Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik heb nog een vraag over de grote verschillen tussen de lerarenopleidingen wat betreft het programma van Nederlands en wiskunde. De krant De Morgen deed een lezing van alle programma’s van alle lerarenopleidingen lager onderwijs in Vlaanderen. Voor elk vak over Nederlands en wiskunde bestudeerden ze de ECTS-fiches (European Credit Transfer System). Dat zijn de overzichten waarin hogescholen hun studenten moeten vertellen waar een vak over gaat, hoe het geëxamineerd zal worden, hoeveel studiepunten het vak telt, enzovoort.
Uit deze analyse blijkt dat er een groot verschil is tussen hogescholen in hoeveel tijd ze vrijmaken in het programma voor Nederlands en wiskunde. Sommige hogescholen maken tot vijf keer meer of minder ruimte vrij voor wiskunde en Nederlands.
Maar veel hogescholen vinden de analyse van de krant niet correct en onvolledig. Ze wijzen erop dat studenten een deel van de leerstof Nederlands en wiskunde op de werkvloer leren. Ten tweede vindt men dat we ook rekening moeten houden met de geïntegreerde vakken. Sommige opleidingen kozen ervoor om bepaalde inhouden van wiskunde, Nederlands of andere vakken te bundelen in vakken.
Minister, hoe staat u tegenover deze lezing van de programma’s van alle lerarenopleidingen lager onderwijs in Vlaanderen?
Acht u het nodig om een meer grondige analyse te maken over de aanwezigheid van vakdidactiek in het huidig aanbod van de lerarenopleiding?
De overheid legt voorwaarden op voor wat startende leraren minimaal moeten kunnen en kennen. Hoe staat u ten aanzien van de vastgelegde basiscompetenties voor leraren?
Acht u het nodig om wijzigingen aan te brengen aan de verwachtingen van de overheid ten opzichte van de lerarenopleidingen lager onderwijs in Vlaanderen?
Hoe staat u tegenover het inrichten van een educatieve master voor het basisonderwijs?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is een open deur intrappen: u weet dat ik bijzonder veel belang hecht aan de kwaliteit van onze lerarenopleidingen en aan de rol van vakkennis en vakdidactische kennis in die opleidingen. Ik was in eerste instantie dan ook een tikje verbaasd over de grote verschillen. Maar als je dan nader gaat kijken, dan moet je toch enige nuance aan de dag leggen en wat voorzichtiger omspringen met bepaalde vergelijkingen die gemaakt worden.
Het aantal studiepunten dat gespendeerd wordt aan een bepaald vak, zegt op zich weinig over de kwaliteit van een opleiding of een opleidingsonderdeel. Wanneer we daarover een oordeel willen vellen, moet je natuurlijk verschillende parameters naast elkaar leggen. Zoals verschillende hogescholen ook in hun reactie op dat artikel opmerkten, komen Nederlands en wiskunde ook aan bod in geïntegreerde vakken. Dat wil men net hebben. We bepleiten dat net. En de uitdaging zit niet alleen in het verwerven van vakdidactische kennis over wiskunde en Nederlands an sich, maar ook in het toepassen ervan op de klasvloer. Dat is net de discussie die we voordien ook gevoerd hebben, dat we net ook meer aandacht willen voor de taligheid, ook in andere vakken. Sommige opleidingen kiezen er daarom bewust voor om theorie en praktijk veel meer met elkaar te verweven. De verschillende reacties van de experten op het artikel tonen toch ook de nuances en de gelaagdheid van het debat wat aan. De auteur geeft trouwens ook zelf aan dat een objectieve of een kwantitatieve vergelijking maken niet bepaald simpel is.
