Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over de slechte doorstroom van leefloongerechtigden naar werk
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Ik heb wat onderzoek gedaan naar de verplichte inschrijving bij VDAB van alle leefloongerechtigden. Volgens mijn cijfers zou – houd u vast – maximaal de helft van het aantal leefloongerechtigden bij VDAB zijn ingeschreven.
Misschien wat los daarvan is wat ik ook bij die cijfers heb gezien, en ik vond het ook straf, namelijk dat bij steden en gemeenten die investeren in leefloongerechtigden van wie ze denken dat er een kans is dat ze opnieuw richting werk zouden gaan, door hen werkervaring te laten doen op werkplekken, 10 procent van alle werkplekken private werkplekken zijn. Al de rest bestaat uit publieke werkplekken. Ik vond dat ook iets om met aandacht naar te kijken.
Wij hebben met onze fractie een heel sterke, boeiende, interessante conceptnota gemaakt over de heractivering van leefloners, die hopelijk ooit nog de commissie haalt voor een hoorzitting en bespreking. Ik stel nu toch al deze vraag omdat ik vernam dat er op het niveau van de Vlaamse Regering wat schot in de zaak zou komen rond het activeren van mensen die een leefloon hebben.
Minister, u zei dat u een verplichte inschrijving zou voorzien. Op welke termijn zult u die verplichte inschrijving rondkrijgen en zullen alle mensen met een leefloon bij VDAB zitten?
Ik heb het grote voorrecht om ook lokaal bestuurder te mogen zijn, met veel contacten met onze mensen in het Bijzonder Comité. Er zijn helaas ook een aantal mensen op leefloon voor wie minstens op dit moment een inschrijving bij VDAB niet nuttig is. Dit gaat dan om mensen met bijvoorbeeld zware verslavingsproblemen, mensen die zich echt immens ver van de arbeidsmarkt bevinden. Dan is het wel leuk om hen ingeschreven te hebben in VDAB voor de statistieken, maar de realiteit is wel dat je daarmee ook mensen en middelen bij VDAB verkeerd inzet. Wat gaan we met die mensen doen? Als het bovendien om gezondheidsredenen gaat, vind ik het wat moeilijker. Zal dat implicaties hebben voor stelsels zoals tijdelijke werkervaring?
De lokale besturen spannen zich in en staan mee op de frontlinie van de arbeidsmarkt. Gisteren hadden we het in de plenaire vergadering nog over gemeenschapsdienst. Hoe verhoudt het activeren van leefloners vanuit de lokale besturen zich tot wat VDAB zal doen? Wat zal de wisselwerking daar zijn? Zullen die mensen dan zowel van een VDAB-bemiddelaar als van een maatschappelijk werker van het leefloon – in Kortrijk is dat dan de groepering W13 (Welzijn13) op regioniveau – contacten krijgen? Hoe moeten we dat zien?
De heer Janssens heeft het woord.
Ik sluit mij aan bij mijn collega, die al een aantal cijfers heeft genoemd die inderdaad aangeven dat het toch wel misloopt met de activering van leefloners. Ondanks de vele oningevulde vacatures, meer dan 150.000 op dit moment, vaak ook voor jobs waarvoor weinig scholing vereist is of waarvoor geen al te hoge diplomavereisten zijn, is na één jaar amper één of vijf leefloners aan de slag. Een andere opmerkelijke vaststelling is dat amper 55 procent van de leefloners zich inschrijft bij VDAB.
De Vlaamse Regering had, althans bij de aanvang van de regeerperiode, de ambitie om naar een werkzaamheidsgraad van 80 procent te evolueren. Dan is die geringe activering van leefloners moeilijk te begrijpen. Het moet mogelijk zijn om met een aanklampendere aanpak meer mensen die steun ontvangen te activeren.
De bevoegdheid daarvoor ligt momenteel bij de steden en gemeenten. Als ik mij niet vergis, heeft driekwart van de lokale besturen een samenwerkingsakkoord afgesloten met VDAB, maar het blijft een verantwoordelijkheid van de gemeente om na te gaan of iemand effectief bereid is te werken. Uit de genoemde cijfers blijkt dat aan die aanpak toch een en ander schort.
Aansluitend bij collega Ronse heb ik een aantal gelijkaardige vragen.
Minister, hoe verklaart u de toch wel erg problematische doorstroom van leefloners naar werk?
Hoe beoordeelt u de inspanningen van de gemeenten in dat verband? Merkt u mogelijk substantiële verschillen in het beleid tussen de vele gemeenten in Vlaanderen?
