Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Laeremans heeft het woord.
Op 10 mei publiceerde de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) een advies op eigen initiatief omtrent de KOALA-taalscreening (Kleuteronderwijs Luistervaardigheid) bij kleuters. Deze werd in het schooljaar 2021-2022 ingevoerd. Nu de eerste twee afnames ervan achter de rug zijn, achtte de Vlor het opportuun om enkele aanbevelingen te doen voor toekomstig beleid. De taalscreening kan immers enkel een effect hebben op de taalontwikkeling van kinderen en de kwaliteit van het onderwijs als die ingebed is in een bredere strategie.
De Vlor vraagt ten eerste aan de overheid om een digitale versie van de KOALA-toets gratis ter beschikking te stellen. De regelgeving verplicht immers de afname van deze taalscreening. De Vlor vindt daarom – terecht, denk ik – dat de scholen hiervoor geen kosten moeten dragen.
Om een doorgedreven langetermijnbeleid mogelijk te maken, pleit de Vlor ook voor een aangehouden brede strategie om deskundigheid verder te ontwikkelen. Er moet tijd zijn in de opdracht van leraren voor overleg en professionalisering om verder te kunnen bouwen aan effectieve taalondersteuning.
Basisscholen hebben ook een betere omkadering nodig om nog beter werk te maken van kwaliteitsvolle interacties. Dat is van cruciaal belang om een krachtige taalleeromgeving te kunnen aanbieden. Het is zo dat een taalscreening niet automatisch de kwaliteit zal verhogen. De Vlor vraagt dan ook voldoende mensen en middelen in de basisscholen, óók in scholen met minder SES- (socio-economische status) of GOK-uren (gelijke onderwijskansen).
De Vlor vraagt aan de overheid om de basismonitoring verder te zetten. Die geeft zicht op de deelname van leerlingen aan de KOALA-toets en hun scores op schoolniveau. Daarnaast beveelt de raad aan om zo snel mogelijk verdiepend, wetenschappelijk langetermijnonderzoek op te zetten naar enerzijds de effecten van de taalscreening op klas- en schoolpraktijk, en anderzijds de meerwaarde van de screening voor de taalontwikkeling van kinderen.
Minister, hoe evalueert u de opmerkingen en aanbevelingen in dit advies?
Omtrent het kostenplaatje hebt u in een vorige bespreking al erkend dat de digitale afname serieuze, weinig democratische kosten met zich meebrengt, aangezien slechts één speler die digitale versie aanbiedt. U zei toen dat u aan het bekijken was om daar een alternatief voor te kunnen bieden voor de scholen, dat vanzelfsprekend kosteloos georganiseerd zou moeten worden. Wat is hier de stand van zaken? Scholen zijn immers vragende partij om hier zo snel mogelijk uitsluitsel over te krijgen, gezien de onmiskenbare gevolgen voor de inzet van hun werkingsmiddelen.
In hoeverre zult u tegemoetkomen aan de duidelijke nood aan professionalisering, die zowel bleek uit dit advies als uit een eerder rapport van de Vlaamse onderwijsinspectie, en vooral aan de nodige tijd en ruimte hiertoe voor professionals in het kleuteronderwijs die instaan voor deze screening en de taalremediëring?
Inzake betere omkadering vraagt de Vlor enerzijds om onderzoeken te verrichten naar de verhouding tussen het aantal kinderen en de pedagogische omkadering en anderzijds om te investeren in bijkomende kinderverzorgers. Zult u daarop ingaan? Indien niet, waarom dan niet?
Welke eventuele andere maatregelen zult u nemen om ervoor te zorgen dat de implementatie van de KOALA-screening naar de toekomst toe betere garanties biedt inzake het detecteren en remediëren van taalproblemen en -achterstanden bij jonge kinderen en dat de leerlingen die starten in het eerste leerjaar van het lager onderwijs, effectief voldoende Nederlands kennen?
Alvast dank voor uw antwoord.
