Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Bij het doornemen van de lijst van de door u gesubsidieerde projecten ‘Polsslag Brussel’ valt de diversiteit van de thema’s op. Je hebt de vanuit onze gemeenschapsbevoegdheid evidente sectoren: Cultuur, Jeugd, Onderwijs en Sport. Maar ik stel ook een evolutie vast waarbij welzijnsgerelateerde projecten ondersteuning krijgen, wat ook een gemeenschapsbevoegdheid is. Maar u durft het ook aan om op projecten in te zetten die zich op het kruispunt van bevoegdheden bevinden. Dat zijn projecten die uit de boot vallen bij de overheden van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of bij de Vlaamse overheid, vanwege die verbinding tussen gewest- en gemeenschapsbevoegdheden. Nochtans zijn deze projecten dikwijls zeer interessante trajecten, die aantonen dat samenwerking over bevoegdheden heen tot resultaten kan leiden.
Ik wilde vandaag graag wat meer informatie over twee initiatieven die zich een stuk op dat kruispunt tussen welzijn en werk bevinden, en die u steunt. Dat is ‘De Salto’ van vzw Centrum Ambulante Diensten en ‘Reboot Brussel’ van vzw Emino. Het eerste werd al opgestart in 2021-2022, het tweede pas dit jaar.
Ik had daarover graag wat meer uitleg gehad. Wat zijn de precieze doelstellingen van de projecten? Kunt u aangeven of er al resultaten zijn? Welke resultaten streven zij na? En als er al resultaten behaald zijn, welke resultaten zijn dat dan?
Kunt u ook aangeven hoe deze projecten een inspiratie kunnen zijn voor de Vlaamse Gemeenschap en/of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest? En in welke mate kunnen zij zich in de toekomst verderzetten? Want het zijn projecten. Is dat eenmalig, of zal dat verder kunnen lopen?
Hoe evalueert u zelf tot op heden deze projecten, en welk belang hecht u aan zulke trajecten op het kruispunt van bevoegdheden?
Minister Dalle heeft het woord.
Bedankt voor de vraag, die ook toelaat om wat duiding te geven bij Polsslag Brussel. U weet dat wij bij het begin van de legislatuur een grondige en wetenschappelijk ondersteunde evaluatie hebben gedaan van die subsidielijn, en dat we op die basis ook een heel duidelijke subsidiegids hebben vormgegeven, met duidelijke richtlijnen. U verwijst ernaar dat we op het kruispunt van bevoegdheden werken. Dat komt ook heel prominent aan bod in die subsidielijn. In die vernieuwde subsidiegids wordt dat als volgt verwoord, en ik citeer: “De subsidielijn volgt de maatschappelijke realiteit en niet omgekeerd. Intersectorale projecten, die verschillende beleidsdomeinen met elkaar verbinden, worden aangemoedigd. Transversale projecten die meerdere doelstellingen van de subsidielijn omvatten, zijn zeker welkom.” De beide projecten waar u naar verwijst zijn mooie voorbeelden van die intentie. Ze werden allebei in positieve zin geadviseerd en beslist en zitten allebei in een impulstraject van drie jaar, wat het maximum is binnen deze subsidiegids.
Dan kom ik tot uw drie vragen. Ten eerste, het Rebootproject is een samenwerking tussen een aantal Brusselse hulpverleningsorganisaties en een gespecialiseerde werkpartner, vzw Emino, die samen de handen in elkaar slaan om de stap van zorg naar werk te verkleinen. Door laagdrempelige individuele coaching en een multidisciplinaire netwerkbenadering tussen werk en zorg wil het project Brusselaars tussen 18 en 30 jaar met psychische kwetsbaarheid ondersteunen bij de voorbereiding van hun werkhervatting. Op die manier wil het hun kansen op een duurzame tewerkstelling en inclusie verhogen. Voor die doelgroep heeft een vroegtijdige aanpak een preventieve meerwaarde en is gespecialiseerde ondersteuning nodig om de eerste stap te zetten richting werkhervatting.