Op welke wijze zult u gemeenten die eventueel tekortschieten in de controle van de werkbereidheid en de activering daar op aanspreken?
Dringt volgens u een andere aanpak zich op? Zo ja, welke? Wanneer zult u de verplichte inschrijving bij VDAB invoeren?
Minister Brouns heeft het woord.
Collega’s, dank u wel.
Collega Janssens, ik deel uw bezorgdheid over de doorstroom van leefloners naar de arbeidsmarkt. Dat spreekt voor zich. Zeker in tijden van krapte moeten we de niet-beroepsactieven inderdaad maximaal toeleiden. Meer dan veertigduizend Vlamingen ontvingen in 2022 een leefloon of een equivalent. Ondanks de samenwerkingsovereenkomsten tussen VDAB en lokale besturen raakt daarvan slechts 56 procent ingeschreven bij VDAB. Dat is een percentage dat ik uiteraard graag veel hoger wil zien. Anderzijds zitten daar ook mensen bij die mogelijk nog studeren, toch een vrij grote groep, begrijp ik, of die aanvullend een leefloon krijgen omdat hun eigen inkomen nog te laag is, wat bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een zelfstandige. Van die mensen wordt dan ook niet verwacht dat ze zich inschrijven bij VDAB.
Van de leefloongerechtigden ingeschreven bij VDAB stroomt meer dan 43 procent uit naar werk twaalf maanden na inschrijving. We zien daarin een positieve evolutie, gelukkig, ten opzichte van de voorgaande jaren. Dat is uiteraard belangrijk. VDAB heeft echter enkel een zicht op de uitstroom van leefloners uit de eigen activeringstrajecten. Er bestaat geen globaal zicht op de activeringsinspanningen en de uitstroom naar werk bij de totale groep van de leefloners. Om te komen tot een meer performant beleid is het nodig om een volledig beeld te krijgen op de totale groep en om hen vervolgens passend en aanklampend te kunnen begeleiden naar een van de vele openstaande jobs. Essentieel daarbij is begeleiding op maat, waarbij het OCMW en VDAB maximaal samenwerken.
VDAB koppelt data over het aantal leefloners ingeschreven bij VDAB, over het gebruik van de activeringsinstrumenten, zoals TWE-OCMW (tijdelijke werkervaring) en over de uitstroom naar werk terug naar de lokale besturen, systematisch op het niveau van de centrumsteden en op het niveau van de regiegebieden sociale economie en werk en ad hoc op het niveau van de individuele stad of gemeente. Die monitoring maakt structureel deel uit van de opvolging van de uitvoering van de actieplannen die voortvloeien uit de samenwerkingsovereenkomsten. Daarbij vallen toch wel vrij grote verschillen op tussen lokale besturen. We zien dat er steden zijn die tot 30 procent leefloners kunnen inschrijven, terwijl dat bij andere tot 70 procent is. De grote diversiteit in klantenprofielen, maar ook de grote diversiteit in slagkracht van de OCMW’s leiden ertoe dat de acties op het terrein divers zijn in omvang en intensiteit. Ook de beschikbare personeelscapaciteit van een OCMW en de beleidsvisie van het lokaal bestuur spelen daarin een rol. Zolang we echter geen zicht op de totale populatie van leefloners en een globaal zicht op de activeringsinspanningen van zowel het OCMW als VDAB hebben, blijft het moeilijk te verantwoorden waarom er zulke grote verschillen zijn tussen de lokale besturen. Via de subsidiëring van de regisseurs sociale economie en werk, en ook via de VDAB-netwerkmanagers lokale besturen, leveren we als Vlaamse overheid alleszins heel veel inspanningen om te zorgen voor de uitwisseling en verspreiding van de goede praktijken, zodat lokale besturen maximaal van elkaar kunnen leren. Het zal u echter niet verbazen dat ik nog meer wil.
Het is en blijft ook de bevoegdheid van een OCMW om te oordelen of een leefloner arbeidsrijp is en voldoende inspanningen levert om in aanmerking te komen voor een leefloon, maar als hij eenmaal arbeidsrijp werd bevonden, moet VDAB klaarstaan om die OCMW’s te kunnen ondersteunen of om in samenspraak de regie van het traject op zich te nemen, zodat leefloongerechtigden kunnen gebruikmaken van het volledige aanbod van VDAB. De inschrijving is een eerste belangrijke stap en noodzakelijk in het proces.
