Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de toenemende zorgbehoeften van cursisten in het volwassenenonderwijs
Vraag om uitleg over de zorgbehoeften van cursisten in het volwassenenonderwijs
Vraag om uitleg over het advies van de Vlaamse Onderwijsraad naar aanleiding van de stijgende zorgbehoeften van cursisten in het volwassenenonderwijs
Verslag
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Aangezien heel wat collega’s hierover een vraag hebben, zal ik mijn inleiding kort houden. Ik neem aan dat alle inleidingen samen het volledige beeld zullen schetsen.
De aanleiding voor deze vraag over de toenemende zorgvragen is een bevraging vanuit de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) over de zorgnoden in het volwassenenonderwijs en de centra voor basiseducatie (CBE).
Uit die bevraging bleek dat die zorgvragen een grote invloed hebben op het leertraject en de ondersteuningsnoden van de cursisten. We zien in de centra namelijk een stijging van het aantal jongeren dat zich inschrijft voor de algemene aanvullende vorming in het secundair volwassenenonderwijs. Dat heeft natuurlijk een impact op de zorgvragen die daarbij komen kijken. Het publiek dat zich inschrijft, verandert fundamenteel. Het zijn jongeren die eerder aansluiten bij het reguliere onderwijs en dus ook soortgelijke zorgvragen hebben. Dat stelt onze centra voor volwassenonderwijs toch wel voor wat uitdagingen. Zij kunnen immers geen beroep doen op vaste medewerkers voor een bepaald ambt van zorg of cursistenbegeleiding. Ze moeten hiervoor lerarenuren inschakelen, middelen die vervolgens niet kunnen worden ingezet voor de klas.
De Vlor vraagt in zijn advies dan ook om ruimte en middelen te voorzien voor een structureel zorgbeleid in het volwassenenonderwijs.
Minister, wat is uw reactie op het signaal dat de zorgvragen en de nood aan cursistenbegeleiding in het volwassenenonderwijs substantieel zijn en de laatste jaren verder zijn toegenomen?
Volstaat de huidige financiering van het volwassenenonderwijs volgens u nog om de steeds kwetsbaarder wordende profielen van cursisten kwaliteitsvol te kunnen begeleiden?
Op welke manier zult u tegemoetkomen aan de vraag van de centra om meer ruimte en middelen te kunnen voorzien voor een structureel zorgbeleid, zonder dat dit ten koste gaat van de leraarsuren?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik heb een gelijkaardige vraag over de resultaten van de bevraging van de Vlor bij het volwassenenonderwijs. Daaruit blijkt dat steeds meer mensen die bij de centra voor volwassenenonderwijs (CVO) en de centra voor basiseducatie aansluiten hoge zorgnoden hebben. Het gaat over een heel diverse groep. De instroom van cursisten met hogere zorgnoden is significant gestegen. Uit de cijfers blijkt dat 42 procent van de centra cursisten al eens het advies geven om niet te starten omdat hun draagkracht te beperkt is en dat er te weinig zorg en begeleidingsmogelijkheden vanuit het centrum mogelijk zijn om die mensen te begeleiden.
Hoewel het volwassenenonderwijs de expliciete opdracht heeft om cursisten te begeleiden, is daar eigenlijk geen wettelijk zorgkader voor. De centra moeten dus zelf bepalen hoe ze tegemoetkomen aan die zorgnoden en of ze die extra begeleiding zelf organiseren dan wel op zoek gaan naar externe ondersteuning. Bovendien moeten ze dit met eigen middelen bekostigen. Er is geen ambt voorzien voor zorgcoördinatoren en begeleiders waardoor leraarsuren moeten worden ingezet.
Minister, erkent u dat CVO’s en CBE’s het steeds moeilijker krijgen om tegemoet te komen aan de hoge zorgnoden van hun cursisten?
Ging u hierover in gesprek met de sector? Of plant u hierover binnenkort overleg?