Minister Weyts heeft het woord.
Het is goed dat er door de Vlor aandacht wordt besteed aan de KOALA-test. Ik herinner me dat die invoering in het begin niet zonder slag of stoot gebeurd is, maar ik zie dat er toch steeds meer appreciatie komt voor dat instrument.
Nu stelt de Vlor de vraag naar een betere omkadering voor het kleuteronderwijs. Ja, daar zijn we ook net mee bezig, in ons basisonderwijs. We zijn deze regeerperiode trouwens gestart, in januari 2020, met een impuls van 71 miljoen euro extra aan werkingsmiddelen voor het kleuteronderwijs, zodat het kon worden gelijkgeschakeld met het lager onderwijs.
Vanaf het schooljaar 2020-2021 hebben we dan nog eens 23 miljoen euro geïnvesteerd in de verhoging van de middelen voor zorgcoördinatie. Dat is voor ondersteuning in de scholen. Verder hebben we 23 miljoen euro uitgetrokken voor kinderverzorgers, specifiek in kleuterscholen.
Vanaf het schooljaar 2021-2022 hebben we in het kader van de taalintegratie ook nog 12 miljoen euro extra toegekend, zowel voor de afname van de taaltests, als om aan de slag te gaan met de resultaten.
Aan de nood voor professionalisering en deskundigheidsontwikkeling proberen we ook tegemoet te komen door een extra impuls in het budget voor de nascholing. Ook daar doen we een extra inspanning via het programmadecreet.
Ik hoop ook dat het leerpunt ter zake van groot nut zal kunnen zijn. We trachten daarbij vooral de didactische methodieken die hun deugdelijkheid hebben bewezen, zowel wetenschappelijk als empirisch, te communiceren naar de scholen. Welke didactieken werken? Stop met nieuwlichterij en experimenteren, dit zijn de zaken die werken. Wat is bijvoorbeeld de zin van huiswerk? Ik lees en hoor nog regelmatig dat dat in vraag wordt gesteld in sommige scholen. Wel, er is wetenschappelijke evidentie voor huiswerk. Er wordt zelfs becijferd wat dat oplevert.
Er is ook het project ELODIE, dat in 55 kleuterscholen en in de eerste twee leerjaren van het basisonderwijs wordt uitgetest door het ExCEL Centrum van de Thomas More Hogeschool. We rollen dat uit samen met het Europees Sociaal Fonds (ESF) en dat zet ook in op die specifieke nood. Ik stel vast dat veel scholen die vanuit de KOALA-meting nood hadden aan extra bijscholing, zich ook onmiddellijk hebben aangemeld voor die navorming. In de ingediende begeleidingsplannen van de pedagogisch begeleidingsdiensten zie ik tot mijn tevredenheid ook een focus op kleuterscholen en op de eerste graad van het lager onderwijs. In hun jaarrapporten zullen we ook kunnen zien hoeveel scholen ze daarmee bereikt hebben.
Via diverse interventies die inzetten op het reduceren van het lerarentekort hoop ik dat ook de instroom voor de opleidingen kleuterleerkracht mag groeien. Ik zou dat niet extra gaan onderzoeken, want de tekorten aan professionele handen in het kleuteronderwijs en ook in de kinderopvang zijn pijnlijk goed bekend. Uiteraard heb ik wel de intentie om de monitoring op basis van een steekproef verder te zetten. Ik heb ook de onderwijsinspectie een opdracht in die zin gegeven, namelijk om bij de leerkrachten van het eerste leerjaar na te gaan of ze een sterkere instroom van leerlingen ervaren, met andere woorden of ze enig positief of negatief effect ervaren van de begeleiding en de taalintegratietrajecten in de derde kleuterklas.
Ik denk dat de vraag over de digitalisering en de afname van de KOALA-testen vorige week, of twee weken geleden, werd gesteld. Het was alleszins vrij recent. Sindsdien heb ik wel de opdracht gegeven om een gunningsprocedure uit te werken, dus om de markt te bevragen.
