Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Voorzitter, binnen de schenk- en erfbelastingen wordt in Vlaanderen voorzien in een fiscaal gunstregime bij de overdracht van een familiale onderneming of familiale vennootschap, mits is voldaan aan bepaalde voorwaarden. Ik zal niet te veel in detail treden, maar die voorwaarden zijn dat je daar enige economische activiteit aan hebt gekoppeld, wat natuurlijk niet onlogisch is voor een onderneming.
In de commissie werd deze regeling al een paar keer besproken naar aanleiding van een aantal juridische procedures over de interpretatie van de voorwaarden wanneer in de vennootschap, naast een operationele activiteit, ook privaat gebruik aanwezig is, zeker wanneer het over vastgoed – zeg maar dingen om in te wonen – gaat.
Recent oordeelde het Grondwettelijk Hof dat aanwezigheid van privaat vastgoed geen belemmering is voor de toepassing van de gunstregeling. Wat dus eigenlijk in mensentaal wil zeggen dat als je daar privaat vastgoed in hebt, je dat ook in die gunstige regeling kunt overlaten. Belangrijk is ook dat privaat vastgoed in een onderneming dus onder die toepassing van de gunsttarieven valt.
U antwoordde op 8 maart dat u de lopende juridische procedures wilde afwachten alvorens u eventueel over zou gaan tot een bijsturing van de regeling, want zoals u weet wilde de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) dat wel anders interpreteren. Ook verwees u naar bijkomend onderzoek dat door het Departement Financiën en Begroting omtrent deze regeling zou gevoerd worden. In het kader van de Vlaamse Brede Heroverweging (VBH) was het aanbevolen om verder onderzoek te doen naar hoe effectief en efficiënt deze maatregel was.
Vandaar mijn volgende vragen. We hebben nu die uitspraak van het Grondwettelijk Hof, wat vindt u daar zoal van? Hebt u daar al met de Vlaamse Belastingdienst over gesproken? Die hadden immers een licht andere kijk op de zaken. En denkt u dat dit voor de rest volgens u een bijsturing nodig zal maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, dewelke? En welke beleidsimpulsen voorziet u algemeen om de erfbelasting rechtvaardiger, eenvoudiger en het liefst ook lager te maken? Dank u wel.
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik denk dat het antwoord is opgesteld om alle vragen te beantwoorden, dus in die zin is het het belangrijkste dat we jullie de juiste informatie geven, alhoewel u zult merken dat die nu nog maar rudimentair is. Het staat hier ook dat de vragen zeer gelijklopend zijn en dat ik ze dus samen zal behandelen.
Alleszins ben ik tevreden dat de vragen gesteld worden, want dat geeft ons ook de mogelijkheid om de bestaansreden van deze regelgeving op zich nog eens onder de loep te nemen.
Ik zal dus beginnen met eerst de regelgeving nog eens kort te schetsen. De maatregelen die het mogelijk maken om een familiebedrijf op een fiscaalvriendelijke manier over te dragen, zijn gericht op het voortbestaan van onze familiebedrijven en het behoud van een duurzame tewerkstelling.
Bij de invoering is er uitdrukkelijk voor geopteerd om alleen die familiale vennootschappen in aanmerking te nemen die een maatschappelijke meerwaarde creëren. Daarom geldt als belangrijke voorwaarde in het Vlaamse Gewest dat de vennootschap zelf of via een dochtervennootschap op het ogenblik van de schenking of het overlijden effectief een reële economische activiteit heeft. En ik herinner me nog heel goed – want het dateert van de legislatuur 2009-2014 – dat zowat iedereen in de commissie het erover eens was toen we dat bespraken, dat dat het uitgangspunt moest zijn.
Hiermee willen we onder andere vermijden dat vennootschappen waarin personen hun privaat patrimonium onderbrengen, van de gunstregeling kunnen genieten, met als doel dit onder fiscaal gunstige omstandigheden over te dragen aan de volgende generatie.