Instroompartners uit het zorglandschap, denk aan CAW Brussel (centrum algemeen welzijnswerk), CGG Brussel (centrum voor geestelijke gezondheidszorg) en TANDEMplus/HERMESplus, leiden personen toe naar vzw Emino, die als werkactor individuele begeleiding opstart, in combinatie met multidisciplinair netwerkoverleg met en rond de persoon in kwestie. Samen met de jobcoach van vzw Emino wordt in kaart gebracht welke drempels de persoon ervaart bij de terugkeer naar werk en hoe die aan te pakken. Vaardigheden worden daarbij verkend en versterkt. Daarnaast wordt samen met de klant het netwerk of zorgnetwerk op basis van diens noden betrokken en geactiveerd. Op het einde van de coaching ontvangt de klant een persoonlijk advies met zicht op mogelijke volgende stappen en wordt een warme overdracht geïnitieerd. Het project wil in de periode van 1 april 2023 tot en met 31 maart 2024 een 25-tal individuele begeleidingen realiseren.
Dan kom ik bij De Salto, een project van CAD De Werklijn (centrum voor alcohol- en andere drugproblemen) ter versterking van kwetsbare Brusselse werkzoekenden, dat beoogt om de participatie van de deelnemers in de samenleving te maximaliseren. Ik heb daar zelf gezien wat een impact dat project heeft op de betrokkenen. Het is echt een zeer indrukwekkend en hoopgevend project, dat denk ik ook in heel Brussel en in de rest van Vlaanderen inspiratie kan bieden door hun zeer innovatieve aanpak.
De beoogde programmaresultaten zijn ten eerste de sociale integratie en een actieve deelname aan de maatschappij, ten tweede versterkende werkacties, ten derde betere communicatievaardigheden die aangepast zijn aan de hedendaagse maatschappij, ten vierde verhoogde zelfredzaamheid, ten vijfde versterkende zorgacties en tot slot ook het gebruik van het Nederlands.
In het eerste projectjaar, dat was vorig jaar, kwamen de coach en trajectbegeleiders via observatie en feedback van de deelnemers tot een aantal volgende positieve vaststellingen. Zo was er toegenomen zelfvertrouwen en zelfrespect, er werd structuur en werkritme geleerd – denk aan agendagebruik, op tijd starten, pauzes nemen –, en er werden vaardigheden en attitudes geoefend – bijvoorbeeld de omgang in het team en met collega’s. Er werden maatschappelijke kennis, normen en waarden bijgebracht. Men kon ook van elkaar leren en elkaar stimuleren, er was een verbeterde conflicthantering, er was een toegenomen vertrouwdheid met het Nederlands en een verlaagde drempel om zelf te spreken. Men raakte ook uit het sociaal isolement door sociale contacten, en er waren weer perspectief en verhoogde motivatie, en ook zelfrespect, om zelf acties te ondernemen.
Tijdens het werkingsjaar 2022 namen er in totaal 33 deelnemers deel aan De Salto. Van de 33 deelnemers namen er 6 mensen begin 2023 nog deel aan het programma. Inmiddels zijn de meesten daarvan uitgestroomd. Wie het traject voortijdig afsloot, kreeg een gepaste doorverwijzing op basis van de observaties van de coach en de evaluatiegesprekken tussen cliënt, coach en trajectbegeleider. De redenen variëren: enerzijds focussen op andere prioriteiten, zoals taal of de woonsituatie, en anderzijds te veel andere zorgen die extra aandacht nodig hebben, zoals gezin of gezondheid. Ook die cliënten bleven begeleiding krijgen door hun individueel trajectbegeleider van De Werklijn. De resultaten van het tweede projectjaar zijn nog te evalueren, maar CAD De Werklijn merkt dit jaar een licht stijgende trend van 35 deelnemers.
Ik heb zelf ook een aantal verhalen gehoord van de mensen daar. Iemand zei me dat hij vandaag aan de slag is in een woonzorgcentrum, een andere vrouw zei me dat ze als kindbegeleidster aan de slag is. Dat zijn de typische knelpuntberoepen die ook voor het Vlaamse beleid problematisch zijn. Elk van de personen die op die manier geholpen is, is een enorme meerwaarde, uiteraard voor de persoon in kwestie. En maatschappelijk, maar ook financieel is de return on investment gewoon gigantisch.
Ik kom dan bij uw tweede element. Reboot wil een laagdrempelige, relatief korte maar intensieve gespecialiseerde begeleiding bieden met een netwerkoverleg dat op maat en rond en met de persoon wordt samengesteld en gedragen. In het vaak versnipperde hulpverleningslandschap zijn zorg en werk nog ver van elkaar verwijderd. Het Rebootproject introduceert dan ook een vernieuwende multidisciplinaire samenwerking om de brug te slaan tussen beide. Tegelijk is de nood aan ondersteuning van jongvolwassen Brusselaars met mentale gezondheidsproblemen hoog. Een eerste stap naar werkhervatting en afstemming met het zorgnetwerk kan bijdragen aan genezing, en zo de inclusie van de persoon in de samenleving helpen bevorderen.