Hoe staat u tegenover de voorstellen die de Vlor formuleert omtrent een structureel zorgbeleid in het volwassenenonderwijs?
Hoe zult u verder werk maken van meer inclusie in het volwassenenonderwijs?
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Voorzitter, ik heb een gelijkaardige vraag. Om de vragen naar zorg en begeleiding in het volwassenenonderwijs in kaart te brengen, organiseerde de Vlor een bevraging van de centra voor volwassenenonderwijs en de centra voor basiseducatie. 28 centra vulden de bevraging in.
Om te kunnen inspelen op de zorgnoden startten verschillende centra tijdelijke projecten op. 77 procent van de respondenten geeft aan dat hun centrum zelf al een of meerdere projecten heeft lopen rond zorg en cursistenbegeleiding. 40 procent van die projecten is opgestart als onderdeel van de Edusprong. 35 procent van de projecten is gefinancierd met middelen van het Europees Sociaal Fonds.
Slechts vier CVO’s vulden de vraag over het aandeel cursisten met een extra zorgnood in. Volgens deze karige gegevens stijgt hun aantal wel van 2,3 procent in het schooljaar 2019-2020 naar 5,16 procent in 2022-2023. De Vlor formuleert nu een aantal aanbevelingen voor een structureel zorgbeleid om het volwassenenonderwijs te versterken en te ondersteunen opdat centra de nodige zorg en begeleiding kunnen bieden aan alle huidige en toekomstige cursisten.
In het regeerakkoord is opgenomen dat het decreet betreffende het volwassenenonderwijs zal worden geëvalueerd. Tijdens de commissievergadering van 12 januari gaf u als antwoord op mijn vraag aan dat u de monitor langer wilt laten lopen en een kwalitatieve bevraging wilt organiseren bij de centra. Daarvoor zult u een opdracht in de markt zetten.
Minister, hebt u kennisgenomen van de bevraging van de Vlor? Wat is uw reactie hierop?
Gaat u mee in de conclusie dat er momenteel te weinig aandacht en middelen naar de zorgnoden in het volwassenenonderwijs gaan en, zo ja, hoe zult u uw beleid hieraan aanpassen?
Werd er al een opdracht in de markt gezet wat betreft de bevraging van de centra? Wanneer mogen we deze resultaten verwachten?
Ik dank u alvast voor uw antwoorden.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Zoals gezegd, publiceerde de Vlor eind maart een advies op eigen initiatief omtrent zorg en cursistenbegeleiding in het volwassenonderwijs. De instroom in het volwassenenonderwijs is erg divers en vanuit het veld klinkt al enige tijd dat de instroom van kansengroepen met een hoge ondersteuningsbehoefte significant is gestegen. De centra staan ook voor enkele grote maatschappelijke uitdagingen. Ten eerste zijn er heel wat geletterdheidsnoden onder de volwassen bevolking, noden die naar verwachting enkel zullen stijgen. Ten tweede heeft het volwassenonderwijs een steeds grotere rol in het kader van tweedekansonderwijs.
Om de zorgnoden in kaart te brengen organiseerde de Vlor een bevraging bij de CVO’s en CBE’s. Deze gaven enkele duidelijke tendensen weer. Zo is er een duidelijke stijging van kortgeschoolden, jongeren en buitenlandse cursisten. 77 procent van de centra werkt zelf op projectmatige basis aan een vorm van zorg aan cursistenbegeleiding, een deel put hiervoor uit Edusprongmiddelen, maar een structurele werking ontbreekt. 96 procent van de centra ziet een significante tot zeer grote nood aan meer professionalisering rond zorg en cursistenbegeleiding. 75 procent van de centra werkt samen met externe partners, maar dat verloopt erg versnipperd. Ten slotte heeft 42 procent van de centra al cursisten het advies gegeven om niet te starten met een opleiding, omdat de draagkracht van het centrum niet volstaat voor de zorgvraag van de cursist.