Door de omzendbrief van voormalig staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding De Block werden de OCMW’s verplicht hun gerechtigden in te schrijven bij de gewestelijke bemiddelingsdienst, behoudens gezondheids- en/of billijkheidsredenen. Ik bracht de omzendbrief nog eens onder de aandacht van de lokale besturen in een brief aan hen in december van vorig jaar. Ik ben er inderdaad van overtuigd dat we vanuit Vlaanderen de ambitie en verwachtingen op scherp moeten zetten en voor een Vlaanderenbrede en structurele aanpak moeten gaan. Daarom zal ik met een voorstel naar de Vlaamse Regering gaan om de verplichte inschrijving van leefloongerechtigden bij VDAB Vlaams te kunnen verankeren. Het is voor mij belangrijk dat we daarin zélf onze bevoegdheid maximaal benutten en helder krijgen wanneer een inschrijving eventueel niet nodig is. Het is daarnaast ook een prioriteit om de afspraken die OCMW’s en VDAB daaromtrent maken nog veel concreter en gerichter te kunnen maken. Ik wil ook dat leefloongerechtigden zeer laagdrempelig het aanbod van VDAB kunnen gebruiken.
Collega Ronse, u vraagt naar de termijn waarbinnen ik die verplichte inschrijving rond wil krijgen. Ik wil daar geen gras over laten groeien. Het is onze ambitie om nog voor de paasvakantie een conceptnota over de verplichte inschrijving van leefloongerechtigden bij VDAB voor te leggen aan de Vlaamse Regering.
Zoals al gezegd zal het de bevoegdheid van de OCMW’s blijven om in te schatten of er gezondheids- of billijkheidsredenen zijn om klanten niet of nog niet in te schrijven bij de gewestelijke bemiddelingsdiensten, maar in ons voorstel voor een verplichte inschrijving wil ik pleiten voor meer transparantie op dat vlak. Het kan niet zijn dat de individuele OCMW-bemiddelaar eigen criteria moet hanteren om die inschatting te doen. Ook voor klanten met bijvoorbeeld gezondheidsproblemen hebben we een heel gamma instrumenten om mensen aan de slag te helpen. Het zou dan ook jammer zijn dat leefloners daarvan geen gebruik kunnen maken, alleen maar omdat ze dat statuut hebben.
Verplichte inschrijving bij VDAB heeft geen rechtstreekse implicaties voor stelsels zoals tijdelijke werkervaring of TWE-OCMW. Het is nu ook al zo dat wie daarin instapt ingeschreven moet zijn. De OCMW’s zullen nog steeds kunnen bepalen welke instrumenten of acties worden ingezet voor cliënten die stappen naar werk kunnen aanvatten. Door een intensievere samenwerking met VDAB zullen de OCMW’s echter een beroep kunnen doen op een breder gamma aan activeringsinstrumenten, namelijk het volledige aanbod bij VDAB.
Het activeren van leefloners zal altijd een samenspel tussen het OCMW en VDAB blijven. Er zijn best al wel wat stappen gezet in dat verband. Een door de Vlaamse regelgeving verplichte inschrijving moet dienen als een hefboom om die samenwerking structureel te maken en nog te intensifiëren. Op de werkgelegenheidsconferentie van dit jaar, gepland voor 13 juni, zal daar uiteraard ook de nodige aandacht aan worden geschonken, en zullen we tot een gezamenlijk engagement komen met de lokale besturen en de sociale partners om het ambitieniveau van een werkzaamheidsgraad van 80 procent nog eens uit te spreken. Daarnaast zal ik ook alle nodige initiatieven nemen die daartoe kunnen bijdragen, onder meer dus een betere activering van de mensen met een leefloon.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik zal het even simpel voorstellen, om na te gaan of we elkaar goed verstaan. Volgens mij heb je bij leefloners twee soorten mensen. Ofwel zijn het mensen van wie we zeggen dat ze opnieuw in staat zijn om aan de slag te gaan. Ofwel zijn dat inderdaad mensen die om gezondheids- of andere redenen, zoals studies, die relatief voorspelbaar zijn, tijdelijk vrijgesteld kunnen worden van die rit naar werk.