Het doel is om het project na afloop van de impulsperiode van maximum drie jaar structureel en financieel te verankeren in het Brusselse landschap. Een klankbordgroep met Vlaamse en Brusselse actoren begeleidt het project. Vertegenwoordigers van de Vlaamse beleidsdomeinen Welzijn en Gezondheid en Sociale Economie maken van die klankbordgroep deel uit.
De Salto biedt een specifiek programma aan waarbij de focus ligt op groei. De meeste arbeidszorginitiatieven bieden veeleer monotone taken aan met weinig variatie in het dag- en weekprogramma. Het programma van De Salto maakt dat mensen sneller sprongen vooruitmaken door de combinatie van arbeidsimmersie met het Nederlands taalbad, de module 21ste-eeuwse communicatie en andere vaardigheden en de maatschappelijke oriëntatie. De combinatie arbeidszorg en vorming samen was tot de opstart van De Salto onbestaande. De combinatie van beide ontwikkelingskansen in één programma versterkt de deelnemers sneller in hun algemene participatie en hun werktraject.
De verschillende vormen van arbeidszorg vinden meestal plaats in een beschermde context, daar waar CAD De Werklijn werkposten creëert in het reguliere circuit. Daar worden mensen begeleid om te kunnen functioneren aan het werktempo in het reguliere circuit. De Salto streeft ook zoveel mogelijk uitstroom na op de reguliere arbeidsmarkt, terwijl mensen bij de bestaande arbeidszorg meestal doorstromen in hetzelfde maatwerkbedrijf als waar ze arbeidszorg gedaan hebben. Dat is een belangrijk verschil, dat een inspiratie kan zijn voor de al bestaande arbeidszorginitiatieven.
Wat De Salto verder differentieert van andere projecten in Vlaanderen is de doelgroep waarmee ze aan de slag gaan. Initieel was het bedoeld voor de specifieke doelgroep arbeidszorg, maar de medewerkers van CAD De Werklijn merkten dat ook sterkere profielen gebaat zijn met het programma, omdat niet alleen niet-toeleidbare mensen uit de boot vallen en nood hebben aan dit soort begeleiding. In Vlaanderen zouden die mensen niet het advies of het ticket van arbeidsmatige activiteiten (AMA) krijgen omdat ze verondersteld worden niet tot die doelgroep te behoren. Zij zijn zogezegd te sterk, maar dankzij De Salto krijgen ze het nodige duwtje in de rug en gaan ze zo toch aan het werk. Zonder De Salto zouden zij inactief blijven en zouden ze vermoedelijk uiteindelijk, door de jarenlange inactiviteit, vanzelf tot de groep van niet-toeleidbaren gaan horen. De Salto werkt in die zin ook preventief.
Ik wil nog één iets toevoegen over De Salto. Wat daar ook heel speciaal is, is dat men individuele begeleiding vooral combineert met een groepsaanpak, waar vorming en vrijwilligerswerk in thuishoort. Daarin wordt het gevoel van eigenwaarde van die personen ook versterkt. Dat kan echt wel inspiratie bieden voor het tewerkstellingsbeleid en het ondersteunend beleid in Vlaanderen en Brussel.
De hier aanwezige collega’s die ook de regelgeving van het Werk- en zorgdecreet opvolgen, zullen vastgesteld hebben dat bij de wijzigingen die vorig jaar door mijn Vlaamse collega’s van Welzijn en Werk werden doorgevoerd, er niet alleen meer activeringstrajecten gerealiseerd zullen worden. In het uitvoeringsbesluit is de toepasbaarheid van de arbeidsmatige activiteiten in Brussel expliciet beschreven. Vlaamse organisatoren in Brussel zullen ook op deze trajecten kunnen inschrijven. Er is trouwens het voorbeeld van de Brusseltoets, die we vanuit mijn kabinet ook op alle dossiers uitvoeren.