De overheid voorziet blijkbaar onvoldoende middelen om volwassen cursisten met bepaalde zorgnoden te kunnen ondersteunen. Het volwassenonderwijs speelt ook geen enkele rol in het Leersteundecreet, terwijl men in heel wat centra, zeker met betrekking tot het tweedekansonderwijs, werkt met gelijkaardige zorgnoodlerenden als in de hogere graden van het secundair onderwijs. Ook moet het volwassenonderwijs voldoen aan dezelfde kwaliteitsvereisten als het secundair onderwijs, dus ook aan deze rond leerlingenbegeleiding, maar hier ontbreekt een structurele ondersteuning om die opdracht aan te pakken. De Vlor formuleerde daarom twaalf voorstellen voor een structureel zorgbeleid in het volwassenonderwijs.
Minister, hoe evalueert u de bevindingen uit de bevraging en de beleidsvoorstellen uit dit Vloradvies?
Hebt u naar aanleiding van dit advies al overleg gepleegd met vertegenwoordigers van de sector? Indien ja, wat zijn de conclusies daarvan?
Hoe zult u ervoor zorgen dat CVO’s en CBE’s beter gewapend zijn om cursisten met hoge zorgnoden een gepaste begeleiding te kunnen geven? Welke van de voorgestelde pistes neemt u al dan niet mee in uw beleid?
Minister Weyts heeft het woord.
Het volwassenenonderwijs speelt natuurlijk een belangrijke rol in het opleidingslandschap voor volwassenen en levenslang leren, zeker wat betreft het tweedekansonderwijs en andere beroepskwalificerende trajecten. Het is dus goed dat dit topic leeft, want dat betekent dat het volwassenenonderwijs effectief mee inzet op het verlagen van de drempels naar levenslang leren en de toegang tot het aanbod.
De stijging van het aantal jongeren in het volwassenenonderwijs in het kader van tweedekansonderwijs is geen toeval. Deze jongeren volgen vaak een opleiding als onderdeel van een breder traject dat opgevolgd wordt via VDAB of het OCMW. In een dergelijk traject is er niet alleen aandacht voor competentieversterking, het luik waarvoor de CVO’s en CBE instaan, maar ook voor het welzijnsaspect.
Het volwassenenonderwijs staat natuurlijk in de eerste plaats in voor het geven van een kwalitatieve opleiding. Wanneer een cursist niet klaar is voor leren of te veel drempels ervaart, zijn er de trajectbegeleiders bij VDAB, als het over uitkeringsgerechtigde werklozen of jongeren in de beroepsinschakelingstijd gaat, of bij het OCMW als het over leefloongerechtigden gaat.
Uiteraard is het belangrijk dat de opleidingen in ons volwassenonderwijs maximaal toegankelijk en inclusief zijn. Daarom zorgen de pedagogische begeleidingsdiensten op dat vlak voor ondersteuning, net zoals in het leerplichtonderwijs trouwens, en staan zij de centra bij in het uitdenken en uitwerken van een kader op het vlak van de redelijke aanpassingen. De pedagogische begeleidingsdiensten hebben op dat vlak natuurlijk ook hun expertise en hun ervaring als het gaat over de toepassing daarvan in het leerplichtonderwijs.
Wij gaan aan de slag met de bevindingen en de aanbevelingen die werden geformuleerd door de Vlor. Het is mijn intentie om levenslang leren continu te stimuleren. Dat is ook de hoofddoelstelling van ons relanceplan Edusprong. We hebben maar liefst 60 miljoen euro uitgetrokken om het volwassenenonderwijs te versterken, met een sterke focus op kwetsbare groepen. Heel doelbewust hebben we die focus naar voren geschoven. Via het regelluw kader hebben we voorzien in een uitbreiding van open modules en de mogelijkheid van gelijktijdig geïntegreerde trajecten. Via open modules kan de opleiding ook veel beter afgestemd worden op maat van het betrokken individu. Ondertussen heb ik mijn administratie ook de opdracht gegeven om dat regelluw kader en het gebruik daarvan in de praktijk grondig te evalueren. Op grond daarvan gaan we beslissen welke maatregelen we structureel gaan verankeren. Zo zorgen we ervoor zorgen dat we de goede praktijken die zich hebben gemanifesteerd via die financiële injectie en via die trajecten, een wettelijke grondslag kunnen geven en ook kunnen verspreiden.