In mijn idee zou elk OCMW vandaag toch minstens die eerste categorie automatisch moeten inschrijven in artikel 60: traject naar werk. Tenzij ik mij vergis, is een artikel 60’er ook sowieso, standaard, verplicht ingeschreven bij VDAB. Dus als ik het goed begrijp, zou de conceptnota die voor het paasverlof op de banken van de regering ligt, eigenlijk als enige verschil met wat we vandaag kennen, zeggen dat we een soort Vlaanderenbrede toetsing zullen voorzien voor wie niet in de eerste categorie terechtkan. Dat is dus iemand die om gezondheidsredenen of studieredenen vrijgesteld moet zijn van die verplichting, en al wie daar niet aan voldoet moet verplicht ingeschreven worden bij VDAB. Daarmee zeggen we eigenlijk dat we de keuze om iemand al dan niet in artikel 60 te plaatsen een stukje willen professionaliseren en uniformiseren. Puur voor een goed begrip: is dat wat we zullen doen, of niet?
Hebt u nu als minister al een gevoel dat er grote verschillen zijn tussen de OCMW’s in de gretigheid om mensen effectief in die eerste categorie te zetten, namelijk richting artikel 60? Ik zal het even op flessen trekken: ziet u bijvoorbeeld grote verschillen tussen – ik zeg maar iets – het OCMW van een gemeente als Zelzate en het OCMW van, laat ons nu maar Sint-Niklaas nemen of zo, dat door een zeer sterke partij wordt bestuurd, of dat van Waregem, waar een rechtse cd&v-burgemeester de plak zwaait? Ziet u daar fundamentele verschillen in? Of zegt u van niet en dat het allemaal wel meevalt?
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, dank voor uw antwoord. Vooreerst, u hebt het gehad over de grote verschillen tussen diverse gemeenten in de aanpak van deze problematiek. Ik zou u willen vragen om de gemeenten die onderpresteren ter zake daarop aan te spreken, en ervoor te zorgen dat zij een tandje bijsteken om beter te doen.
Twee: ik denk dat er misschien nog een betere uitwisseling nodig is van data tussen het OCMW en VDAB. U hebt er zelf ook op gewezen dat dat belangrijk is. Ik wil dus graag eens weten of u daar nog progressie in ziet. Hoe kan die uitwisseling van data tussen die twee overheidsdiensten nog beter gebeuren? Want als bedrijven roepen om werkkrachten, dan is het zeer onbegrijpelijk dat er, ondanks die vele oningevulde vacatures, toch heel veel mensen nog in langdurige werkloosheid blijven.
Ik zou daarbij ook nog eens willen verwijzen naar het regeerakkoord. Ik denk dat ook Stijn Baert daar regelmatig op alludeert. Om de activeringstrajecten niet te verlammen, en om de werkloosheidsval te voorkomen, is er in het regeerakkoord opgenomen dat wie gaat werken er financieel op vooruit moet gaan. Daarom zou de regering van plan zijn om sociale voordelen afhankelijk te maken van iemand zijn inkomen, in plaats van van iemand zijn statuut als bijvoorbeeld niet-werkende, zodat bijvoorbeeld ook werkende mensen met een laag inkomen er een beroep op zouden kunnen doen, en voordelen niet meteen zouden verdwijnen als men aan de slag gaat. Dat is een letterlijke passage uit het regeerakkoord, die tot op heden nog altijd niet in beleid is omgezet. Bent u wat dat betreft nog volop van plan om daar, in de tijd die u resteert, werk van te maken?
Want als u zegt dat u, wat die verplichte inschrijving bij VDAB betreft, die ik uiteraard ondersteun, nog voor het paasreces met een conceptnota naar de Vlaamse Regering trekt, dan maak ik me meteen zorgen. Want conceptnota’s die op de banken van de Vlaamse Regering komen, hebben de laatste tijd niet de gewoonte om snel, niet enkel met een ruime meerderheid, maar zelfs in brede consensus, goedgekeurd te worden. Ik zou dus willen weten hoe uw coalitiepartners daarover denken. Hebt u ze mee in die verplichte inschrijving bij VDAB? Ziet u dat vlot passeren?
Misschien nog een laatste elementje. Het is nog niet vernoemd, maar onder die leefloners – de pers had het over 37.000 leefloners, u had het over meer dan 40.000, minister – zitten een heel deel niet-EU-burgers, namelijk 14.000 mensen. Ik denk dat een heel aantal van die mensen nog in inburgeringstrajecten zitten, dat daar een grote taalbarrière is, die het mensen moeilijk maakt om aan de slag te gaan, omdat de kennis van het Nederlands nu eenmaal een essentiële voorwaarde is om goed werk te kunnen vinden. Ik denk dat het misschien ook relevant is dat we leefloon afhankelijk maken van een zekere vorm van elementaire kennis van het Nederlands. En ik zou u willen vragen of u daar ook initiatieven in wilt nemen, om die twee aan elkaar te koppelen.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik sluit me graag aan bij de vragen van de collega’s. Ik heb drie bedenkingen. Het is inderdaad onzinnig als men spreekt van iedereen, alle leefloners toe te leiden naar VDAB. Dat is compleet niet aan de orde. Er zijn mensen die kampen met psychosociale problemen, verslavingen, enzovoort. Dat heeft geen enkele zin om hen toe te leiden naar VDAB of te laten inschrijven. Dat zou enkel de cijfers verwarren, meer desinformatie met zich meebrengen en niet het effect hebben dat we allemaal beogen.