Ik kom dan tot uw derde en laatste vraag over de evaluatie. Het Rebootproject startte op 1 april 2023 en kan nu nog niet worden geëvalueerd. Het Saltoproject zit al in het tweede werkingsjaar en loopt, zoals ik zonet aangaf, goed. Tijdens dit tweede projectjaar voert CAD De Werklijn een impactmeting uit. Ze zullen de participatie en duurzame tewerkstelling van de doelgroep meten en ook de ‘social return on investment’, dus de verlichting op de maatschappelijke kosten van de werkzoekende Brusselaars, nog los van de ‘financial return on investment’, die voor de verschillende overheden gigantisch is.
De verdienste van de subsidielijn ‘Polsslag Brussel’ zit onder andere in het geven van ademruimte aan initiatieven die raken aan meerdere domeinen – werk, zorg, re-integratie, welzijn, gezondheid –, waardoor ze niet altijd de nodige financiering vinden omdat het subsidielandschap te zeer sectoraal is opgedeeld, te zeer verkapt is. De Brusselse grootstedelijke context wordt dan een soort proeftuin om nieuwe projecten op te starten die als voorbeeld voor de rest van Vlaanderen kunnen dienen en die ook in Brussel inspiratie kunnen bieden. Ik denk dat dat de grootste toegevoegde waarde is van ons Brusselbeleid, namelijk dat we intersectoraal werken, over de muurtjes kijken en dat we op die manier de allerbeste projecten kunnen ondersteunen.
Net om die verdienste ten volle te benutten heb ik bij de begrotingsaanpassing ook beslist om de middelen van ‘Polsslag Brussel’ structureel te verhogen. Na de aanpassing van de Subsidiegids hebben we gemerkt dat het instrument veel beter bekend is in ons Nederlandstalig netwerk in Brussel, dat er heel veel zinvolle aanvragen zijn. We merken dat we eigenlijk met de bestaande middelen – zo’n 2 miljoen euro – niet meer voldoende hadden om dit op een goede manier te ondersteunen. Daarom heb ik ongeveer 350.000 euro vrijgemaakt om deze subsidielijn te versterken. Om dat te realiseren heb ik het totaalbudget van mijn Vlaams Brusselbeleid verhoogd en ook herschikt, zodat we alle uitstekende projecten op een goede manier kunnen ondersteunen.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor de uitgebreide uitleg. Ik denk dat het zeer mooie projecten zijn met het oog op de tewerkstelling van toch wel kwetsbare doelgroepen. Als wij in Vlaanderen vaak zeggen dat er mensen, handen tekort zijn, onder andere in de zorg – u hebt ook een paar voorbeelden gegeven, zowel in Brussel als in Vlaanderen – en dat er in Brussel zoveel mensen zijn die niet werken, dan is dit zeker een van de mooie manieren om er te geraken, heel specifiek met mensen die zorg nodig hebben, die wat gezondheidsproblemen hebben als ik het goed begrepen heb, ook psychisch. De manier waarop dit met individuele coaching en dergelijke wordt aangepakt, werkt dan blijkbaar toch.
Wat u over de resultaten van Salto verteld hebt, vond ik op het eerste gezicht toch al zeer goed. Ook voor dit jaar worden er weer 35 mensen op die manier geholpen. We kunnen misschien denken dat dat dan voor die 2 projecten in totaal maar over 60 mensen gaat, maar het zijn alle kleine beetjes die helpen. Ik vind het dan ook heel goed dat u op het einde nog gezegd hebt – want dat was eigenlijk mijn vraag – dat dit projecten zijn, dat dit na drie jaar stopt en dat u gaat proberen om het structureel te verankeren na drie jaar, zeker voor Reboot, en dat u nu al de middelen verhoogd hebt. Ik denk dat het nodig zal zijn. De bevolking vermindert hier ook niet, ook kwetsbare groepen nemen alleen maar toe. Voor Vlaanderen is het ook belangrijk, en voor Brussel uiteraard, dat die mensen snel bij hun nekvel gepakt worden, dat we dat vroegtijdig kunnen aanpakken. Als men ziet dat iemand in een specifieke situatie komt, niet meer kan gaan werken, hoe krijgen we die dan opnieuw aan het werk met een heel traject? Ik denk dat het ook nodig is om de mensen goed te begeleiden, zeker als ze de taal nog niet zo goed machtig zijn, want dat is ook een element dat blijkbaar wordt meegenomen.