Om te beoordelen of de vennootschap effectief een reële economische activiteit heeft, zijn er twee objectieve criteria ingebouwd in het decreet. Er wordt namelijk van uitgegaan dat er geen reële economische activiteit bestaat indien de terreinen en gebouwen meer bedragen dan 50 procent van het actief én indien tegelijkertijd de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen niet meer bedragen dan 1,5 procent van het totale actief.
Zijn beide voorwaarden tegelijkertijd voldaan, dan wordt de vennootschap dus uitgesloten van de gunstmaatregel. Door deze criteria zijn zuivere patrimoniumvennootschappen en managementvennootschappen in de praktijk nu dus al zo goed als uitgesloten van de gunstregeling, omdat beide criteria op hen van toepassing zullen zijn.
Wel bestaat er de mogelijkheid voor de belastingplichtige om een tegenbewijs te leveren en aan te tonen dat er, hoewel aan die beide criteria is voldaan, toch een effectieve economische activiteit wordt uitgeoefend in de betreffende vennootschap.
Volgens een omzendbrief van 2015 is VLABEL evenwel steeds de mening toegedaan dat het tegenbewijs niet kan worden geleverd als er vastgoed aanwezig is in de vennootschap dat niet gebruikt wordt voor de economische activiteit maar dat bijvoorbeeld wordt verhuurd. Het is nu precies inzake dit tegenbewijs dat de zaak in kwestie bij het Grondwettelijk Hof is beland.
Deze zaak gaat over een vennootschap die, naast de exploitatie van een slagerij, ook een woning, een aantal appartementen en garages bezat. Na het overlijden van de aandeelhouder vroegen de erfgenamen de toepassing van het gunsttarief van 3 procent in de erfbelasting, in het kader van de overdracht van een familiale vennootschap.
Op basis van de twee hogergenoemde criteria speelde evenwel het wettelijke vermoeden van economische inactiviteit. VLABEL was echter van mening dat de belastingplichtige het tegenbewijs niet kon leveren door de aanwezigheid van het privaat vastgoed en belastte de aandelen dan ook aan de gewone tarieven in de erfbelasting tot 27 procent. De erfgenamen waren het daar niet mee eens en brachten de zaak voor de rechtbank.
In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat de interpretatie van VLABEL niet strookt met de tekst van de wetgeving. Uit de wetteksten blijkt immers nergens dat er een onderscheid moet worden gemaakt naargelang de aard van het vastgoed. Ook het hof van beroep was die mening toegedaan, maar besliste toch om een aantal prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof, onder meer omdat voor familiale ondernemingen – dus eenmanszaken zonder vennootschap – ‘woningen’ sowieso worden uitgesloten van het gunsttarief, terwijl dit voor familiale vennootschappen niet het geval is.
Over die vragen heeft het Grondwettelijk Hof zich nu recentelijk uitgesproken. Op basis van de geldende regelgeving, stelt het hof, valt de vererving van aandelen in familiale vennootschappen die weliswaar een reële economische activiteit hebben, maar daarnaast ook terreinen of gebouwen bevatten die niet of slechts gedeeltelijk voor de economische activiteit worden gebruikt, in haar geheel onder het verlaagde tarief en valt de vererving van aandelen in een zuivere patrimoniumvennootschap of van vastgoed dat zich rechtstreeks in de nalatenschap bevindt, onder het normale tarief van de erfbelasting.
Dit verschil in behandeling tussen een familiale onderneming en een familiale vennootschap berust namelijk op een objectief criterium, namelijk de verschillende rechtsvorm, zijnde een vennootschap of geen vennootschap. Het Grondwettelijk Hof stipt hier dus met andere woorden aan dat een verschil in behandeling tussen enerzijds een vennootschap en anderzijds een niet-vennootschap of dus een eenmanszaak, op zich gerechtvaardigd is, precies omdat het hier gaat om twee verschillende juridische rechtsvormen.