Twee, u hebt het over de verschillende OCMW’s en de verschillende cijfers. Is daar wat meer onderzoek naar gedaan over hoe dat juist komt? Kunt u daar wat meer toelichting over geven? Is er een zekere uniformiteit waarop men bepaalde dossiers beoordeelt? Ziet men daar toch nog verschil of niet? Is dat iets wat u zou aanraden of niet? Zou u daar wat meer informatie over kunnen geven? Want mij lijkt het dat dat wil zeggen dat alle OCMW’s gewoon een andere manier van werken hebben die zijzelf op dat moment het beste vinden om te gebruiken. Daardoor kom je volgens mij ook voor een stuk tot een vertekend beeld.
Dan kom ik aan mijn laatste vraag en dat lijkt me toch het belangrijkste: u hebt aangehaald dat 53 procent van de mensen die ingeschreven zijn na twaalf maanden doorstroomt naar werk. Dat is natuurlijk waar het allemaal om te doen is, maar volgen we die daarna op? Die 53 procent, wat voor soort jobs zijn dat? Is dat duurzame tewerkstelling? Is dat voltijds of deeltijds? Hebben we daar zicht op en brengen we dat in beeld? Want daar gaat het natuurlijk net over. Op welke manier hebben we daar zicht op? Kunt u daar wat meer uitleg over geven?
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik had de cijfers opgevraagd via een schriftelijke vraag. Die deden toch alarmbellen afgaan. Akkoord, je kunt niet elke leefloner zomaar naar VDAB sturen. Daarvoor is de groep inderdaad wat te divers, maar natuurlijk is iets meer dan 50 procent wel heel weinig, zeker als je dan ook ziet dat uiteindelijk maar 43 procent van hen die doorgestuurd zijn na een jaar aan de slag zijn. Dat is hoe dan ook te weinig. De initiatieven die u aankondigt zijn goed. Een verplichte inschrijving? Het is duidelijk dat een inschrijving op zich niet voldoende gaat zijn. Die 43 procent na een jaar toont dat ook heel goed aan. Daarom is het nodig dat we verder kijken. Dan vraag ik me toch af of we niet moeten nadenken over een soort bonus-malussysteem voor gemeenten in de mate dat ze erin slagen om leefloners bij hen te activeren. Want u zegt zelf dat een verplichte inschrijving de facto al bestaat sinds de omzendbrief van 2014. Het is duidelijk dat dat op zich niet genoeg is. Ik denk dat we nog een stap verder moeten gaan.
Ziet u mogelijkheden om toch eens na te gaan of we gemeenten niet moeten responsabiliseren? Want sommige gemeenten gebruiken VDAB, maar er zijn gemeenten die ook andere wegen gebruiken om leefloners te activeren. We moeten het totale plaatje altijd goed in de gaten houden, maar je stelt vast dat sommige gemeenten beter scoren dan andere. Volgens mij moet daar toch een soort responsabilisering ingebouwd worden. Ik vraag me af in welke mate u daar ook zo over zou denken.
Het potentieel van mensen dat via het OCMW en het leefloon toegeleid wordt naar VDAB is bijzonder belangrijk. Dat moeten we maximaal proberen te ontginnen. Natuurlijk zijn er wat kanttekeningen bij te maken. Er zijn uiteraard mensen met een psychosociale problematiek, maar er zijn ook 8500 studenten bij die kleine 40.000 leefloners die we in Vlaanderen hebben. Dat wil zeggen dat 20 tot 25 procent van de groep over wie we spreken in principe voltijds studeert en op die manier zijn plaats op de arbeidsmarkt zou moeten kunnen veroveren. Dat is trouwens een heel snel groeiende groep, wat misschien nog een ander probleem is, maar dat is dan niet voor de commissie Werk.