De educatieve bacheloropleidingen lager onderwijs zijn er net zoals ik stellig van overtuigd dat vakdidactiek cruciaal is voor elke leerkracht. In die zin delen zij ook expliciet het standpunt van het artikel. Wij zullen in de komende weken verder in gesprek gaan over het versterken van de lerarenopleidingen, en we zullen dit standpunt ook meenemen in onze gesprekken. Er loopt een heel traject met betrekking tot initiatieven omtrent de versterking van de kwaliteit van ons onderwijs. Toetsen is daar één element van. Maar het herbekijken, het evalueren, het bijschaven van lerarenopleidingen maakt daar ook deel van uit.
Of een diepgaandere analyse nodig is, dat zal blijken. Los daarvan is het zo dat de curricula van de opleidingen sowieso regelmatig worden bijgestuurd, waarbij ook het gewicht dat gegeven wordt aan bepaalde opleidingsonderdelen kan toe- of afnemen. De opleidingen houden hier op basis van feedback van studenten, alumni en werkveldpartners zeker de vinger aan de pols.
Daarnaast wordt de kwaliteit van de opleidingen ook gemonitord door het kwaliteitszorgsysteem van het hoger onderwijs.
Wat de educatieve master basisonderwijs betreft: ik zie daar zeker potentieel in. Dat is ook een van de elementen die we meenemen in het kader van de ruimere discussie rond de lerarenopleiding en de versterking van de kwaliteit van ons onderwijs.
Ik wil ook opmerken dat we toch wel wat gedaan hebben op het vlak van het versterken van de startcompetenties van de studenten in de vakopleidingen, en om de vakdidactische kennis binnen alle lerarenopleidingen bijkomend te versterken. We hebben ook nog maar net de starttoetsen gestalte gegeven, waarbij we dus afstappen van de vrijblijvendheid. Van een niet-bindende toelatingsproef in het verleden maken we een starttoets, met effectief concrete gevolgen. Wanneer er tekorten vastgesteld worden, moet daaraan geremedieerd worden. Dat is belangrijk. En we zien trouwens voor het eerst dat er opnieuw een stijging is van het aantal inschrijvingen in de lerarenopleidingen. Hout vasthouden dat daarmee ook een trend gezet is. Laat ons hopen. Maar daar denk ik dat het van wezenlijk belang is dat we nog meer de focus zullen leggen op de fundamenten, op de essentie, namelijk: Nederlands en wiskunde.
Er lopen trouwens ook enkele pilootprojecten, alvast met de lerarenopleidingen, waar zij samenwerken aan de opbouw van vakdidactische kennis in onder meer STEM (Science, Technology, Engineering and Mathematics) en Frans. Ten slotte is ook in dezen het antwoord ten dele dat de oprichting van Leerpunt ook moet bijdragen tot een versterking van de leerkrachten in spe, en zeker de startende leerkrachten.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik ben het met u eens, en uiteraard de hogescholen ook, dat het geïntegreerd werken belangrijk is, en dat we dat dus niet mogen veronachtzamen. Als daar meer ruimte voor is in bepaalde opleidingen, dat moeten ook op de werkvloer zaken aan bod komen. Dat is terecht.
Maar desalniettemin denk ik dat het wel een terechte vraag is om te zeggen dat we die opleiding toch moeten versterken, en dat we zo sterk mogelijke leerkrachten moeten hebben om in het basisonderwijs de fond te leggen die zo nodig is voor een succesvolle schoolcarrière. Dat gaat dan om vakdidactisch, maar ook pedagogisch, en naar klasmanagement.
Wat ook al veel aan bod gekomen is, is het feit dat beginnende leerkrachten soms inderdaad te weinig gewapend zijn voor het onderwijs, en dat er dus een versterking nodig is om de uitstroom tegen te gaan.
Waar ik misschien ook bijzondere aandacht aan wil geven, is het belang van het kleuteronderwijs. Misschien hebt u daar al initiatieven rond. Dat kan niet geminimaliseerd worden. Ik denk dat talige interactie, en ook het in contact komen met getallen en zo, dus het echt pedagogische in de kleuterschool, van zeer groot belang is, en dat daar misschien ook wel verbetering mogelijk is. Mijn bijkomende vraag is: neemt u dat aspect ook specifiek mee?
