Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over de uitbesteding van taken van VDAB aan lokale besturen
Vraag om uitleg over de uitbesteding van VDAB-taken aan gemeenten
Vraag om uitleg over de uitbesteding van VDAB-taken aan gemeenten
Vraag om uitleg over het onderzoek met betrekking tot de decentralisatie van de arbeidsbemiddeling
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Minister Somers heeft, ik dacht, vorige week gelanceerd dat VDAB eigenlijk heel wat taken zou kunnen doorschuiven naar de lokale besturen. Daarnaast – maar dat is een discussie voor op een ander moment – hebt u ook die fameuze studie besteld die we vorige week al ter sprake hebben gebracht. Ik dacht dat het collega Warnez was die vorige week in de plenaire vergadering een actuele vraag heeft gesteld aan minister Somers. Het luikje VDAB kwam aan bod, maar het was een ruimer pakket waarin hij het bracht, namelijk het overhevelen van taken aan lokale besturen tout court.
Ik moet zeggen dat ik het op zich een goed idee vind. Ik denk dat we het een kans moeten geven om een aantal taken van VDAB door te geven aan lokale besturen. Ik ben zelf lokaal bestuurder in de stad Kortrijk. Daar zien we bijvoorbeeld dat het bijzonder comité toch wel vrij dicht op mensen zit die een leefloon genieten – van wie geacht wordt dat ze opnieuw kunnen werken – en dat daar goed gewerkt wordt.
Ik denk dat er, inzake bemiddeling, wel mogelijkheden zijn. Al moet ik wel zeggen dat ik ook een aantal reserves heb. Ik vraag mij af of een heel kleine gemeente in staat zal zijn om zoiets te doen. Wat ik mij ook afvraag, en dan ga ik bijvoorbeeld naar Kortrijk kijken: stel dat ik zelf mag bemiddelen, dan ga ik bij voorkeur in vacatures in eigen stad bemiddelen, ook al zou kandidaat x of y perfect passen, en zelfs nog beter passen, bij een andere stad.
Wat ik mij ook afvraag, is tot hoever men zou gaan in het doorgeven van bevoegdheden. Als controle en sanctionering daarbij zitten, hebben gemeenten dan wel decretaal het recht om dat te doen? Ten eerste hebben zij vandaag geen toegang tot de data wie uitkeringsgerechtigd werkloos is, geen toegang tot die data. Ten tweede, stel dat zij via de privacywetgeving toch toegang krijgen tot die data, gaan transmissies, bijvoorbeeld van gemeentelijke medewerkers die zeggen dat persoon x of y niet voldoende meewerkt aan een traject naar werk, objectief meegenomen kunnen worden in de beoordeling of iemand al dan niet een sanctie verdient?
En dan heb je natuurlijk ook nog een ideologische versnippering. Elk lokaal bestuur is ideologisch gezien anders samengesteld. We willen de lat in Vlaanderen voor iedereen op dezelfde manier leggen, zeker op het vlak van inspanningen om terug te gaan naar werk. Het zou dus niet fair zijn dat in de ene gemeente, bij wijze van spreken, iemand minder inspanningen moet doen dan in een andere gemeente. Grosso modo is het eigenlijk een heel tsjeverig standpunt van mij. Enerzijds vind ik het een goed idee, anderzijds heb ik toch heel wat reserves.
Mijn vraag is eigenlijk heel simpel, minister: wat is uw idee daarvan? Dan wil ik daar misschien wel iets aan toevoegen: zonder dat u verwijst naar een eventuele studie die nog zou moeten gebeuren. Wat is uw persoonlijke idee, als u nu een wit blad had over wat wel en niet van de VDAB wordt overgedragen. Hoe ziet u dat zeer concreet zelf?
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Collega’s, het voordeel van een Mechelaar te zijn, is dat je vaak weet wat minister Somers gaat doen voor het in de pers staat. Titelvoerend burgemeester Bart Somers had het idee eigenlijk al in de gemeenteraad gelanceerd. Ondertussen ken ik het dus al wat.