Ik vind het heel mooie projecten. Ik heb niet direct verdere vragen, want mijn vraag was hoe dat financieel verdergaat, maar dat is dan blijkbaar nog niet zo lang geleden opgelost via de begrotingsaanpassing die hier binnenkort nog goedgekeurd gaat worden in het parlement. Dat is dus 350.000 euro erbij die u hebt gevonden, en dat is niet niks. Ik denk dat dat een pluim verdient. Ik kan daar niet meer over zeggen.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord op de vraag van collega Brouwers. Ik denk dat het een interessante vraag is. U weet, minister, dat mijn collega Annabel Tavernier hier ook een paar vragen over gesteld heeft, onder meer schriftelijke vragen.
Ik denk dat het in het project ‘Polsslag’ – ik bekijk nog even de teksten met betrekking tot de doelstellingen – bijzonder interessant is wanneer ik in de Subsidiegids van ‘Polsslag’ de drie kerndoelstellingen lees. Daar staat heel letterlijk in – ik kan het u voorlezen, u zult ze ongetwijfeld kennen, maar ik vind het belangrijk om ze nog eens te benadrukken –: “Een eerste categorie initiatieven die Brussel en de rest van Vlaanderen met elkaar verbinden, ten tweede initiatieven die de uitstraling van Brussel als hoofdstad van Vlaanderen bevorderen en ten derde de stadsinnovatieve initiatieven die het Nederlandstalig Brussels weefsel versterken.” Dat citeer ik letterlijk uit de Subsidiegids. Uit een eerdere schriftelijke vraag die ik gesteld had – of het was mijn collega Annabel Tavernier – blijkt dat er in totaal over 2022 1.902.800 euro voor die drie categorieën van projecten toegekend zou zijn – en ik vind het goed dat het verhoogd is. 9 procent daarvan ging naar categorie 1, namelijk Brussel en Vlaanderen verbinden. Dat is 165.000 euro. Naar de tweede categorie, uitstraling van Brussel als hoofdstad van Vlaanderen, gaat 49 procent, 803.000 euro. Naar de derde categorie, stadsinnovatieve initiatieven die het Nederlandstalig Brussels weefsel versterken, gaat 42 procent of 934.000 euro.
Ik ben het een beetje eens met de doelstelling, maar ik zie verschillen tussen de drie categorieën, die elk een andere kerndoelstelling hebben. Ik heb het eventjes uitgezocht. We ondersteunden met Polsslag het festival Couleur Café. Dat is op zich positief, maar het wordt ondergebracht onder categorie 1, initiatieven die Brussel en Vlaanderen met elkaar verbinden. Laten we eerlijk zijn, minister, ik geloof niet echt – met alle sympathie voor Couleur Café – dat Couleur Café uiteindelijk die doelstelling haalt of bijdraagt tot de basisdoelstelling van het verbinden van Brussel en de rest van Vlaanderen. Ik stel me daar vragen bij.
Ik heb een heel specifieke vraag. Wanneer we die drie categorieën bekijken, zien we grote verschillen in de toekenning van de middelen. Bij categorie 1 spreken we over 9 procent, bij categorie 2 over 42 procent en categorie 3 49 procent. Categorie 1, namelijk de projecten die Brussel met Vlaanderen verbinden – waaronder Couleur Café werd gebracht –, krijgt aanzienlijk minder middelen, terwijl die subsidielijn toch gaat over de versterking van de band tussen Brussel en Vlaanderen. Plant u initiatieven om dit aan te passen en daar misschien een meer evenredige verdeling te krijgen?
Minister Dalle heeft het woord.
Ik wil beginnen met de bijkomende vraag van collega Vanlouwe. Het is zo dat er wordt aangegeven wat de voornaamste doelstelling of categorie is. Het komt regelmatig voor dat projecten inzetten op verschillende doelstellingen. Zelfs projecten die louter categorie 3 zijn, hebben soms ook een impact op andere elementen, met name op categorie 1, de band tussen Vlaanderen en Brussel. De twee projecten die ik net uitvoerig heb toegelicht, zijn vernieuwende stedelijke projecten en heel duidelijk categorie 3. Maar werkzoekenden worden heel sterk ondersteund in het Nederlands, waardoor ze kansen kunnen grijpen. Die gaan niet alleen om het vinden van jobs in Brussel, maar ook bijvoorbeeld in de Vlaamse Rand, waardoor je ook een impact hebt op sterkere banden tussen Vlaanderen en Brussel. Zelfs in de meest duidelijke gevallen, waar het één categorie is, heb je interferentie met andere.