Ik denk dat die aanpak goed is om lokale besturen te responsabiliseren en de goede methodieken aan te reiken. Het is ook belangrijk om zichtbaar te maken wat elk lokaal bestuur doet, op welke manier zij werken met leefloners. Het zijn zij die de inschatting maken, maar zij moeten ook zorgen voor de link met VDAB en partners, zorgen voor de juiste instrumenten en zo hebben we er steeds meer ter beschikking van lokale besturen die ook ingezet worden. Die rapportering waar ik gisteren naar vroeg bij de actuele vragen is ook in dezen heel interessant, om zichtbaar te maken op de gemeenteraad, op het schepencollege hoe de inschakeling van leefloners en andere OCMW-cliënten in de arbeidsmarkt verloopt.
Ook de taalopleidingen zijn bijzonder belangrijk. In principe is dat al opgenomen ofwel in het inburgeringstraject of in het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) conform de omzendbrief van mevrouw De Block van x-aantal jaren geleden. Maar ook daar zien we regionaal heel veel verschillen van de toepassing ervan tussen lokale besturen. Ook daar moeten we monitoren en ervoor zorgen dat die taalopleiding consequent aangeboden wordt en ook opgevolgd wordt. Dat is natuurlijk belangrijk.
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel voor uw bijkomende vragen, collega's.
Collega Ronsen, artikel 60 is natuurlijk een belangrijk activeringsinstrument voor het OCMW, maar het is er inderdaad één. Het OCMW kan ook rechtstreeks naar jobs toeleiden. Dat is dus zeker niet voor alle mensen het beste instrument. Het is ook niet de bedoeling om een toetsing te voorzien. We gaan de verplichte inschrijving in het Vlaamse decreet verankeren. Dat wijzigt ook niets aan de aanpak van de verplichting die er vandaag al is. We gaan wel verfijnen wat billijk kan zijn, maar dat is niet decretaal nodig. Dat autonomie blijft natuurlijk ook bij de OCMW’s. We willen wel de dienstverlening van VDAB nog laagdrempeliger maken en daaraan koppelen. Ik denk dat dat belangrijk is. Daar zal zeker een meerwaarde in zitten. Verplichten alleen is niet de oplossing.
Collega Janssens, u stelde een terechte vraag over de data. We zijn vandaag met een proefproject daarrond bezig in Antwerpen, om zoveel mogelijk informatie van het OCMW met VDAB te kunnen koppelen, zodat je bijvoorbeeld meteen zicht hebt op de gezinssituatie. Daar is werk aan de winkel. Dat zit in een aparte pijler. Als we gaan kijken naar de verschillende pijlers die deel zijn van de conceptnota, gaat dat in eerste instantie over regelgeving. Dat is een eerste belangrijke pijler. Een tweede is datakoppeling. Die dataoptimalisatie is absoluut nodig. En ten derde gaat het over de dienstverlening. Ik denk dat we hier wel een draagvlak voor vinden in de regering, collega Janssens. Zo niet, zult u dat waarschijnlijk wel snel weten.
Het inkomen en het statuut, dat nemen we op met de federale collega's. Er zijn inderdaad nog zaken die mogelijk een negatieve impact hebben op het inkomen. Dat gaan we zeker aankaarten op federaal niveau.
Het honderd procent afhankelijk maken van de kennis van de taal, dat ligt op dit ogenblik niet op tafel. Maar het is natuurlijk wel zo dat de opleidingsmogelijkheden er zijn.
Collega Annouri, er zijn vandaag inderdaad verschillen van 30 procent tot 70 procent. Ik heb daarnaar verwezen in mijn antwoord. Dat is vandaag voorwerp van een VIONA-studie (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering). Het is belangrijk om dat eens in beeld te brengen, vooral om van elkaar te leren. Waar zitten die verschillen? Hoe komt het dat er zulke grote verschillen zijn tussen steden en gemeenten? Dat is wat mij betreft ook de inzet van de werkgelegenheidsconferentie, waar we echt met de lokale besturen aan de slag gaan om na te gaan hoe wij elkaar kunnen versterken in het activeren van de niet-beroepsactieven. In dit geval gaat het dan over de leefloners en de grote verschillen. In voorbereiding op die conferentie zijn we bezig met een bevraging van de lokale besturen. We nemen dat daar ook zeker in mee.
Collega Ongena, er zijn er inderdaad nog te weinig aan de slag. De uitstroom naar werk is 53 procent. Dat kan en moet inderdaad nog meer zijn. Dat blijft de ambitie. Het gaat uiteraard om een kwetsbare groep, met heel wat drempels. Dat weten we. Het is ook niet vreemd dat het wel even duurt voordat je hen kunt activeren. Ik denk dat dat de groep is die de meeste ondersteuning en begeleiding vraagt. Ik verheel niet dat de ambitie inderdaad nog wat hoger ligt, maar we moeten dat natuurlijk niet allemaal in een negatieve hoek plaatsen. De ambitie blijft om met die groep beter te doen dan vandaag. Zoveel is duidelijk.