Mijn aanvoelen is dat, voor ik tot de details kom, minister Somers in dezen vooral zijn rol als minister van Binnenlands Bestuur probeert te maximaliseren, zoals hij dat nog al eens pleegt te doen.
Ten tweede kijkt hij heel hard vanuit zijn lokale reflex. Inderdaad, een stad als Mechelen, met 86.000 inwoners, is wellicht in staat om een takenpakket over te nemen. Maar zoals collega Ronse al aanhaalt, is helaas niet heel Vlaanderen Mechelen. Dus moeten we ons er bewust van zijn dat er in dit voorstel toch wel wat risico’s zitten. Ook vanuit onze fractie hebben wij toch wel wat vragen rond dit idee om taken van VDAB door te sturen naar de lokale besturen.
Ten eerste – collega Ronse verwijst er ook al naar – is het takenpakket van VDAB natuurlijk vrij ruim. Er zijn verschillen in begeleiding, sanctionering en dergelijke meer, dus is het inderdaad niet voor elk lokaal bestuur even evident om die taken over te nemen. Niet alleen wij stellen ons die vragen. Binnen VDAB zelf werd er voorzichtig gereageerd, maar toch met enkele kritische opmerkingen, bijvoorbeeld rond de integratie van de IT-systemen, of aanbestedingen.
Natuurlijk – collega Ronse verwees er ook al naar –, wanneer je arbeidsbemiddeling op het gemeentelijke niveau gaat organiseren, dan is het maar de vraag in hoeverre je het jobaanbod buiten die gemeentes in kaart brengt. Natuurlijk, het antwoord van minister Somers daarop is om gemeentefusies door te voeren. Bon, ik denk niet dat het verstandig is om die twee debatten aan elkaar te koppelen. Als we ze op de Griekse kalender willen plaatsen, is dat misschien een oplossing. Maar daarmee leiden we niemand naar werk toe, vrees ik.
Dus is mijn vraag, minister: deelt u de mening van minister Somers dat bepaalde taken van VDAB beter door de lokale besturen zouden worden uitgeoefend? Hoe ziet u dan dat beleid in overeenstemming met lokale besturen?
De minister van Binnenlands Bestuur gaat dat laten onderzoeken. Als ik het goed begrepen heb, is het ook het Agentschap Binnenlands Bestuur dat daar in de lead zit. Daarbij wordt het departement Werk betrokken. Welke rol zullen zij daarin spelen?
Zoals gezegd heeft de gedelegeerd bestuurder van VDAB zelf gereageerd. Hoe kijkt u naar die opmerkingen, deelt u die? Ziet u nog bijkomende uitdagingen, of bent u eerder van de lijn-Somers en denkt u dat het wel allemaal zal meevallen?
Ik zal eerst mijn vraag stellen en dan mijn mening geven. Minister Somers heeft hierover inderdaad gecommuniceerd, zoals hij wel vaker doet. De aanleiding was blijkbaar de conclusie van de commissie Decentralisatie die was samengeroepen. Daarbij werd ook het arbeidsmarktbeleid bekeken. Dit was dus niet zomaar uit de lucht gegrepen. Hij refereert aan andere landen waar lokale overheden een grote rol spelen in het arbeidsmarktbeleid, zoals Nederland en Denemarken, maar ook bijvoorbeeld in Oostenrijk spelen lokale besturen een sterke rol in dat beleid. Persoonlijk vind ik dat het geen kwestie is van het afschaffen van VDAB en die vervangen door driehonderd lokale VDAB’s, maar dat VDAB zijn taken alleen maar kan uitvoeren door intens samen te werken met elk lokaal bestuur, en niet met clusters van lokale besturen, zoals dat nu gebeurt. Dat moet daadwerkelijk met ‘boots on the ground’ zijn. Grote samenwerkingsverbanden van diverse lokale besturen zijn wel een administratieve mogelijkheid om samenwerking te organiseren, maar het moet ook zichtbaar zijn op het terrein. We moeten VDAB dus niet afschaffen en vervangen door driehonderd VDAB’s, maar VDAB moet wel samenwerken met de driehonderd lokale besturen om zijn taken te kunnen realiseren.