En zo komen we dan ook tot de kern van de zaak. Daar waar een zelfstandige natuurlijke persoon, in deze context dus de familiale onderneming of met andere woorden de eenmanszaak, zowel een beroepsmatig patrimonium heeft als een privé vermogen, heeft een familiale vennootschap enkel en alleen een beroepsmatig patrimonium. Een vennootschap heeft geen privévermogen en dus per definitie ook geen ‘privaat vastgoed’, hoogstens vastgoed dat gebruikt wordt als bewoning, maar voor de vennootschap in kwestie is dat dan nog altijd beroepsmatig patrimonium.
Dat heeft dan onder meer tot gevolg dat de huurinkomsten voor die vennootschap steeds belastbaar zijn, terwijl dat voor privaat gehouden vastgoed niet altijd het geval is. Ook meerwaarden zijn in de vennootschap altijd belastbaar, terwijl dat privé ook niet altijd het geval is. Er vallen nog meer voorbeelden onder dit onderscheid. Om maar aan te geven dat er wel meer fiscale verschillen zijn tussen vennootschappen en niet-vennootschappen, en we kunnen die dus niet zomaar naast ons neerleggen, precies vanwege het verschil in rechtsvorm.
Om een lang verhaal kort te houden: volgens het Grondwettelijk Hof moet er niet noodzakelijk iets worden gewijzigd aan de huidige regelgeving, maar dat neemt uiteraard niet weg dat we wel kunnen nagaan of en hoe we eventuele scheeftrekkingen kunnen vermijden of remediëren. Van belang daarbij is vooral om omzichtig te werk te gaan, zo niet creëren we weer andere gevolgen die evenmin de bedoeling kunnen of mogen zijn. We hebben het daarnet gehad over de initiële bedoeling, de intentie, waar ik ook achter sta, voor het vererven van familiale ondernemingen.
Het mag inmiddels ook duidelijk zijn dat eenvoudige oplossingen niet bestaan, zeker niet als we het initiële idee van de regelgeving, namelijk zorgen voor de continuïteit van onze familiale ondernemingen en vennootschappen, willen respecteren. Dat uitgangspunt is heel belangrijk.
Hoe dan ook, de administratie is inmiddels aan het werk om na te gaan of en hoe de regelgeving kan worden aangepast, en op basis van het resultaat daarvan gaan we bekijken welke actie er kan of moet worden ondernomen.
Ik begrijp dat jullie zitten te wachten op een antwoord ten gronde, maar het gaat om ingewikkelde materie, die men moet doorspreken met verschillende mensen. Dat is wat we nu de komende dagen en weken doen.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Bedankt voor de technische achtergrond. Om het debat een beetje te kaderen: er zijn een aantal dingen die ik hier al over gehoord heb en op sociale media heb gelezen van een aantal parlementsleden, die hier dan vandaag helaas niet zijn. Het eerste is dat het gaat over een gunstregime voor de rijken, om die alleen nog maar rijker te maken. Dat is dus quatsch. Het gaat hier over ondernemers die iets opgebouwd hebben, een familiale onderneming waaraan ze hun hele leven hard gewerkt hebben. Die regeling is juist bedoeld om ervoor te zorgen dat die overgedragen kan worden zonder dat die erfgenamen daarvoor ‘doodbelast’ moeten worden en die hun dan eventueel verplicht om die onderneming af te stoten, zodat die continuïteit totaal niet gewaarborgd kan blijven. Daar gaat het hier over. Het gaat hier niet over een of andere Kaaimaneilandenvluchtroute, maar gewoon over een familieonderneming of kleine ondernemers – hardwerkende mensen – die niet ‘doodbelast’ worden op hetgeen ze hebben opgebouwd tijdens hun leven. Ze hebben daar al heel veel jobs en welvaart mee gecreëerd en ook belastingen op betaald. Dat is de essentie van deze discussie.
De tweede misvatting is dat het hier over een achterpoortje zou gaan, zoals ook – denk ik – zelfs de titel was van vorige vragen om uitleg. De uitspraak van het Grondwettelijk Hof bewijst nu net dat dit geen achterpoortje is: dit is gewoon de regeling zoals die vandaag bestaat. Het lijkt me nogal evident dat mensen daarvan gebruikmaken, ook om de redenen die ik net heb opgesomd.