Het advies pleit ook voor een optimalisatie van de cursistenadministratie. We trekken daarvoor 1,2 miljoen uit, zodat de centra hun cursistenadministratie kunnen verbeteren. Ze kunnen die middelen ook besteden aan de ontwikkeling van een gestandaardiseerd cursistenvolgsysteem.
Als het gaat over de aanbevelingen rond een betere informatiedoorstroming en vereenvoudiging van de complexiteit van de vrijstellingscategorieën, kan ik meegeven dat het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen (AHOVOKS) de centra daarbij ondersteunt door te zorgen voor een uitwisseling van data met VDAB. AHOVOKS heeft regelmatig overleg met de sector om desgevallend bijkomende vragen of noden te kunnen capteren en vertalen.
Het advies geeft verder ook aan dat het volwassenenonderwijs soms nog weleens onbekend is bij potentiële cursisten, doorverwijzers, maar zelfs ook bij het secundair onderwijs. Dat is bevestigd in de regioscan die we hebben laten doorvoeren. We zijn ons daarvan bewust en net daarom hebben we enkele initiatieven genomen zoals de projecten rond leerloopbaanbegeleiding, de ontwikkeling van het opleidingskompas en de communicatiecampagne die we op poten hebben gezet en die begin juni zal worden gelanceerd.
Er wordt in het advies ook gepleit voor een nieuw ambt van zorgcoördinator voor cursistenbegeleiding. Cursisten zonder diploma secundair onderwijs wegen zwaarder door in de berekening van de omkadering van de centra – veel zwaarder, dat is een verschil van factor 2,5. Er is dus meer omkadering voorzien voor cursisten die meer ondersteuning nodig zullen hebben. Ook in Ligo en het aloude CBE worden bepaalde opleidingen, zoals alfabetering, zwaarder gewogen. De centra kunnen die middelen vrij inzetten, we gaan daar niet kleuren, want dan zit je natuurlijk met een inperking; dat is inderdaad een kwestie van vertrouwen. Ze kunnen die extra middelen daarvoor inzetten naar eigen keuze en zorgen voor meer ondersteuning voor de betrokken categorieën.
Tot slot vraagt de Vlor ook om de financiering van het volwassenenonderwijs ‘in global’ te evalueren. U weet dat mijn administratie dat nieuwe financieringssysteem al sinds 2019 monitort met het oog op de evaluatie, maar die cijferreeks is natuurlijk compleet vertekend door corona, wat betreft het aantal deelnemers. Gelet op de late datum van inwerkingtreding, willen we dat laten doorlopen. Ik heb dat ook aangekondigd in het kader van de beleids- en begrotingstoelichting. Er zal absoluut een kwalitatieve evaluatie uitgevoerd worden van het financieringssysteem, in nauwe dialoog met de centra zelf trouwens. Ik ga daarvoor ook een gunningsprocedure starten.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, ik hoop dat u mij niet te kwader trouw duidt, maar ik zal niet kunnen blijven voor uw volledig antwoord. Ik schipper vandaag wat tussen commissies, dus mijn excuses.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U haalt een reeks elementen aan die toch belangrijk zijn voor het volwassenenonderwijs, ten eerste wat betreft het regelluw kader dat tijdens corona uitgerold werd. Het is een goede zaak – en ik hoor ook de signalen vanuit het veld – dat daar toch een grondige evaluatie gemaakt wordt van welke lessen nu geleerd zijn uit dat regelluw kader. Het is goed dat er een grondige evaluatie komt, maar ik doe toch een oproep om wat vaart te maken met die evaluatie want de centra popelen vol ongeduld om te weten wat de toekomst breng en dat kunt u zich voorstellen. Het is een evenwicht tussen grondig evalueren en natuurlijk tijdig duidelijkheid geven.