Wat de rapportering per lokaal bestuur betreft, collega, bestaat er een dashboard lokale besturen. We hebben daar met de lokale besturen toch al wat stappen gezet. Het is ook een goede suggestie om dat nog meer zichtbaar te maken, ook lokaal. De schepencolleges voelen dat dat ook niet altijd een urgentie is. Ik denk dus dat daar wel een nood ligt om het nog meer en beter te gaan sensibiliseren.
Naar de VIONA-studie heb ik al verwezen. Het is duidelijk dat die belangrijke inzichten zal moeten opleveren in de verschillen en in de opvolging nadien, wat de duurzaamheid van de jobs betreft. Misschien is dat iets waar we in de toekomst ook verder rond kunnen werken.
Jobcoaching is misschien ook wel toegankelijk voor die groep als ze aan de slag zijn, in functie van de duurzaamheid voor die toch wel kwetsbare groep. We zien dat die groep op termijn een grotere kans heeft om opnieuw uit te vallen en in de werkloosheid te raken. Dan is jobcoaching natuurlijk een heel belangrijk instrument voor de duurzaamheid en de continuïteit van hun aanwezigheid op de arbeidsmarkt.
De heer Ronse heeft het woord.
Misschien zeg ik eerst iets, los van de inhoud, puur praktisch: ik voel me zeer geflatteerd dat ik vaak voor twee tel in deze commissie, maar mijn achternaam is Ronse en niet Ronsen. Dus dat is een klein detail. Ik wilde dat gewoon aan u meegeven, minister Brounsen.
Dan wat de inhoud betreft, een aantal zaken. Ik denk ten eerste – en dat is geen verwijt naar u minister, maar naar het systeem, vandaar ook dat wij met onze fractie een conceptnota gemaakt hebben. – dat dat systeem om die 33.000, 34.000 mensen die vandaag een leefloon hebben te activeren, vol met systeemfouten zit.
Collega Annouri heeft dat op een aantal punten bewezen rond data. Ik als parlementslid heb ook al geprobeerd om data te verzamelen. Het is bijna onmogelijk om bijvoorbeeld van de mensen die onder artikel 60 vallen – die dus hun sociale zekerheid weer opbouwen en opnieuw recht hebben op een werkloosheidsuitkering – uit te maken hoeveel er nu effectief aan de slag gaan, en hoeveel er gewoon van leefloon naar werkloosheid gaan.
Dat is toch wel iets vrij essentieel wat wij moeten weten. We moeten minstens kunnen nagaan welk type inspanningen van lokale besturen hun vruchten afwerpen en ervoor zorgen dat mensen echt naar duurzame tewerkstelling gaan, en welk type inspanning er eigenlijk voor zorgt dat mensen gewoon van leefloon naar werkloosheidsuitkering gaan. Dat kunnen wij vandaag bijna niet weten, of meten, of dat is minstens quasi onmogelijk op te vragen als parlementslid.
We zien dat VDAB op dat vlak veel te veel eerder cijfertjes bijhoudt over wat ze hebben gedaan en hoeveel van wat ze hebben gedaan, maar minder die echte relevante parameters. Die kennen we niet en zouden we eigenlijk wel graag leren kennen.
Ten tweede, als ik de cijfers bekijk, dan zie ik dat 60 procent, 60 procent, dus zes op de tien van de mensen die vandaag in een artikel 60 zitten, via centrumsteden komt. Dus dat betekent dat de niet-centrumsteden veel minder inzetten op artikel 60. Heeft dat te maken met het feit dat ze kleiner zijn, dat het moeilijker is om zoiets te doen? Ja, vind maar een keer mentoren, mensen die zulke mensen kunnen begeleiden richting werk. Ik kan me dat allemaal inbeelden. Ik ben altijd voor subsidiariteit en wat ik goed vind is dat een stad of een gemeente in een bijzonder comité – en die beslissen ook quasi altijd in consensus – beslissen over dat ze een leefloon gaan toekennen of niet.