Mijn derde punt is dat u zegt dat u gaat onderzoeken of er iets moet worden gedaan, op welke manier we scheeftrekkingen kunnen onderzoeken. Ik denk wel dat deze uitspraak van het Grondwettelijk Hof aantoont dat de interpretatie die de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) eraan heeft gegeven – ook in de individuele case die u kort ter inleiding hebt gegeven – ergens niet correct is. Dan moet er toch ergens iets in de werkwijze of in de zienswijze van VLABEL worden aangepast, neem ik aan. Mijn vraag is dus – u hebt daar niet echt concreet op geantwoord, denk ik– : hebt u daar met VLABEL al over gesproken, over hun interpretatie, hun zienswijze en de behandeling van gelijkaardige dossiers?
Waar ik wel mee akkoord ga: als er echt onbedoeld en zonder doel gebruik is, moeten we nakijken hoe we dat eventueel kunnen verbeteren. Dat is evident. Maar het lijkt me ergens niet correct om nu zomaar te zeggen dat die zienswijze van VLABEL overeind mag blijven, als we die uitspraak van het Grondwettelijk Hof hebben.
Om af te sluiten: nogmaals, het gaat hier echt over hoe we familieondernemers, mensen die hun hele leven hebben gewerkt om iets op te bouwen, op het einde niet ‘doodbelasten’. Als we eventuele scheeftrekkingen moeten wegwerken, waarom zouden we dan niet kijken om de erfbelastingen elders niet misschien te verlagen en eventueel ook af te schaffen, in plaats van te zeggen dat we streng moeten optreden tegen die familiale ondernemers? Dat was mijn derde vraag, waarop ik ook niet echt een antwoord heb gekregen, denk ik: ziet u hervormingen die in de richting gaan van elders de erfbelastingen te doen dalen en te vereenvoudigen?
De heer D’Haese is hier net binnengekomen …
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Minister, dit is een goede vraag van de collega. Ik kan mij ook aansluiten bij zijn repliek: die familiale bedrijven zijn belangrijke steunpilaren voor onze Vlaamse economie. De intentie, de ratio legis van het verlagen van die schenkbelasting, die erfbelasting, was precies de continuïteit van de werkgelegenheid maximaal te garanderen, door die fiscaalvriendelijke overdracht mogelijk te maken. Die voorwaarden zijn er nog altijd wel, het is niet gewoon vererven of schenken; er zijn echt wel redelijk strikte voorwaarden wat betreft de continuïteit van de tewerkstelling en het aantal mensen die in het bedrijf tewerkgesteld zijn. Het lijkt me inderdaad wat overdreven om echt te spreken van een achterpoortje, er zijn ook nog wel die noodzakelijke voorwaarden die voldaan moeten zijn om van die lage tarieven te kunnen genieten. Uiteraard is het zo dat we moeten kijken naar misbruik en dat bestraffen of vermijden. Het is nu inderdaad kijken hoe VLABEL zich zal verhouden tot die uitspraak van het Grondwettelijk Hof. Ik denk dat het in dezen niet de bedoeling is om het kind met het badwater weg te gooien.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Het oogmerk van het decreet is heel duidelijk, namelijk een reële ondernemende activiteit kan aan een verlaagd tarief overgedragen worden om te voorkomen dat de continuïteit van het bedrijf bij een overlijden in het gedrang zou komen. Dat is het opzet.
Daar is door sommigen gebruik van gemaakt om in die vennootschap ook vastgoed binnen te brengen die in de feiten enkel gebruikt wordt als privaat vastgoed. Wat het Grondwettelijk Hof zegt, is dat je dat onderscheid juridisch niet kunt maken op basis van het huidige decreet.