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik had hierover ook een vraag om uitleg ingediend, maar collega Meuleman was iets sneller, waardoor die niet meer is meegenomen. Maar het thema is inderdaad belangrijk, collega’s. Ik denk dat het onderzoek dat De Morgen heeft gedaan – minister, u hebt daar een aantal nuanceringen bij gemaakt, en ik denk dat die nuanceringen meegenomen moeten worden – illustreert waar het belang en de klemtoon worden gelegd. En daar gaat het toch over. Als je zegt dat iets belangrijk is in de opleiding, dan zet je daar objectief studiepunten tegenover. Dat is duidelijk voor de student, duidelijk voor de docent, en duidelijk voor de opleiding.
Geïntegreerd, ik hoor dat woord graag, maar sta me toe toch de volgende beeldspraak te gebruiken: als we aan leerlingen in de technische vakken willen uitleggen hoe een auto werkt, dan begin je niet met die auto daar te zetten, want dat is de geïntegreerde auto. Je begint met een motor uit de motorkap te halen, en uit te leggen hoe die in elkaar zit, in zijn verschillende delen, en dan terug te monteren, en dan heb je het geheel. Maar als je alles geïntegreerd doet, zoals we dat doen bij de geïntegreerde proef – dat zijn wijze woorden van een vroegere collega van mij in het beroepsonderwijs – dan is het eerste dat geïntegreerd wordt de ringen door de gaatjes van alles wat in die map zit. Maar voor de rest is er niet zoveel geïntegreerd. En ik wil daar toch wel voor waarschuwen, voor dat geïntegreerd zijn.
Twee: Teacher Tapp deed recent nog een bevraging bij leerkrachten naar in welke mate ze in de lerarenopleiding dingen geleerd hebben waar ze in de praktijk iets mee zijn. De praktijkschok: 65 procent gaf aan dat ze in de lerarenopleiding niet noodzakelijk zaken geleerd hebben waar ze mee aan de slag konden in de klas. 65 procent.
Die twee zaken samen, die verontrusten mij. Ik zie ook positieve signalen in de lerarenopleidingen. Men stelt ook vast dat men daar iets aan moet doen. Terecht geven die lerarenopleidingen aan dat ze het moeten doen met de instroom die ze hebben in hun lerarenopleiding. En dan zitten we opnieuw, collega’s, met het debat dat we al ettelijke keren gehad hebben. Je kunt in het hoger onderwijs niet meer rechttrekken wat in het lager en in het secundair niet aangeboden is geweest. En als die lerarenopleiding dan massaal tijd en energie moet investeren in vakkennis, omdat de binnenkomende kandidaat-leerkracht geen idee meer heeft van waar de Maas en de Schelde liggen, geen tekst meer kan schrijven, geen vergelijking meer kan oplossen, niet meer kan hoofdrekenen, dan gaat daar natuurlijk veel tijd naar, en blijft er minder tijd over voor vakdidactiek en klasmanagement.
Moeten we dan die lerarenopleidingen verlengen? Dat zou je kunnen zeggen. Neen, we moeten opnieuw zorgen dat de basis aanwezig is en dat de hogescholen opnieuw op de vakdidactiek kunnen werken. We hebben samen met deze meerderheid al stappen gezet rond de instroom in de lerarenopleiding, door met de starttoets de aantrekkingskracht te verhogen van studenten die een stevige basis hebben.
En dus roep ik ook de lerarenopleidingen op om aan de scholen secundair onderwijs te zeggen: “Dames en heren, dit zijn voor ons, op basis van Nederlands en wiskunde, toch vaststellingen die we doen, namelijk dat leerlingen die starten in de lerarenopleiding, het niet meer beheersen. Heb daar aandacht voor.” Ik denk dat dat ook voor de scholen hoger onderwijs en de lerarenopleidingen belangrijk zou zijn. Dat is het eerste stuk van het verhaal.