Een tweede element is de weging die u terecht aanhaalt. Natuurlijk, de weging van de cursisten en de bijkomende noden die ze hebben, heeft een impact op de noden die er zijn qua lesgeven, zodat de lesgevers voldoende tijd hebben voor cursisten die meer tijd vragen en dat klasgroepen beheersbaar blijven. Er is natuurlijk een bijkomend element: er zijn ook echte zorgvragen waar de docenten niet altijd voor uitgerust zijn. Vandaag weegt dat toch bij de CVO’s op de lerarenuren. Daar moeten we echt kijken hoe we dat kunnen aanpakken.
Dat brengt ons natuurlijk bij het essentiële vraagstuk, dat er door de hervorming bij de CVO’s – die tot een rationalisering qua structuren geleid heeft – vandaag grotere spelers zijn. Een CVO dat ik bezocht, zei dat ze eigenlijk qua structuur meer een hogeschool zijn, waar ze vroeger een school voor leerplichtonderwijs waren. Ze hebben heel veel verschillende campussen. Ze hebben vandaag niet de structuur van een hogeschool met ruimte voor een campusdirecteur en een middenkader. Er moet geen overaanbod van middenkaders zijn, maar vandaag is het voor hen een beetje alles of niets.
In de analyse die u maakt van de hervorming is het belangrijk om te kijken wat het beleidsvoerend vermogen is dat onze CVO’s nodig hebben: wat zijn de minieme zaken die wij moeten bieden, waar ze zelf keuzes kunnen maken om dingen toe te voegen, zonder – ik zeg het opnieuw – dat dat per se ten koste hoeft te gaan van de lestijden. De essentiële oplossing voor deze vraag is ook de grondige evaluatie van de hervorming die gebeurd is en hoe we een structuur creëren op CVO-niveau die voldoende slagkrachtig is zonder dat het invreet op de lestijden.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Er werd beloofd dat deze legislatuur de legislatuur van het levenslang leren zou worden. Deze vragen kaderen ook in de zorg die we allen hebben voor iedereen die met een leernood of een leergoesting zit of de nood om een diploma te behalen.
U weet dat ik al een aantal keren tussengekomen ben vanuit de bezorgdheid die er leeft binnen de Leerwinkels. Ik ben ook bij hen te rade gegaan hoe ze kijken naar het advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en het onderzoek. Ze geven aan dat de doelgroep die ze bereiken inderdaad meer divers wordt en dat is goed, maar ook diverser qua problematieken die de mensen in hun rugzakken hebben.
Zoals u ook aanhaalde, zijn er al heel wat begeleidingsdiensten rond een cursist of een potentiële cursist. Ik denk aan VDAB, het Gespecialiseerd Team Bemiddeling (GTB), de Werkplekarchitect, het centrum algemeen welzijnswerk (CAW), het OCMW. Volgens de mensen van de Leerwinkels – en ik volg hen daarin wel – is het vooral nodig dat we meer gaan samenwerken om die mensen te ondersteunen.
Zo is er een project in West-Vlaanderen, het ESF-project (Europees Sociaal Fonds) BIKO. Daar begeleidt men in een partnerschap kwetsbare cursisten binnen de opleiding begeleider in de kinderopvang. Wat men daar als zeer positief punt naar voren schuift, is het experiment met de rol van een single point of contact (SPOC) dat het overzicht kan bewaren tussen de verschillende organisaties en dat een rol kan spelen in het traject van de cursisten. Als we dan ‘the lessons learned’ in dat project bekijken, dan zegt men dat er eigenlijk geen enkele organisatie is die de ruimte of het mandaat heeft om die rol van dat single point of contact op te nemen. Elke organisatie heeft zijn eigen doelstelling binnen het traject, ook de CVO’s. De Leerwinkels nemen heel vaak de rol op van de SPOC’s. Het zou een goed idee zijn om dat onderzoek of dat experiment verder te bekijken en daaruit te gaan leren. Ze geven zelf aan in de aanbevelingen dat extra middelen niet altijd de oplossing zijn, maar wel het samenwerken. Ik weet niet of er effectief ruimte is voor een extra dienstverlener, maar een soort van neutrale casemanager met ruimte zou wel een oplossing kunnen zijn. Hoe kijkt u naar dit voorstel?