Ik begrijp dat onze vraag is of we toch zouden kunnen onderzoeken hoe we desnoods regelgevend aanpassingen kunnen aanbrengen om te voorkomen dat het opzet van het decreet in het gedrang komt, namelijk het mogelijk maken dat door een gunsttarief reële economische activiteit kan doorgaan, maar niet dat die bepaling gebruikt wordt om privaat vastgoed in die vennootschap in te brengen en die te laten delen in het gunsttarief, dat daar eigenlijk door de decreetgever niet voor bedoeld was. Het opzet van het decreet is anders dan waar het in de realiteit soms voor gebruikt wordt. Het Grondwettelijk Hof zegt niet dat dat niet kan, het zegt dat er met de huidige regelgeving geen inbreuk is qua discriminatie en dergelijke meer.
Dus mijn vraag is – en ik heb begrepen dat de minister ook die opdracht heeft gegeven – om te laten onderzoeken wat er eventueel kan gebeuren om het decreet zoals het bedoeld is, ook beter te laten aansluiten bij zijn opzet. En daar ben ik het mee eens. Het is namelijk niet de bedoeling dat dat gunsttarief gebruikt wordt om privaat vastgoed te laten delen in dat gunsttarief.
Eigenlijk zegt het Grondwettelijk Hof dat het aan de decreetgever is om te kijken op welke manier de regelgeving aangepast kan worden om dat te regelen, en het is geen zaak van het Grondwettelijk Hof om te kijken of daar al dan niet een discriminatie is. Het is een politieke kwestie. We hebben hier ook in het verleden gezegd dat we vinden dat de bepaling ook niet misbruikt mag worden. En als dat betekent dat we de regelgeving moeten aanpassen, dan staan wij open voor welke pistes mogelijk zijn om dat mogelijk te maken.
Ik begrijp dat de vraag gesteld is om te zien wat er mogelijk is. Ik weet ook dat dat niet eenvoudig is. Het is zeker niet eenvoudig, maar het opzet van de decreetgever moet wel gerespecteerd worden, namelijk dat het gunsttarief beperkt wordt tot die activiteiten die met de reële economische onderbouw te maken hebben en niet met andere zaken.
De heer Rzoska heeft het woord.
Voorzitter, ook in het verleden heb ik daar al een vraag over gesteld, op basis van arrest nr. 80/2021, een toen tussentijds arrest van het hof van beroep. Nu, voor ons is het ook vrij duidelijk. Er is geen enkel probleem om te kijken naar een gunsttarief op het moment zoals het in het decreet bedoeld is, bij het overdragen of het vererven van een familiale onderneming. Maar het is zoals collega Van Rompuy zegt: dat raakt natuurlijk een beetje in de knoei of gekneld op het moment dat mensen – en ik zeg niet dat het over grote aantallen gaat – deze regelgeving gebruiken om ergens anders verervingstarieven, of tarieven in de erfbelasting te omzeilen. Daarvoor is dit niet bedoeld.
Ik denk dat daar de opdracht ligt. En u hebt de opdracht gegeven aan een aantal mensen, maar er zal ook een opdracht zijn in deze commissie, want u zult met dat huiswerk ook langs hier moeten passeren – en ook daar zien we er geen probleem in – om het initiële opzet van het decreet te versterken, en om het achterpoortje – zoals sommige mensen dat noemen, afhankelijk van hoe men daarnaar kijkt – om ook voor privaat vastgoed het gunsttarief te verkrijgen, toch op een of andere manier goed te sluiten. Want, collega’s, ik denk dat daar de gevoeligheid ligt voor mensen die geen familiale onderneming hebben en die patrimonium vererven. Die bekijken dit natuurlijk wel met een heel andere bril en die begrijpen niet goed – en ik snap die mensen ook wel – waarom zij een hoger tarief moeten betalen voor het verven van hun vastgoed. En ik zeg niet dat het dan gaat om economische reële waarde, maar waarom kunnen mensen dit dan gebruiken om privaat vastgoed dat binnengebracht is op een andere manier te vererven? En ik denk dat het aan het parlement is om dat op te lossen, maar het is goed dat u ook de opdracht hebt gegeven aan uw diensten,.
De heer D’Haese heeft het woord.