Heel vaak binnen zo een bijzonder comité – en zelfs in een stad zoals Kortrijk die toch al wat schaalgrootte heeft – heb je voldoende korte aanknopingspunten om een achtergrond goed te checken en te kijken wie die persoon is. Maar als het gaat over de begeleiding van die persoon richting werk, dan denk ik dat een stad eerder een faciliterende rol moet spelen dan de rol om het echt te doen. Dus daar pleit ik toch voor een zekere graad van uniformisering. Wij met onze fractie, collega Janssens, zullen die conceptnota alleszins steunen.
Wat betreft het idee – en ik denk dat ook de collega’s van de Open Vld dat op tafel hebben gelegd – om die verplichte inschrijving te gaan invoeren, mogen we het ons niet te gemakkelijk maken door te zeggen dat we die verplichte inschrijving gaan invoeren en dat daarmee alles is opgelost. We hebben enkel op papier een beslissing gemaakt, dus ik pleit er toch voor om een zekere vorm van uniformisering te creëren, namelijk dat iedereen die vandaag een leefloon heeft en die aan het werk kan, dat die eigenlijk bijna klassiek in een VDAB-heractiveringstraject terechtkomt, net zoals iemand die een werkloosheidsuitekering geniet.
Dat het lokaal bestuur dan een soort van faciliterende rol speelt, bij het aanbieden van werkplekken enzovoort, zoals we doen bij de gemeenschapsdienst, dat is goed. Het lokaal bestuur de vraag stellen om de volledige directieven te nemen, dat vind ik een brugje te ver, want als we de cijfers bekijken dan is 56 procent nu al verplicht ingeschreven bij VDAB.
Ik hoorde de voorzitter, collega Bothuyne, zeggen dat daar al achtduizend mensen van student zijn. Neem eens genereus gerekend dat dat 25 procent van de leefloners zijn. Dan is uw top om naar de volledige inschrijving te gaan 75 procent. We zitten nu al aan 56 procent, maar bij het verschil tussen die 75 procent en die 56 procent hebben we nog geen rekening gehouden met mensen die arbeidsongeschikt zijn. We moeten ook eerlijk zijn met onszelf. Die verplichte inschrijving zal er misschien toe leiden dat er 60, 65 procent van de mensen effectief bij VDAB ingeschreven gaan zijn. Die 35 procent anderen zijn niet toeleidbaar om diverse redenen.
Dus dat betekent zeer concreet dat we verder moeten gaan dan die verplichte inschrijvingen, maar dat achter die verplichte inschrijving volgens mij het principe moet zitten van klassieke VDAB-begeleiding en -activering, fors, kordaat, met ook het hele VDAB-sanctiebeleid dat daar in kan.
Mijn suggestie, voorzitter, is – als dat goed is – dat we de conceptnota die ik heb ingediend ook al eens kunnen bespreken met iemand van VDAB, een paar mensen van de OCMW’s, zodanig dat dat misschien ook nog een inspiratie kan zijn voor de uitbouw van de conceptnota, die dan tegen het paasverlof naar de regeringsbanken vertrekt.
De heer Janssens heeft het woord.
Dank u, voorzitter. Misschien heeft de minister met Ronsen een nieuw werkwoord willen invoeren en dat betekent ‘zich ergeren aan details’. (Gelach)
Of misschien kan dat voortaan een soort van synoniem voor muggenziften zijn in deze commissie: Ronsen.
Neen ter zake, minister, een drietal elementen zijn belangrijk, ook voor onze fractie. Die verplichte inschrijving bij VDAB in een Vlaams kader, en daaraan gekoppeld ook een betere data-uitwisseling tussen OCMW en VDAB zijn natuurlijk belangrijk.
Ook de controle op leefloners is belangrijk omdat werkbereidheid een voorwaarde is om leefloon te kunnen krijgen, en toch zien we dat er in het verleden amper verlies van leefloon is geweest wegens werkonwilligheid. Dus een betere controle is wat dat betreft ook wel belangrijk. Dat geldt zeker ook voor de gemeentes die daarin tekortschieten, om die te responsabiliseren.
Gezien het hoge aantal niet-EU-burgers onder de leefloners is het ook belangrijk om die migratiestromen in te dammen, en om sociale voordelen die uitgekeerd worden te koppelen aan een periode die men eerst in het land verbleven moet hebben vooraleer men aanspraak kan maken op dergelijke sociale voordelen. Zo niet, dan gaan we – zoals de Vivaldiregering ook bewijst ondanks de stoere verklaringen van staatssecretaris De Moor – we met dit land een magneet voor nieuwe migratie blijven. Dus de opdracht voor de beide regeringen in dit land lijkt me kortom minder migratie en meer activering.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.