Ik denk dus dat de KOALA-test een zeer waardevol instrument is en blijft, dat in zeer grote mate in zijn opzet slaagt om taalaandachtspunten bij vijfjarigen te detecteren, en daaraan door middel van taalintegratietrajecten ook te remediëren. Dat blijft wel essentieel, en ik vind zelfs dat we er nog meer op moeten focussen, hopelijk ook door bijvoorbeeld de focus van de pedagogische begeleidingsdiensten op de kleuterschool en het lager onderwijs. Ik wil dat we in het verlengde daarvan ook met de eindtermen/minimumdoelen in het basisonderwijs zo snel mogelijk aan de slag kunnen, na ons verhaal in het secundair onderwijs. Ik denk dat dat in zijn geheel een impuls moet betekenen voor de kwaliteit van ons onderwijs.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord.
Het klopt: meer appreciatie van de Vlor, die in het begin misschien wat twijfelde aan dit initiatief. U hebt al een hele waslijst opgesomd van dingen die u al gedaan hebt, waarvan ik er geen enkele ga onderuithalen of ontkennen. Maar de Vlor heeft ook een aantal andere dingen gevraagd. U geeft nu de indruk dat alles in orde is, waar ik toch een beetje aan durf te twijfelen. Het komt misschien omdat wij maar parlementsleden zijn, en heel weinig zicht hebben op wat er nu concreet in de scholen gebeurt met de kinderen die het slecht doen op de testen, en of zij wel degelijk tot een hoger niveau gebracht worden. U zegt dat u dat gaat laten monitoren bij de leerkrachten van het eerste leerjaar. Dat is een zeer goed initiatief, maar de vraag is hoe breed die monitoring is. Is dat zo’n beetje van de aard dat men steekproefsgewijs een paar resultaten heeft binnengekregen? Ik hoop dat die zo breed mogelijk is, want we zouden het eigenlijk van overal moeten weten. Ik weet dat dat zogezegd planlast is, maar als we het niet weten varen we ook gedeeltelijk blind. Ik denk ook dat het heel belangrijk is dat we kinderen op een adequate manier kunnen bijsturen. Het is ook voor de leerkrachten nieuw.
Wat betreft digitaal zegt u dat de gunningsprocedure uitbesteed is. Dat is goed. De vraag is of dat tijdig komt voor de proef in het najaar.
Dat de eindtermen er zo snel mogelijk moeten komen, daar zijn we het uiteraard mee eens.
Ik blijf ook nog een beetje met het probleem zitten – en dat heeft dan ook weer te maken met het lerarentekort – dat heel veel mensen die als kindbegeleidster mee helpen in de kleuterklas, bij de minste afwezigheid iedere keer volledig voor de klas worden gezet. Daar is dus geen hulp meer door de kleuterleidsters, en volgens mij is er dus ook geen extra financiële waardering voor de kinderverzorgsters die bijvoorbeeld in de derde kleuterklas moeten gaan staan. Zij moeten eigenlijk het werk van een kleuterleidster doen, maar worden betaald als kinderverzorgster. Dat is dus misschien toch ook nog een werkpunt.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Dat de kennis van het Nederlands essentieel is, daar zijn we het wel over eens, voor kinderen, in hun schoolcarrière, maar ook verder in hun leven. Ook met Vooruit vinden we dat je daar niet vroeg genoeg aan kunt beginnen. In die zin hebben we het altijd een goed idee gevonden om in kaart te brengen waar een kleuter staat. Als je de temperatuur wilt nemen vanuit de overheid, dan moet je het leerkrachten zo gemakkelijk mogelijk maken om die te meten. In die zin zijn wij, zoals ook tijdens de vorige bespreking is gebleken, echt voorstander van het feit dat u, minister, investeert in een digitale tool die het leerkrachten vergemakkelijkt om die testen af te nemen. Ik heb begrepen dat u dat van plan bent. Dat is natuurlijk een goede zaak.