Voorzitter, mijn excuses dat ik hier in het begin niet was, maar ik vond het onbeleefd om weg te lopen wanneer minister Somers mij aan het antwoorden was in de commissie Binnenlands Bestuur.
Minister, ik ga mijn vraag niet herhalen. Ik heb begrepen dat u de opening hebt gemaakt om het achterpoortje aan te pakken. (Opmerkingen van minister Matthias Diependaele)
Neen, u hebt het niet gedaan. Ik wilde zeggen dat ik hoopte dat u dat gedaan had. Maar u kunt nog antwoorden op de andere vragen die daarnet daarover zijn gesteld. Ik hoop in elk geval dat het wel zal gebeuren, anders kom ik daarop terug in mijn slotwoord.
De heer Muyters heeft het woord.
Mijn gevoel is dat er een onderscheid is tussen vastgoed inbrengen in een vennootschap en winst maken in een vennootschap en die winst in de vennootschap houden. Men kan die winst financieel op een interessante manier gebruiken. De vennootschap kan obligaties kopen – ik zeg maar wat – om toch een rendement te hebben op de winst die men nog in zijn vennootschap heeft liggen. Als ik het goed begrijp, heeft die slager in dit geval met de winst die hij met zijn vennootschap heeft gemaakt, vastgoed gekocht, maar dat vastgoed blijft in de vennootschap. Dat is iets anders dan wanneer iemand vastgoed heeft en dat in de vennootschap inbrengt om te schenken. Dat is een andere situatie. Ik weet niet of dat allemaal hetzelfde is.
Ik wil het volgende ook wel duidelijk zeggen. Stel dat men huuropbrengsten heeft, dan komen die huuropbrengsten van dat vastgoed ook bij de winst van het bedrijf waarop vennootschapsbelasting wordt betaald, want op elke winst moet vennootschapsbelasting betaald worden. Of heb ik het verkeerd? Als ik dat gebouw uit mijn vennootschap wil trekken, dan denk ik dat ik dat maar kan doen ofwel als loon aan iemand ofwel als dividend op een aandeel op een of andere manier. U hebt het ook gezegd: ik denk dat het complex is. Ik denk dat het ook goed is dat dat goed wordt bekeken door VLABEL. Ik ben het er wel helemaal mee eens dat het nooit de bedoeling is geweest om op een eenvoudige manier vastgoed door te geven aan een volgende generatie. Ik heb het op nul brengen van de schenkingsrechten zelf nog ingevoerd. De essentie is dat het bedrijf blijft bestaan, ook naar de volgende generatie toe.
Minister Diependaele heeft het woord.
Er is veel om op te antwoorden. We zijn verschillende dingen aan het bekijken en ik wil geen voorafnames doen.
Mijnheer D'Haese en mijnheer Rzoska, het gaat niet over een achterpoortje. Noem het dan ook zo niet. Dat geeft onmiddellijk een intentieproces, wat het niet is.
Mijnheer D'Haese, wat ik bedoelde toen ik neen schudde, is het volgende. Ik heb alle respect voor ieders agenda, alle waardering voor hoe u het allemaal aan elkaar knoopt, maar wees dan ook zo beleefd, als u mijn antwoord niet eens gehoord hebt, om er ook niet op te proberen reageren. U hebt het gewoon niet gehoord. Met alle begrip – ik stel me hier heel vriendelijk op – maar dat is gewoon niet netjes.
Ik heb het bij iedereen gehoord en iedereen stelt heel uitdrukkelijk dat men het gunsttarief voor het vererven van een familiale vennootschap wil behouden. De idee en de logica erachter, de ratio legis, wil men behouden. Mijnheer Vande Reyde, natuurlijk is het de evidentie zelf dat VLABEL zich zal moeten houden aan het Grondwettelijk Hof. We bekijken nu of het daarom nodig is om die regelgeving al dan niet aan te passen.
