nemen we dat leefloon af. Dat vind ik een flinks beleid, dat we moeten blijven voeren, en waar ik van gedacht had, als ik uw voorzitter hoor, collega Verbeurgt, dat u mee op die lijn zat, dat u opnieuw aanknoopte bij de actieve welvaartstaat van het begin van dit millennium. (gelach en opmerkingen van Thijs Verbeurgt)
Maar blijkbaar zit u wat te hinken op twee benen, want als we toch maatregelen nemen, dan vindt u allerhande excuses, en verstopt u zich. Dan zegt u dat het niet afgestemd is, en dat we ook moeten luisteren. We moeten doorzetten. Minister, u hebt gelijk. We moeten doorzetten. Ja, we moeten luisteren, en als het moet hier en daar wat bijsturen. Dat is geen enkel probleem. Maar de lijnen die in de conceptnota zitten, moeten we doorzetten, want het zijn de enige juiste lijnen om ervoor te zorgen dat we die een op de vijf die we vandaag hebben, optrekken. Ik vind dat gewoon een kwestie van rechtvaardigheid, en ook solidariteit.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, voorzitter, sta me toe om na deze emotionele rollercoaster toch even de stem van de redelijkheid en de kalmte terug te brengen. (Gelach)
Ik wil drie opmerkingen maken die ik wel belangrijk vind. U geeft aan dat u initiatieven neemt, minister. Collega Ongena zegt dat jullie hier het verwijt krijgen dat jullie in het voorlaatste of laatste jaar nog volop bezig zijn. Laten we eerlijk zijn, dat is het verwijt niet. Neem initiatieven. Voer beleid, in godsnaam, tot de laatste dag. Maar zorg ervoor – en dat zijn de woorden die ik in mijn eerste tussenkomst al heb gebruikt – dat het effectief is, dat het het nodige resultaat zal behalen, dat het niet gewoon iets doen is om te laten zien dat u iets doet. Daar komt de grootste kritiek op. Dat zijn de grootste vragen die gesteld worden door de sociale partners en de SERV. Zal het zo zijn? Men stelt dat in vraag.
Een tweede opmerking, collega Ongena – collega De Vreese heeft het ook kort aangehaald en ik denk ook de minister – gaat erover dat jullie alle drie teleurgesteld waren in de toon van het advies. Ja, als je advies vraagt, mag dat alle richtingen uit gaan. Als je dat liever niet hebt, vraag dan geen advies. Je kunt niet zeggen dat je advies wilt en dat je het liefst zou willen dat het in die richting gaat, dat het wat positief is en meegaat in wat jij voorstelt. Neen. Ik herhaal mijn punt nog eens. Als de SERV, die we toch allemaal wel naar waarde schatten, kritische opmerkingen heeft, kan dat ons alleen maar ten goede komen als politici. Neem dat ter harte. Weerleg het op een onderbouwde manier of ga ermee aan de slag.
En dan kom ik bij mijn laatste punt. De spanning die ik in mijn tweede vraag heb vermeld en die collega Bothuyne goed heeft proberen te ontmijnen, komt weer naar boven bij collega Ongena, die zegt: “Doordoen, minister. Uiteraard luisteren, maar vooral doordoen.” Ik kan dat moeilijk met elkaar rijmen, maar dat ligt misschien aan mijn constructieve houding, die denkt dat dat niet samengaat. Laat het mij dan zo samenvatten, als het gaat over de tekentafel waar collega Bothuyne het over heeft gehad. Als we effectief nog aan de tekentafel zitten, laat de mensen die kritiek hebben, dan mee bepalen wat er getekend zal worden in plaats van te zeggen: “Kijk, dit is mijn tekening”, en hen toch maar te proberen overtuigen dat het een mooie tekening is. Zorg ervoor dat u echt de impact kunt laten gelden, dat u nu kunt bijsturen, en dat we goede initiatieven zullen krijgen in plaats van toch maar te tonen dat men van alles doet, om dan uiteindelijk tot de conclusie te komen dat het helemaal niet het juiste effect heeft en dat men helemaal geen stappen vooruit zet als het gaat over het sterker maken van onze arbeidsmarkt, maar dat het vooral voor een stuk symboolpolitiek zal zijn.
Collega’s, ik vermoed dat iedereen het eens is over de doelstelling. Alleen de toon waarmee hetgeen de regering doet, wordt bejegend, is wat gevarieerd, afhankelijk van de positie van de betrokkene. Ik denk dat het belangrijk is om te luisteren naar wat de SERV zegt. Men heeft natuurlijk gelijk dat we rekening moeten houden met studiewerk dat gebeurt, maar de minister heeft ook aangegeven dat hij rekening zal houden met studiewerk dat gebeurt. Men heeft natuurlijk gelijk dat het belangrijk is om mattheuseffecten te vermijden. Dat is ook de bedoeling, om op een dergelijke manier te gaan werken en samenwerken tussen OCMW’s en VDAB. En er moet een meerwaarde zijn van een decretale inschrijving. Die zit hem in het vormgeven van de manier van samenwerken, denk ik. Daar is zeker nog werk aan. We kijken uit naar de vrucht van het werk van deze regering en het overleg met de sociale partners dat daartoe zal bijdragen. Wordt vervolgd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.