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Dank je wel, voorzitter.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Het volwassenonderwijs wordt inderdaad belangrijker en belangrijker met levenslang leren en het tweedekansonderwijs, en ik ben heel tevreden dat er deze legislatuur enorm wordt op ingezet met die evaluatie.
Maar ik denk ook dat het kenbaar maken van die communicatiecampagne heel belangrijk is. Het in kaart brengen van die zorgnood lijkt mij wel vrij moeilijk als er maar vier CVO’s die vraag beantwoorden. Ik vind dat eigenlijk vreemd dat er zo weinig respons komt, want ik kan me wel voorstellen dat die extra zorgnood er wel is. Maar hoe kun je eventuele ondersteuning toekennen, welke graadmeters ga je dan gebruiken, als je je eigenlijk enkel kunt baseren op zo weinig data?
Het is zoals de Vlor eigenlijk ook in haar advies stelt, en ik citeer: “Gegevens over cursisten met beperkingen zijn niet beschikbaar, het zou nuttig zijn om zicht te krijgen op data over inclusie in het volwassenonderwijs, bijvoorbeeld via een studie zoals die van het Rekenhof over afstemming en toegankelijkheid van het aanbod deeltijds kunstonderwijs.” Mijn vraag hier is of u die vraag ook zult richten aan het Rekenhof. Dank u voor uw antwoord.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Dank u, voorzitter.
Minister, u hebt gezegd dat u aan de slag gaat met de bevindingen en adviezen van de Vlor en dat kunnen we natuurlijk alleen maar toejuichen. Nu, ik heb er daarstraks al naar verwezen dat 42 procent van de centra cursisten al het advies heeft gegeven om niet te starten met een opleiding, en dat is natuurlijk veel. De centra kunnen cursisten in principe niet tegenhouden om zich in te schrijven, maar de vraag is dan natuurlijk of deze mensen uiteindelijk nog met een opleiding starten.
Hoe zult, of kunt u ervoor zorgen dat volwassenen, die vanwege het tekort aan draagkracht van zo’n centrum een negatieve ervaring hebben gehad, toch nog aan een opleiding beginnen en voldoende ondersteuning en begeleiding krijgen? Want er moet toch vermeden worden dat mensen daardoor afhaken. Als u wilt inzetten op levenslang leren dan moeten cursisten dat in de praktijk natuurlijk ook vlot kunnen doen.
De Vlor wijst er inderdaad ook op dat het volwassenonderwijs toch nog te weinig bekend is bij potentiële cursisten, zelfs bij de doorverwijzers en het secundair onderwijs zou dat te weinig structureel uitgebouwd zijn. Ik hoop dan ook dat dit inderdaad voldoende zal worden meegenomen in die communicatiecampagne in juni waar u zonet naar verwees.
Tot slot bleek uit de bevraging van de Vlor dat amper 41 procent van de centra gebruik maakte van de SOL-middelen (speciale onderwijsleermiddelen), dat zijn dus de speciale onderwijsleermiddelen voor cursisten met een functiebeperking. Wat is daar volgens u de reden van, en wat kunt en zult u daar eventueel ondernemen? Dank u wel.
De heer Danen heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter.
Ik denk dat als de minister een antwoord geeft op alle vragen die gesteld zijn, we daar al heel wat wijzer uit zouden worden. Maar de vraag is of dat zal gebeuren.
