Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Vanryckeghem heeft het woord.
In verschillende persartikels lazen we dat onze supermarktsector steeds minder Belgisch wordt. Dat kunnen we trouwens ook uitvoerig lezen in het jaarverslag van de Federatie Voedingsindustrie (Fevia). De supermarkten bevoorraden zich sinds enkele jaren meer en meer in het buitenland. Ook in de sector van de Foodservice Alliance worden meer en meer Belgische producten geschrapt. Een van de redenen die aangehaald worden, is dat ons land veeleer duur is om te produceren. Dat heeft zowel met de loonkosten, met de directe en indirecte belastingen als met onze dure energie te maken.
Fevia drukt trouwens de bezorgdheid uit over enkele eventueel komende lastenverhogingen. Ik denk maar aan hogere verpakkingstaks, een btw-verhoging naar 9 procent, kosten inzake zwerfvuil enzoverder. We lazen eveneens dat de bedragen die landbouwers krijgen van onze voedingsindustrie erg ontoereikend blijken. Dit baart mij vanuit economisch standpunt grote zorgen.
Mijn concrete vraag is dan ook om in overleg te gaan met de voedingssector op korte termijn. Dat is misschien wel van prioritair belang. De te bespreken onderwerpen zijn enerzijds de eventuele aankomende taksen en anderzijds de percentages die onze landbouwers nu krijgen met de vraag of deze kunnen worden opgetrokken. De grote bezorgdheid is hier onze eigen economie die hierdoor klappen krijgt. Dank u wel voor uw antwoord, minister.
Minister Brouns heeft het woord.
Collega Vanrijckeghem, uw vraag is uiteraard bijzonder relevant want zij raakt aan het vraagstuk van onze strategische autonomie en strategische afhankelijkheden op het vlak van voeding. Ik breng graag het belang van onze Vlaamse agro-voeding in herinnering. We spreken over een toegevoegde waarde van meer dan 11,5 miljard euro, bijna 5 procent van het totaal en circa 44.000 ondernemingen die meer dan 112.000 arbeidsplaatsen realiseren in Vlaanderen. Het is ook een sector die heel sterk geïntegreerd is in internationale ecosystemen. De sector exporteert voor meer dan 20,5 miljard euro, wat goed is voor bijna 10 procent van de Vlaamse export.
De competitiviteit van onze ondernemingen binnen de eengemaakte EU-markt is een continu aandachtspunt, waarbij er een spanningsveld heerst tussen de fundamenten van de Europese samenwerking, zoals vrijheid van ondernemen, vestiging en vrij verkeer van goederen en kapitaal, en anderzijds de eigen socio-economische belangen. Het speelveld voor lidstaten of regio’s om in te grijpen of bij te sturen is dus begrensd.
Maar dat betekent niet dat we niets ondernemen. De sector heeft zich verenigd in het Belgische ketenoverleg en onderhoudt regelmatig overleg met de overheid. Aangezien de meest voorname handvatten of uitdagingen waarmee de sector geconfronteerd wordt zich op federaal niveau bevinden, – denk maar aan fiscaliteit, lonen en sociale lasten, voedselveiligheid, mededinging en consumentenbescherming – ligt het zwaartepunt van het overleg op het federale niveau.
Op Vlaams niveau zijn de diverse sectorverenigingen eveneens vertegenwoordigd in de adviesraden van de Vlaamse overheid en vindt ook ad hoc overleg plaats naargelang het thema of de noodzaak. Zo heb ik dit jaar nog een delegatie van Fenavian ontvangen op mijn kabinet in verband met de prijzenproblematiek. Met Fevia is er ook regelmatig contact in bijeenkomsten van het Industrieforum.
Op het vlak van fiscaliteit, zoals btw-tarieven, beschikken lidstaten over enige beleidsruimte voor differentiatie of eigen invulling. Ik verwijs hier ook naar de fiscale hervormingsplannen van onze goede collega Vincent Van Peteghem. Op het vlak van margeverdeling tussen de schakels binnen de voedingsketen is die overheidsbeleidsruimte er vrijwel niet. Niet de overheid bepaalt vandaag wat, hoeveel en aan welke prijs landbouwproducten worden gemaakt of verkocht. Dit wordt, zoals in andere economische sectoren, aan de markt overgelaten.
Wel moeten we dus alles in het werk stellen om tot een eerlijke prijsvorming te komen. Omdat de voedingsmarkt gekenmerkt wordt door veel, maar kleine aanbieders en weinig, maar vaak grote kopers zijn er onevenwichtige machtsverhoudingen in die keten. Dat leidt, helaas, al te vaak tot een beperkte margeverdeling tussen die verschillende schakels. Daarom werken we dus ook in Europese context een kader uit. Dat omvat onder meer een wettelijk verbod op oneerlijke handelspraktijken, uitzonderingen op de algemene mededingingsregels voor producentenorganisaties van landbouwers en de verplichting tot het publiceren van bepaalde data zoals prijzen om die markttransparantie te verhogen.
Via het Vlaamse landbouwbeleid zet ik ook in op verschillende van die acties. Zo geven we financiële ondersteuning aan landbouwers, zodat die zich – via samenwerking met andere landbouwers of ketenpartners – nog beter kunnen wapenen voor die onderhandelingen. Vanuit de landbouwadministratie, maar ook via bijvoorbeeld de oprichting van producenten- en brancheorganisaties, brengen we ook meer transparantie in de agrovoedingsketen. Want die transparantie over prijzen, prijsvorming, volume, kwaliteit, enzovoort is essentieel om tot een eerlijke margeverdeling doorheen heel de keten te komen.
Ik maak van de gelegenheid graag gebruik om ook nog even stil te staan bij de ‘Week van de Korte Keten’ die volgende week zal lopen, van 13 tot 21 mei. De korte keten is een mooie manier om de Vlaming nog meer in contact te brengen met onze voedselproducenten, om de boer en de burger te verbinden. Daardoor kan de waardering niet alleen maatschappelijk, maar ook financieel toenemen. Daarbij slaagt men er in de korte keten vaak wel in om betere marges te creëren dan in de langere ketenwerking.
Desalniettemin begrijpen we allemaal dat, ook in de toekomst, het gros van de consumptie via verwerkers en warenhuizen zal lopen. Daarom is uw vraag ook heel belangrijk, want ook in die ketens moeten we garanderen dat onze landbouwers een eerlijke prijs krijgen voor hun product.
De heer Vanryckeghem heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Ik heb geen bijkomende vraag, maar ik zou zeker willen benadrukken dat een overleg met de voedingssector heel belangrijk is, in het kader van onze eigen Vlaamse producten. Het kan inderdaad niet de bedoeling zijn dat meer en meer producten van eigen bodem geschrapt worden. Het is eveneens belangrijk dat onze landbouwers, zoals u zegt, die hogere percentages krijgen. Die landbouwers hebben het al zo hard te verduren, dat hoef ik u niet te zeggen, minister. Ze hebben echt recht op meer. Hier kaart ik eigenlijk twee problemen aan in één thema: het respect voor de eigen producten van onze landbouw en het respect voor onze eigen economie en de te hoge lasten – van loonkost tot dure energie. Dat speelt hier ook een rol en daar moet verder aan gesleuteld worden.
Ik pleit als Vlaamse parlementslid – wellicht samen met de meeste van onze collega’s – voor een supermarkt waar er echt respect is voor de eigen productie door onze eigen landbouw in de eigen economie die hiermee gepaard gaat.
De vraag om uitleg is afgehandeld.