De temperatuur meten is natuurlijk één ding, maar ik heb het al gezegd: als je de koorts wilt genezen, moet je ook investeren in een medicijn. Ik maak me toch wat zorgen over die taalintegratietrajecten zelf. Ik heb daar onlangs ook schriftelijke vragen over gesteld. Die 12 miljoen euro wordt verdeeld op basis van de parameter van het aantal vierjarigen dat voldoet aan het leerlingenkenmerk ‘thuistaal: niet Nederlands’. Dat lijkt me zeer logisch. Maar daarnaast heeft de overheid, hebt u, niet zoveel zicht op hoe scholen met die taalintegratietrajecten aan de slag gaan.
Ik denk dat het opnieuw redelijk simpel is: een leerkracht heeft de tijd, de middelen en de expertise nodig om echt met kleuters aan de slag te kunnen gaan. Ten eerste is dat echt niet gemakkelijk als je met 27 kleuters in een klas staat. Ik weet dat er geïnvesteerd wordt, maar het lerarentekort laat zich enorm voelen, ook in het kleuteronderwijs. De heer Laeremans refereerde ook al naar het feit dat we een doorstroom krijgen waarbij kindbegeleiders voor de klas staan, zonder de juiste opleiding. We zullen het daar straks ook nog over hebben. Dat lijkt me geen goede zaak.
Punt twee: een taal aanleren vraagt echt vakmanschap. Een vakman moet altijd blijven bijleren. Ik stel me toch ook wat vragen over wat precies voorzien is rond bijscholing, want ook daar heb ik naar gevraagd. U antwoordde mij dat er op dit moment 377 onderwijsprofessionals rechtstreeks betrokken zijn bij de vier prioritaire nascholingsprojecten, en dat het de bedoeling is dat die fungeren als trekkers, en zorgen voor een transfer binnen het eigen schoolteam. Wie de onderzoeken van het Steunpunt Onderwijsonderzoek (SONO) over ‘taalbeleid op school’ heeft gelezen, weet dat een van de grote problemen is dat de uitrol van een taalbeleid op school vaak beperkt wordt tot enkelingen. Er is één iemand die het taalbeleid uitwerkt, die daarvoor verantwoordelijk is, maar dat wordt daarom niet noodzakelijk gedragen door de rest van het schoolteam. Ik denk dat dit niet genoeg is. Ik ben er niet van overtuigd dat de hele school mee is in die taalintegratietrajecten, en de juiste didactiek meekrijgt om taal aan te leren op maat van kleuters.
Mijn vraag is vooral: wat plant u nog aan bijkomende initiatieven? U refereert ook, in het antwoord op die vraag, naar het feit dat het de bedoeling is dat een regulier professionaliseringsaanbod vervolgens verder zal inspelen op die nascholingsprojecten. Wat staat daarvoor in de steigers? Ik denk echt niet dat het zich mag beperken tot die 377 leerkrachten. Ik denk dat de ambitie moet zijn om elke kleuterleerkracht die een trekkersrol opneemt om onze kinderen beter Nederlands te leren, een goede nascholing te geven.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik sluit graag aan bij de vraag over de KOALA-taalscreening, omdat ik daar in het verleden ook al veel vragen over gesteld heb: vragen over het online brengen van de tool, hoe daarin wordt geïnvesteerd, hoe werkingsmiddelen worden voorzien voor de taalintegratietrajecten, de vraag ook naar de verdeling ervan, en de vraag hoe we school, kinderverzorgers en kleuteronderwijzers nog meer kunnen versterken in het creëren van een taalrijke omgeving.