Maar ik heb nog een bijkomende vraag of opmerking, namelijk de volgende. We willen inderdaad meer inzetten op levenslang leren, op volwassenonderwijs, en volwassenonderwijs zou echt wel een pijler moeten zijn naast ons reguliere onderwijs: het hoger, universitair, en het gewoon onderwijs. Voor mij is volwassenonderwijs ook gewoon onderwijs, maar zij voelen zich vaak in de steek gelaten.
We zijn daar met een aantal parlementsleden in het begin van het werkjaar geweest, en daar hebben we kunnen zien dat ze bijzonder nuttig werk leveren. Maar ook dat de instroom de laatste jaren gigantisch is veranderd. Als ik dan zie – ik ga ondertussen ook al even mee – dat het zorgbeleid in ons secundair onderwijs, onze hogescholen en universiteiten de laatste jaren gigantisch is geëvolueerd, dan zou dat hier toch ook moeten gebeuren binnen het volwassenonderwijs.
Ik zie niet in waarom volwassenonderwijs, of een cursist die daar studeert, minder goed ondersteund zou worden dan iemand die les volgt in het secundair of hoger onderwijs. Dat zou op hetzelfde niveau moeten zijn. Ik begrijp dat men dat niet onmiddellijk kan realiseren, maar er zou toch echt wel een groeipad moeten zijn – ik zal zeggen tussen nu en vijf jaar – waarmee we dat niveau van ondersteuning op hetzelfde niveau kunnen enten als het gewoon onderwijs. Bent u, minister, bereid om die oefening te maken?
Minister Weyts heeft het woord.
Er zijn verschillende aspecten die worden aangehaald als het gaat over de professionalisering. Het is inderdaad zo dat je door de concentratiebeweging en fusieoperatie grote entiteiten tot stand hebt zien komen, wat ook de bedoeling was. Op het vlak van professionalisering hebben we zowel in de regelgeving, als via Edusprong extra mogelijkheden voorzien, in functie van professionaliseringstrajecten.
Daarnaast is het belangrijk om mee te geven dat sinds september 2019 de CVO’s hun puntenenveloppen ruimer kunnen aanwenden. Vroeger was er denk ik de verplichting dat 50 procent of zo naar administratieve ondersteuning moest gaan. Wij hebben daar meer armslag en autonomie gegeven omdat net die verschillende grote entiteiten ook een verschillende populatie en problematieken hebben. Ze kunnen die middelen ook aanwenden voor stafmedewerkers.
Daarbovenop zijn er voor de gefuseerde CVO’s extra punten voorzien om voormalige directeurs te kunnen inschakelen als adjunct-directeur. Bij de beëindiging van de aanstelling van die voormalige directeurs, in het ambt van adjunct-directeurs, worden die extra punten toegevoegd aan het totaalvolume van punten voor het volwassenenonderwijs en over alle CVO’s verdeeld, volgens hun aandeel in de financieringspunten. Dus ook daar zorgen we voor een extra impuls.
De financiering voor cursisten zonder een diploma secundair onderwijs weegt met een coëfficiënt van 2,5 veel zwaarder door, maar ook daar hebben we veel ruimte gelaten, opnieuw omdat de populaties verschillen. Er is meer omkadering voorzien voor cursisten die ook meer ondersteuning nodig hebben. Ook voor basiseducatie zijn er opleidingen die zwaarder doorwegen, zoals bijvoorbeeld alfabetisering en ook daar hanteren we het principe van de vrije aanwending, vertrouwen en autonomie. Die centra kunnen de middelen vrij aanwenden, daarmee zelf investeren in zorg en begeleiding en zorgondersteuners inschakelen, als ze daar nood aan hebben.