Tot zover mijn mening, en nu de vragen. Minister, hoe kijkt u naar deze vraag tot decentralisatie van uw collega-minister? Hoe verhoudt dat zich tot de conclusies van de commissie Decentralisatie? Ik las in de conclusie van de commissie immers eigenlijk helemaal niet wat minister Somers heeft gecommuniceerd. De landen waaraan minister Somers zich wil spiegelen, hebben beduidend grotere gemeentes. Is dat model volgens u dus werkbaar in Vlaanderen? Op dit moment werkt VDAB al samen met lokale besturen. Iets meer dan 75 procent van de lokale besturen was gedekt met een vorm van samenwerkingsakkoord. Hoe evalueert u die samenwerking tussen de lokale besturen en VDAB? Wat zijn de stappen die worden gezet om naar 100 procent samenwerkingsakkoorden te gaan?
VDAB werkt niet alleen samen met lokale besturen, maar ook met private actoren, bijvoorbeeld om inactieven te bereiken. Hoe evalueert u die samenwerking tussen VDAB en die private actoren als het gaat over het bereiken van inactieven? Over de samenwerking met private actoren heeft het Rekenhof in zijn audit ook een aantal aanbevelingen geformuleerd, die we ook al hebben besproken in dit parlement. Wat is de status van de implementatie van die aanbevelingen? Welke moeten nog worden geïmplementeerd?
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Collega’s, ik heb vandaag nog een gedicht voor te lezen. Ik heb een heel mooie suggestie gekregen van collega Ronse, getiteld ‘Hete vulkaan’, maar ik heb toch beslist om dat niet voor te lezen. (Gelach)
Ik ga dat toch maar niet doen, want ik had eigenlijk een ander gedicht in mijn hoofd. (Opmerkingen)
Ja, ik heb dat ook gekregen. Ik zou het hem wel willen gunnen, maar ik heb een ander idee, namelijk een gedicht dat hoop moet geven aan collega Roosmarijn Beckers, die deze week haar laatste chemo kreeg. Ik hoop om haar op deze manier toch een hart onder de riem te steken.
Het gedicht heet ‘Wens’. Het is van Stijn De Paepe.
Dat je mag vinden wat je zoekt.
Dat je blijft zoeken als je vindt.
Dat je de dingen blijft bekijken
met de wijsheid van een kind.
Dat elke dag één ogenblik
je overrompelt, pakt of raakt.
Dat het een jaar wordt dat de grootste afstand
overbrugbaar maakt.
(Applaus)
En dan nu mijn vraag. Minister, u hebt het ook gehoord of gelezen: vorige week heeft minister Somers voorgesteld om een aantal taken van VDAB over te hevelen naar het lokale, naar de steden en gemeenten. De arbeidsbemiddeling in dezelfde hand leggen als het sociale woonbeleid en de kinderopvang, twee bevoegdheden die samenhangen met activering, is volgens minister Somers effectiever dan in een centraal orgaan. Ook zijn de ongeveer 38.000 leefloners in Vlaanderen in de eerste plaats bekend bij de gemeenten. Nu er alsmaar minder niet-werkende werkzoekenden zijn, moet worden gekeken naar de niet-beroepsactieven, zoals mensen met een leefloon, om de tewerkstellingsgraad op te drijven. Een gepland onderzoek moet een concrete invulling geven aan de overheveling, zoals een bemiddelaar in elk gemeentehuis of ambtenaren die van deur tot deur gaan om werklozen te activeren. Het Departement Werk en Sociale Economie (WSE), het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB), de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en VDAB voeren het onderzoek uit. VDAB heeft momenteel vestigingen op een 90-tal plaatsen en heeft vandaag al met 75 procent van de gemeenten een samenwerkingsakkoord om lokaal aangepast beleid te voeren.