Couleur Café behoorde trouwens, als ik me niet vergis, tot categorie 2, de uitstraling van Brussel als hoofdstad. Daar heb je ook wel degelijk een impact op de banden Vlaanderen-Brussel, al was het maar omdat er heel veel Vlamingen uit de Rand en verder naar het festival komen. Ze stellen het op prijs dat daar een sterk Nederlandstalig aanbod is dat op een goede manier naar hen wordt gericht en dat er naar hen toe een extra inspanning gebeurt.
Als we achteraf de verhouding bekijken is het niet helemaal onlogisch dat die verdeling niet drie maal een derde is, te meer daar we niet zelf bepalen welke projecten worden ingediend. Het is onze administratie die over de verschillende projecten adviseert, waarna ik beslis. Wij bekijken wat er bottom-up wordt ingediend en gaan daarmee aan de slag. Mochten er veel meer projecten worden ingediend op categorie 1, en dat zijn goede projecten, dan zou ik ervan uitgaan dat er meer in categorie 1 zal worden toegekend. Maar dat bepaal ik niet alleen. Ik vind het ook de kracht van dit instrument dat het bottom-up en vanuit dat Nederlandstalige netwerk werkt. Het Nederlandstalige netwerk ondersteunen we daarin, onder meer via onze trefdag in september, waar we hen toelaten om best practices uit te wisselen.
Als ik globaal kijk naar deze Polsslaglijn, dan ben ik tevreden dat ik extra middelen heb kunnen vrijmaken. Als je dat afzet ten aanzien van de subsidies vorig jaar, dan is dat een stijging met bijna een kwart. In Brussel werken we vaak met bescheiden middelen, in het Brusselbeleid dan toch. Maar de impact ervan is zeer groot. De stijging die we nu realiseren, bijna een kwart, mag toch gezien worden.
Ik ben ook fier op de manier waarop we intersectoraal werken. Als ik dat met Europese collega’s en met mensen op het terrein overal in Europa bespreek, dan merk je dat dit voor stedelijke projecten de grootste uitdaging is. Men wordt steeds geconfronteerd met verschillende administraties en verschillende regelgeving – of het nu nationaal, regionaal of lokaal is –, terwijl de beste projecten net niet in een hokje te vatten zijn. We moeten Vlaanderenbreed nadenken hoe we, door op deze manier te werken, maatschappelijke innovatie kunnen ondersteunen. Ik plan verdere initiatieven en reflectie daarrond.
Tot slot, voor mij is de toekomst van onze jongeren en hun plaats op de arbeidsmarkt in heel het land, ook in Vlaanderen, een van de grootste uitdagingen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Ik ben tevreden dat dit soort projecten daaraan kunnen bijdragen. Ook het Brusselse Gewest zou dat moeten bekijken. Mijn ervaring is dat bijvoorbeeld Actiris heel veel kan leren van dit soort projecten. We zouden dit soort projecten eerder maal tien of maal honderd moeten kunnen doen. Maar het is natuurlijk de verantwoordelijkheid van het Brusselse Gewest om daar extra op in te zetten.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Inderdaad, minister, de projecten die niet echt in een hokje van onze verkokerde beleidsdomeinen passen, zijn vaak de beste. Daarom wil ik nog eventjes tussenkomen. Toen ik, dat moet toch een twintigtal jaren geleden zijn, in Leuven schepen was, hadden we een project dat nog altijd bestaat: ‘Link in de kabel’. Ik heb hen vanuit Jeugd ondersteund, maar dat was erg moeilijk. Zij voorzagen computers en de nodige technologische ondersteuning aan kansarme kinderen en kinderen die opgenomen waren in instellingen en geplaatst door de jeugdrechter. Dat was een mooi, fantastisch project, maar dat viel nergens onder. Bij Jeugd hadden we niet zoveel middelen. We hebben ze een duwtje in de rug gegeven en vervolgens hebben we Vlaanderen geprobeerd, maar geen enkele Vlaamse administratie vond dat dit voor hen was – nu wel, dat weet ik – omdat dit een multidimensionaal project was. Maar dat zijn vaak de beste dingen. Je kunt het leven niet in de hokjes van de Vlaamse of een stedelijke administratie vatten.
Ik ben heel blij dat de twee projecten waarover het daarnet ging, Salto en Reboot, op die grens tussen Werk en Welzijn goed ondersteund worden en dat jullie die willen verankeren. Het is zeer positief dat u daar middelen voor hebt gevonden. Dat wou ik nog even als slotbemerking zeggen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.