Ik heb wat betreft de leerloopbaanbegeleiding een besluit goedgekeurd voor een toekenning van een ondersteuning van 1,5 miljoen euro aan leerloopbaanbegeleidingsinitiatieven, waarbij we vijf projecten hebben ondersteund die alleszins dit jaar starten en tot 2025 lopen: onder andere het Huis van het Leren in Genk, stad Mechelen, Tracé Brussel en TOPunt Gent. Die actie heeft ook de bedoeling om de toeleiding naar het volwassenenonderwijs te versterken. Via die projecten wordt – in het kader van een cofinanciering – een quasi regiodekkend aanbod voorzien.
Wij hebben ook het opleidingskompas, waarbij we trachten ervoor te zorgen dat de mensen door de bomen het bos nog kunnen zien en dat ze goed worden toegeleid naar de voor hen meest geschikte opleiding. Ik heb daarvoor 1,6 miljoen euro uitgetrokken. Een eerste versie moet worden opgeleverd bij de start van de communicatiecampagne op 5 juni. Mijnheer Slagmulder, die communicatiecampagne zal een toolkit bevatten voor doorverwijzers, zodoende dat we de doelstelling realiseren om ervoor te zorgen dat je enerzijds als geïnteresseerde door de bomen het bos ziet en een duidelijk beeld hebt van waar je met je opleidingsvraag of nood terechtkunt, en anderzijds dat er een goede doorverwijzing kan gebeuren.
Het Rekenhof heeft, bij mijn weten, op eigen initiatief een onderzoek gedaan naar de toegankelijkheid van het dko. Ik begrijp dat we moeten bekijken of we die vraag ook stellen voor het volwassenenonderwijs. Het Rekenhof is uw rayon. Ik heb daar niet al te veel over te zeggen, om niet te zeggen niets, al zou dat wel zinvol zijn. Ik weet ook niet of men daar vragende partij zal zijn en of dat dat hun specialisme is. Maar u kunt die vragen zeker stellen, maar een alternatief is dat we zelf ter zake onderzoek zouden uitbesteden.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Ik heb wel geen antwoord gehoord op mijn vraag of u ermee akkoord gaat dat we op zoek moeten gaan naar een single point of contact om die mensen te begeleiden. Het gaat immers ruimer dan enkel mensen met een beperking of een afstand tot de arbeidsmarkt vanwege een beperking, het gaat over mensen met een rugzak vol sociale problemen. U gaf het ook aan: jongeren die om allerlei redenen geen diploma van het secundair onderwijs behaalden, kiezen voor het volwassenenonderwijs. We moeten toejuichen dat zij op zoek gaan naar een manier om een diploma te halen. Vanuit het volwassenenonderwijs wordt echter aangegeven dat er daar veel zorgen over zijn.
Ik kijk uit naar de projecten waarover u sprak: de leerloopbaanprojecten en het opleidingskompas. Het is goed dat we de zaken die werden geïntroduceerd, evalueren, net zoals het project in West-Vlaanderen waarnaar ik verwees. We moeten alle informatie bundelen om tot een gedegen antwoord te komen op de vragen die leven bij het volwassenonderwijs.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Net als mijn collega Vandromme kijk ik uit naar de communicatiecampagne, de kwalitatieve evaluatie van het financieringssysteem en het overleg met de centra. Ik volg het verder op in de commissie.
De heer Slagmulder heeft het woord.
De noden in het volwassenonderwijs blijven nu eenmaal hoog. Er werden al financiële inspanningen geleverd in het volwassenonderwijs, maar ik denk dat er meer nodig zal zijn, vooral structureel. Ze vragen een eigen leersteunsysteem zoals in het secundair onderwijs. Dat hoeft geen copy-paste te zijn, maar er moet absoluut naar worden gekeken, zeker als deze regering de stijgende zorgnoden in het volwassenenonderwijs wil aanpakken en in goede banen leiden.
Ik hoop dan ook dat u met de centra in gesprek zult blijven gaan en dat er in de mate van het mogelijke voldoende rekening zal worden gehouden met hun verzuchtingen.
– Karolien Grosemans treedt als voorzitter op.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.