Minister, hierover heb ik de volgende vragen. Wat vindt u van de overheveling van bevoegdheden inzake activeringsbeleid naar de steden en gemeenten? Is dat wenselijk?
Kunt u ons ook meedelen op welke termijn het geplande onderzoek zal starten en worden afgerond? In welke steden en gemeenten zullen de pilootprojecten worden uitgevoerd? Hoe zal dat onderzoek eruitzien? Met welk budget gaat het geplande onderzoek gepaard?
Een belangrijke vraag is natuurlijk ook of u overleg hebt gepleegd met collega Somers over deze materie. Wat waren de raakpunten? Wat waren de twistpunten? Welke reactie ontvangt u van de VVSG hierover?
De heer Ongena heeft het woord.
Voorzitter, ik leer hier veel bij. Collega Ronse out zich als tjeef. Collega Verbeurgt denkt dat hij Bart Somers kent. Vooral leer ik bij dat veel collega’s het hebben over de ideeën van minister Somers. Het is natuurlijk juist, maar de Vlaamse Regering heeft beslist of besloten om een onderzoek te laten uitvoeren of de taken van VDAB kunnen worden overgeheveld naar de lokale besturen. Er komt een stuurgroep onder leiding van Dirk Vanderpoorten, bestaande uit het Agentschap Binnenlands Bestuur, VDAB, WSE en de VVSG.
Die moet een aanbesteding doen aan een wetenschappelijk bureau dat onderzoek doet en daarbij kijkt naar de situatie in Nederland, Denemarken en Noorwegen. Die referentielanden hebben al sterke lokale besturen met bevoegdheden omtrent arbeidsbemiddeling. We zijn zelf in Denemarken geweest. Het gaat ook om landen met een hogere werkzaamheidsgraad dan die in Vlaanderen. Het belangrijkste argument is dat gemeenten dichter bij hun inwoners en lokale bedrijven staan, waardoor ze vraag en aanbod beter op elkaar kunnen afstemmen.
Het is een goede zaak dat dit wordt onderzocht. We weten dat we naar 80 procent willen gaan. VDAB worstelt ermee, ik druk me voorzichtig uit. De lokale besturen kunnen een grote rol spelen in de activering en die zelfs voor een stuk overnemen.
Minister, wat is uw visie op het decentraliseren? Onder welke vorm acht u dit wenselijk? Wat zijn de belangrijkste omgevingsvoorwaarden om dat te realiseren?
Het onderzoek is vooral bedoeld als beleidsvoorbereidend werk voor de volgende legislatuur. Tegen wanneer zal dit worden opgeleverd? Zal het ter beschikking worden gesteld van het parlement? Zal het onderzoek alleen focussen op de potentiële meerwaarde van decentralisatie of zal ook meteen de impact ervan op de toekomstige rol van VDAB worden onderzocht? Welke rol voor VDAB ziet u in zo’n scenario weggelegd?
Wat zijn de centrale parameters in het onderzoek om een antwoord te krijgen op de meerwaarde van decentralisatie?
In welke mate worden de resultaten van de lopende samenwerkingsakkoorden meegenomen in dit onderzoek?
Zal het onderzoek worden afgestemd op de externe doorlichting die u hebt aangekondigd? Ze liggen in elkaars verlengde, ik vermoed dat ze voor een stuk samen gaan sporen.
Wordt er in tussentijd overwogen om enkele pilootprojecten op te zetten rond decentralisatie? Weet u daar al iets meer over?
Minister Brouns heeft het woord.