Mijnheer Vande Reyde, ik ben het helemaal eens met uw analyse, voor alle duidelijkheid, maar u kadert de regeling nu als een gunst ‘uniquement’ voor ondernemers, zomaar voor hen speciaal. Neen, de essentie van het systeem is dat de economische activiteit moet kunnen worden voortgezet. Dan gaat het niet alleen over ondernemers die inderdaad zeer hard gewerkt hebben om iets op te bouwen, maar dat kan ook een werknemer zijn die heel hard gespaard heeft en een patrimonium opgebouwd heeft. Neen, de bedoeling is de economische activiteit doorgeven. Dat is een belangrijk onderscheid. Het is niet zomaar een waardering voor iemand die iets opbouwt. Neen, het gaat erom dat men iets heeft met een economische meerwaarde. Dat is ook een maatschappelijke meerwaarde. Dat erkennen we en dat willen we begunstigen. Dat is een belangrijk onderscheid. Dikwijls gaat het ook over personeel en dergelijke meer – de 1,5 procent waar ik daarnet naar verwees. We zijn nu aan het bekijken hoe we daar concreet mee moeten omgaan.
Mijnheer Rzoska, we zullen daarover inderdaad nog terugkoppelen naar jullie.
Nu, wat de vraag van de heer Vande Reyde betreft: erfbelasting doet regelmatig de gemoederen bedaren. Ik sta er helemaal voor open om erfbelasting naar nu te zetten, ik ben daar helemaal in mee, dat zijn inkomsten die al belast zijn en ga zo maar door.
Maar als je dat zegt, als je dat wilt doen, heb dan ook de moed om te zeggen welke uitgaven we naar beneden moeten halen, en dat is natuurlijk het probleem. Er zijn zoveel zaken, er zijn veel belastingen die ik graag naar beneden zou halen – niet allemaal, voor alle duidelijkheid –, maar je moet dan ook altijd de return naar de samenleving gaan bekijken, en het bepleiten om dat naar beneden te halen of dat af te schaffen.
Ik zie dat dikwijls op Twitter, zelfs van experten, waarbij ik denk: denk nu toch eens na. Maar dat is een eenzijdig verhaal, elke goedkope populist kan dat verkopen. (Opmerkingen van Maurits Vande Reyde)
Maar als je een gezond overheidsbeleid wilt voeren, dan ga je ook die financiële kant, die uitgavenkant bekijken, en dan ben ik zeer geïnteresseerd. Als je ervoor pleit om subsidies te schrappen: oké, welke? Welke subsidies, heel concreet? En welke meerderheid heb je in dit huis? Laat het maar komen. Ja, wel, mevrouw Blancquaert, met hier zo te toeteren en vieze gezichten te trekken, welke meerderheid hebt u hier? Laat maar komen. U mompelt ook heel vreemd, maar goed.
Dus ik sta daarvoor open hoor, echt waar. Ik denk dat er veel van die zaken aangepakt mogen worden. Maar dan moet je daar ook eerlijk en correct in zijn, en geef dat dan ook aan, in plaats van het op het gemakkelijke, goedkope scoren te houden. Maar goed, dank u wel.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ja, die laatste opmerkingen waren jammer, maar goed.
Collega’s, ik verbaas me er toch soms over hoe sommige parlementsleden in dit huis als het over ondernemers gaat, over hetgeen ze opgebouwd hebben qua vermogen, dat voorstellen alsof zij zo van die Dagobert Ducktypes zijn die zo’n grote bunker hebben met muntjes waarin ze hele dagen zwemmen. Ondernemers zijn mensen die jobs creëren, die welvaart creëren. Die economische activiteit, daar gaat het inderdaad over. Het zijn wel die mensen die dat doen. En als je die nog eens gaat doodbelasten op hetgeen ze hebben opgebouwd, dan kunnen we ineens alles hier gaan schrappen.
Als er dan wordt gezegd dat die gunstregeling onrechtvaardig is ten opzichte van een gewone persoon, die inderdaad – en daar geef ik u gelijk in, mijnheer Rzoska – tarieven tot 55 procent in de erfbelasting, tarieven tot 55 procent aan anderen betalen – dat is complete waanzin … Maar in plaats van te zeggen dat we het gelijk moeten trekken naar omhoog, laat ons dan misschien nadenken om te zeggen dat we die erfbelastingen voor iedereen naar een gunstregime brengen, laten we ze voor iedereen naar beneden halen.