En het tweede stuk is: één curriculum, naast geïntegreerde zaken en ook heel bewust gerichte focus op die zaken. Want als je ergens een schijnwerper op zet, dan heeft het belang. En als het belang heeft, wordt er tijd in gestoken. Dat is eigenlijk een vrij eenvoudige oproep die ik wil doen. Daarmee zeg ik niet dat hogescholen daar niet mee bezig zijn, maar ik zie wel grote verschillen. Op bepaalde vlakken zie ik zelfs weerstand tegen dit discours. En dat vind ik wel jammer.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoorden. Ik volg u helemaal als u zegt dat we voorzichtig moeten omspringen met analyses die hier gemaakt zijn op basis van het aantal uren of het aantal studiepunten dat aan vakken wordt gegeven. Het is misschien ook wel jammer dat op die manier de opleidingen ook weer in een zeer negatief daglicht worden gesteld.
Er zijn inderdaad een aantal criteria op basis waarvan de kwaliteit van de lerarenopleiding wordt geëvalueerd. Ik kijk alvast samen met u uit naar de evaluatie die ook verwoord is in het regeerakkoord. Misschien kunt u al de timing aangeven van de evaluatie van de lerarenopleiding, die ook verwoord is in het regeerakkoord.
De collega's hadden het er al over dat er vooral een aantal vragen worden gesteld aan pas afgestudeerde leerkrachten, die aangeven dat ze soms wel een aantal zaken nog missen. U hebt wellicht ook ons plan gelezen. Daarin pleit ik ervoor om werk te maken van een soort ingroeibaan, waar we pas afgestudeerde leerkrachten de mogelijkheid geven om voltijds aangesteld te worden en op die manier ook verbonden te worden aan één school. We kunnen maximaal inzetten op aanvangsbegeleiding, maar als je natuurlijk moet hoppen van de ene school naar de andere, dan is de continuïteit die geboden kan worden in die aanvangsbegeleiding ook zoek. Vandaar een pleidooi om werk te maken van zo’n ingroeibaan. Ik hoor graag hoe u daarover denkt.
Minister Weyts heeft het woord.
Laat ons niet vergeten dat we niet afhankelijk zijn van krantenartikelen om zicht te hebben op de kwaliteit van onze lerarenopleiding. We hebben ook een kwaliteitszorgsysteem, we hebben ook de instellingenreviews. Dat mogen we niet veronachtzamen. Het is misschien zinvol om ook daarover eens het debat te kunnen voeren in de commissie Onderwijs, in plaats van enkel over persartikelen.
Ik schuif aan tafel met de lerarenopleidingen en wil zo snel mogelijk komen tot enkele engagementen die we samen zouden kunnen opnemen, want ik denk dat de noden, de wensen en de verlangens wel bekend zijn. We moeten daar gewoon ook zo snel mogelijk een gezamenlijk antwoord op formuleren. Dat is voor mij een belangrijke nieuwe werf, die ik in heel de strijd omtrent de kwaliteit van ons onderwijs nog wil afronden.
Als het dan gaat over beginnen bij de bron, bij het kleuteronderwijs, ben ik het daar volledig mee eens. Net daarom betreur ik ook dat we de omgekeerde weg zijn gevolgd, namelijk dat we nu bezig moeten zijn met de herziening van de eindtermen in de tweede en derde graad van het secundair onderwijs, en vervolgens de eerste graad, en pas dan de eindtermen basisonderwijs kunnen opstarten. Maar wat mij betreft, mag die oefening echt gaan over het basisonderwijs, en dus niet enkel over het lager onderwijs. De formuleringen en het jargon zijn momenteel anders voor het kleuteronderwijs, maar aangezien het gaat over onderwijs, zouden we daar ook veel meer kunnen werken met minimumdoelen, net zoals in het lager onderwijs.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Dank u wel, minister. Dit wordt vervolgd. We kijken uit naar de aanpassingen en naar het werk dat daarrond nog wordt verricht.
De vraag om uitleg is afgehandeld.