Collega’s, voor mij is het heel eenvoudig: een structuur moet altijd een doel dienen. Dat is voor mij een belangrijk uitgangspunt, het was de insteek voor de centrale, existentiële vraag, namelijk wat is vandaag de meest aangepaste structuur, ook in het licht van de demografische evolutie om in Vlaanderen op de meest performante wijze aan arbeidsbemiddeling te doen. Dat is voor mij de centrale vraag waar nu twee onderzoeken geduid kunnen worden. Het één is voorwerp van deze vraag; het andere zal ik via de raad van bestuur bestellen. Dat is de existentiële vraag voor mij: toekomstgericht, wat is de meest aangepaste performante structuur in Vlaanderen om aan arbeidsbemiddeling te doen om de vele vacatures ingevuld te krijgen? Ik kom daar nog op terug, omdat ik een visie heb op de rol van het lokale niveau. Lokaal betekent niet elke gemeente individueel en apart, maar in een mogelijk samenwerkingsverband.
U stelt zich allen duidelijk veel vragen bij het onderzoek dat opgestart wordt naar aanleiding van de decentralisatie-oefening. Dat is belangrijk. Er is een hele grote decentralisatie-oefening bezig in Vlaanderen. Welke taken kunnen gedecentraliseerd worden? Het is niet meer of minder dan een onderdeel daarvan. Wat mij betreft, gaat het over een waardevol onderzoek dat mogelijk nieuwe inzichten zal brengen. Want, collega’s, de uitdagingen vandaag op onze arbeidsmarkt zijn groot. Bijna 70.000 vacatures staan momenteel open. Daartegenover staan 185.000 werkzoekenden, van wie bijna 100.000 al langer dan een jaar geen werk hebben. Zij hebben een grote nood aan ondersteuning en zijn niet zomaar arbeidsrijp. Tegelijk, en dat is misschien nog een grotere uitdaging, moeten we ons dus richten op de niet-beroepsactieve of andersactieve burgers.
Er is hier ook al vaak gezegd dat VDAB al die uitdagingen niet alleen aankon, omdat VDAB niet altijd beschikt over de structurele kanalen, maar ook omdat de voelsprieten die nodig zijn om specifieke mensen te bereiken, er niet zijn. Zelf zie ik het als een van de allergrootste uitdagingen om vooral die niet- of andersactieven op de radar te krijgen. Men werkt vandaag vooral met partners. Daarin ligt een heel grote uitdaging voor VDAB. Daar is het lokale niveau – over die definiëring kunnen we dadelijk nog spreken – wat mij betreft toch wel een versterking.
Dan moeten we onszelf ook de vraag stellen hoe we dat lokale niveau het best betrekken en hoe we dat zo efficiënt mogelijk kunnen organiseren. De decentralisering kan daar inderdaad een hefboom voor zijn. Er is, volgens mij, geen integraal antwoord op al die uitdagingen. Ik geloof in het belang van schaalbaarheid. Het evenwicht zoeken is niet tjeverig, collega, maar het is zoeken naar de juiste schaal en het juiste evenwicht, naar efficiëntie, naar uniformiteit. Dat geldt bijvoorbeeld voor de uitbesteding van IT-systemen, datasecurity, personeel, gestandaardiseerde methodieken … noem maar op. Ook een skills mismatch is niet te reduceren tot een lokale uitdaging. Dat spreekt voor zich, zeker op een arbeidsmarkt met een toegenomen mobiliteit. Het komt er dus op aan om een goed evenwicht te vinden tussen die twee invalshoeken en elk beleidsniveau op zijn sterktes in te zetten om maximaal impact te kunnen creëren. We voelen aan dat er met het lokale niveau een intense en goede samenwerking is.
Er is vanuit de commissie Decentralisatie beslist om een onderzoek op te starten met betrekking tot decentralisatiepraktijken in het arbeidsmarktbeleid in andere landen. Wat ik zelf ondertussen zie en ervaar, is dat je als het ware ecosystemen rond werk kunt bouwen. Er zijn heel wat interessante partners, lokaal of regionaal, die vandaag onvoldoende worden benut in hun rol rond werk. Er zijn vandaag heel wat partners die een rol van betekenis kunnen spelen op het lokale en regionale niveau, richting werk. Ik denk bijvoorbeeld aan het voorbeeld van de eerstelijnszones, dat hier al een aantal keren is gedeeld. Als we aan langdurig zieken denken, dan ligt daar heel wat potentieel over de wijze waarop je met langdurig zieken aan de slag kunt gaan, richting werk. Werk wordt dan deel van het herstel. Een ecosysteem rond werk is voor mij iets wat vandaag in de feiten vaak aanwezig is, maar niet zodanig wordt benoemd, en waar nog heel wat partners ontbreken. Ze kunnen vandaag als hefboom dienen voor de activering van mensen, zowel werkzoekenden als niet-actieven.