Dat staat los van wie dan minder scoort op die test. We weten dat dat voor elke leerling van groot belang is. Daar is ook al heel veel onderzoek gedaan. Ik maak graag de link met het uitwerken van de doorgaande lijn. Daar zijn een aantal stappen gezet om welzijn en onderwijs meer samen te brengen. Wat ik daar hoor, is dat de initiatieven om dat mogelijk te maken vooral vanuit Welzijn komen. Graag hoor ik wat er vanuit Onderwijs mogelijk gemaakt wordt, om bijvoorbeeld, zoals we gezien hebben bij het bezoek in Brugge, de kinderopvang nog beter te laten aansluiten op onderwijs, en onderwijs nog beter te laten aansluiten op de kinderopvang.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Ik wil toch eens even benadrukken dat het van belang is dat we dit jaar aan de tweede editie toe zijn van de KOALA-test. Als er één iets is dat de PIRLS-testen ons geleerd hebben, dan is het dat hoe vroeger je inzet op het Nederlands, hoe beter het voor de toekomst van onze kinderen zal zijn. De vele vragen die gesteld worden, de vele tussenkomsten die worden gedaan, alsook de vele adviezen die worden geschreven, tonen alleen maar aan hoe belangrijk deze maatregel is. Ook de ambitie van iedereen om dat nog beter te maken, kunnen we alleen maar toejuichen, want het is ooit anders geweest.
De eerste afname was grotendeels positief. Er zijn veel positieve reacties op gekomen, dat blijkt alvast uit de resultaten van de onderwijsinspectie die men in februari 2022 heeft georganiseerd. Betekent dat dat alles perfect is? Neen, zeker niet. We zijn nog maar net aan de start van deze maatregel. Het was nog maar de tweede keer. Het lijkt mij inderdaad logisch dat we elk jaar opnieuw de balans opmaken, en dat we dat blijven monitoren, enkel en alleen om het steeds beter te maken. Dat moet, in functie van de toekomst van onze kinderen.
Met betrekking tot het advies van de Vlor, heb ik toch enkele bemerkingen. Het advies leest alsof de KOALA-taalscreening de enige maatregel is, alsof die op zichzelf staat, maar er zijn natuurlijk heel wat maatregelen die inzetten op de kennis van het Nederlands. Ik wil dat toch even gezegd hebben. Een andere bemerking was dat er te weinig ruimte zou zijn voor professionalisering, maar die is er ook. Die taalintegratietrajecten zijn als prioritair nascholingsthema weerhouden. Als ik mij niet vergis wordt er ook een bijkomende oproep gelanceerd. Een andere bemerking was dat die taalscreening te veel tijd in beslag neemt. Ik denk dat dat logisch is, want het gaat over een kerntaak. Daar worden ook middelen tegenover gezet. We hebben extra werkingsmiddelen, maar ook extra kinderverzorgers, en dat is niet onbelangrijk.
Ik wil afsluiten met een positieve noot, collega’s. Ik ben oprecht blij dat er binnen deze commissie bijzonder veel aandacht naar dit thema gaat. Binnenkort hebben we ook hoorzittingen rond die PIRLS-resultaten, en gedachtewisselingen met de experten zelf. Dat is heel positief. Collega Krekels heeft het destijds ook gezegd: geef de leerkrachten tijd om zich daarin te ontwikkelen, en om die test nog beter te maken.
Minister Weyts heeft het woord.
De onderwijsinspectie maakt mij op grond van een representatief staal ter zake voorstellen over. Het digitale aanbod proberen we zo snel mogelijk up and running te krijgen. Die taalscreening is op zich natuurlijk een thermometer, maar we investeren ook in de medicijnen. Die 12 miljoen euro gaat natuurlijk ook naar het taal- en integratietraject, en we gaan daar heus geen rapporteringsplicht opleggen. Het discours over administratieve lasten voor de scholen, en voor heel veel zaken rapportering vragen, wil ik niet. Dat wordt altijd bekeken bij de doorlichting. Vanuit de onderwijsinspectie krijg ik echt wel positieve feedback waarbij ze vaststellen dat – op grond van die KOALA-test – dat ook aanzet om een omvattend taalbeleid te voeren. Dat geldt niet alleen voor de derde kleuterklas. Men begint alles in vraag te stellen, en men realiseert zich dat er ook aandacht besteed moet worden aan het voortraject. Dat zit wel goed, denk ik.