En, minister, u zegt dat het populistisch is als ik dat zeg zonder te zeggen wat er geschrapt moet worden. Ten eerste, ik denk in alle bescheidenheid dat ik toch al een paar pistes uiteen heb gezet waar er bespaard kan worden in die vier jaar dat ik hier heb gezeten. Ten tweede kunt u mij niet verwijten dat ik voorstellen doe en dat ik vervolgens geen meerderheid heb en dat het dan populistisch is. Dat gaat niet. Ik denk dat we in dit parlement nood hebben aan heel veel parlementsleden, zowel vanuit de meerderheid als vanuit de oppositie – en gelukkig hebben we er zo veel – die opkomen voor hetgeen waarvoor ze staan, inderdaad niet populistisch maar op een gedegen manier. Maar als je dan zegt dat het prietpraat is als je geen meerderheid hebt: sorry, dat klopt volgens mij niet. Je kunt de dingen maar veranderen door uit te komen waar je voor staat, en ik zou meer parlementsleden aanmoedigen om dat te doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld. (Opmerkingen van Jos D’Haese)
U hebt uw vraag niet gesteld mijnheer D’Haese, dan hebt u ook geen slotrepliek. (Opmerkingen van Jos D’Haese)
Ik denk dat dat gewoon de rechtaaninterpretatie is. Als u dat wenst, kan ik een keer zeggen wat de regel is. Waar is het hier? Uiteenzetting door de vraagsteller: vijf minuten. Onmiddellijk antwoord minister: onbeperkt. Aanvullende vraag van de vraagstellers: twee minuten. Onbeperkt aantal aansluitende sprekers: elk twee minuten. Aanvullend antwoord ministers: onbeperkt. Wederwoord vraagsteller, en voorzitter verklaart vraag om uitleg als afgehandeld. Dat is het stramien dat voorgeschreven staat in het reglement. U was hier niet toen de vragen gesteld zijn, dus kan ik u ook geen repliek geven als vraagsteller. (Opmerkingen van Maurits Vande Reyde)
Mijnheer Vande Reyde, kijk, ik heb hier in deze commissie – mijnheer D’Haese was hier niet, dus geen schuld aan mijnheer D’Haese – al herhaalde malen herhaald dat als mensen vragen laten agenderen in de commissie, we ook verwachten dat mensen komen opdagen. Als mensen ook andere vragen tegelijkertijd geagendeerd wensen te zien in andere commissies, dan is dat is hun goed recht. Op dat moment moeten ze een keuze maken voor een prioriteit. Daar komt het op neer. En ofwel zijn we hier als we vragen stellen, ofwel zijn we niet hier. Dat zijn de feiten, en dat gaat niet over enge interpretaties of ik weet niet wat nog allemaal.
Mijnheer D’Haese, u hebt gevraagd of we de vraag als laatste konden behandelen. Dat hebben we gedaan, dat verzoek hebben we ingewilligd. De secretaris heeft tot driemaal toe uw secretariaat verwittigd dat het zover was. Het kan gebeuren dat u in een andere commissie zit, dat is heel goed mogelijk, maar in dat geval wens ik niet met de vinger gewezen te worden. U was hier niet om een vraag te stellen, dus u hebt ook geen recht op een slotrepliek. Maar u kunt altijd een nieuwe vraag indienen, natuurlijk, want ik vermoed niet dat alle antwoorden gegeven zijn die u verwacht, dus ik nodig u zeker uit om verder actief te zijn in deze commissie. (Opmerkingen van Jos D’Haese)
Dat is een interpretatie die u geeft. U mag hier show komen verkopen zoveel u wilt, ik probeer de vergadering hier in goede banen te leiden en de agenda te laten respecteren. Dat is mijn job als voorzitter van deze commissie, mijnheer D’Haese.