Trouwens, opnieuw, als het gaat over het versterken van de medicijnen: met het leerpunt zetten we ook net in op didactiek, zeker ook met focus op Nederlands. Twee, ons Leesoffensief zet ook in op didactiek Nederlands. Drie, in het kader van extra middelen die ik voorzie voor nascholing, vraag ik ook om te focussen op de essentie, namelijk op Nederlands en op rekenen. Vier, ik mag toch nog even meegeven dat er aandacht zou mogen zijn voor de Nederlandstalige omgeving na half vier of na drie uur. Dus kom ik terug op die ouderlijke verantwoordelijkheid en dat is een nagel waarop we met zijn allen moeten blijven kloppen tot wanneer het doorsijpelt en het begrepen wordt dat in dezen de ouderlijke verantwoordelijkheid een heel groot verschil kan maken in positieve zin.
Tot slot uw vraag naar het feit dat soms in nood kinderverzorgers voor de klas komen te staan en daarvoor geen aangepaste vergoeding krijgen. Als we dat principe moeten gaan huldigen, gaan we helemaal niet meer verlonen op grond van diploma. Er is trouwens een verkorte procedure voor kinderverzorgers om kleuteronderwijzer te worden, een verkorte procedure die misschien nog veel te weinig benut wordt en die gemiddeld genomen maar dertig studiepunten bedraagt. Hogescholen hebben ook wel een aanbod op maat maar daar wordt nog te weinig gebruik van gemaakt. In dat geval worden ze natuurlijk wel verloond, opnieuw volgens de logica die we hanteren, namelijk wanneer ze een vereist bekwaamheidsbewijs of een voldoende of ander bekwaamheidsbewijs hebben. Die logica willen we wel handhaven.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u, minister en collega’s, voor de aanvullende opmerkingen. Ik denk dat we met dit instrument zeker verder moeten doen. Dat hebben we ook duidelijk gezegd. De inspectie zegt dan ook dat het een positief effect geeft omdat men inziet dat er een taalbeleid op school nodig is, wat men misschien tevoren te weinig beseft heeft. Dat onderschrijven we zeker.
De Vlor vraagt om er een langetermijnonderzoek naar te doen. Ik denk dat dat een vraag is die niet in dovemansoren mag vallen. We zitten natuurlijk nog maar aan de tweede editie. Het is zeker belangrijk – want het is de start van de schoolcarrière – dat dat onderzocht wordt.
We ondersteunen u zeker in die ouderlijke verantwoordelijkheid, maar we blijven nog altijd een beetje op onze honger zitten als het gaat over een opvolgtest voor die kinderen bij wie het echt niet goed is. Voorlopig is het allemaal nog een beetje zoeken naar hoe we dat aanpakken maar op het einde van de rit mogen ze toch overgaan naar het eerste studiejaar zonder opvolgtest. Ik denk dat men dat toch ook eens in overweging moet nemen om zekerheid te hebben dat die kinderen voldoende Nederlands kennen als ze naar het eerste studiejaar gaan.
Wat die kinderverzorgers betreft, vind ik het zeer goed dat die eventueel het verkorte traject kunnen volgen naar kleuterleidster. Ik denk dat dat toch wat meer in de verf moet worden gezet en dat men daar misschien nog extra stimulansen kan geven. Ik denk wel dat daar heel wat bekwaamheid tussen zit, ook al vanwege het feit dat sommige van die kinderverzorgers maanden aan een stuk in de kleuterklas worden ingezet. Die expertise zouden we zeker moeten kunnen gebruiken. Ik vind dat we daarvoor een extraatje mogen geven want ze doen het werk van een kleuterleidster. Daar kunnen we inderdaad wel nog wat vooruitgang boeken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.