De commissie Decentralisatie onderzocht dit najaar de decentralisatievoorstellen, zoals vastgelegd door de Vlaamse Regering op 4 februari 2022. Er is dus, collega Malfroot, afstemming geweest met minister Somers. Een van die decentralisatievoorstellen binnen het beleidsdomein Werk en Sociale Economie, binnen ons beleidsdomein – wij hebben ook het bestek gemaakt – betreft het vermelde onderzoek. Maar het is inderdaad bekend dat collega Somers een heel uitgesproken visie heeft over de uitkomst van dat onderzoek.
Recent werd een stuurgroep opgericht onder voorzitterschap van de secretaris-generaal van het Departement Werk en Sociale Economie, de heer Dirk Vanderpoorten. Naast het departement nemen ook de VVSG, VDAB en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) deel aan de stuurgroep. De stuurgroep heeft de contouren van de onderzoeksopdracht vertaald naar een bestek dat intussen werd gelanceerd. De effectieve opstart van het onderzoek wordt verwacht in maart 2023, na aanstelling van het onderzoeksteam.
De studie, heel concreet, betreft een analyse rond de voor- en nadelen van decentrale praktijken in de domeinen van de arbeidsmarkt en het werkgelegenheidsbeleid en dit specifiek in de landen Nederland, Denemarken, Noorwegen, naast de Vlaamse context. Het onderzoek heeft niet als finaliteit om VDAB even in de lokale besturen in te kantelen. Daarover gaat het dus niet. Het is een analyse van voor- en nadelen van decentrale praktijken in een aantal Europese landen.
Het onderzoek gaat in op de volgende onderzoeksvragen binnen het domein werk in de voornoemde landen: de situering van de demografie; de arbeidsmarktdata; de sociale zekerheid; de bevoegdheden van het lokaal bestuur op het vlak van werk en aanpalende beleidsdomeinen; de detailanalyse per land, waaronder doelstellingen tot decentralisatie, het decentralisatieproces, successen en uitdagingen; de governance en dergelijke meer; de kostprijs; de inzet van middelen en tot slot de conclusies en aanbevelingen. In de opdracht wordt dus ook de Vlaamse context meegenomen. De structurele samenwerkingsovereenkomsten tussen VDAB en de lokale besturen zijn vandaag al heel mooie, concrete voorbeelden van een meer gedecentraliseerd arbeidsmarktbeleid.
Vanuit een lokale arbeidsmarktanalyse werken VDAB en de lokale besturen ook aan concrete acties op het terrein, om bij te dragen aan een verhoging van de Vlaamse werkzaamheidsgraad. Ongeacht de vele lokale verschillen is de richting in deze samenwerkingsovereenkomsten duidelijk, namelijk meer mensen aan de slag, richting 80 procent.
Wat de reacties van VDAB en de VVSG betreft, geef ik graag mee dat ik begrijp dat zij hier vragen over hebben en voorzichtig zijn in de eerste reacties. Er is ook heel wat lopende op het lokale terrein, om die activering extra leven in te blazen. De VVSG heeft bijvoorbeeld bij de start van de huidige legislatuur, samen met VDAB, een werkingskader opgesteld om die versterkte samenwerking tussen VDAB en de lokale besturen op het terrein richting te geven. Daarnaast is de VVSG, samen met VDAB en de grootsteden, een kernpartner van het Europees Sociaal Fonds (ESF) in het ESF capacity building-project dat de vorming van lokale partnerschappen voor kwetsbare groepen vanaf 2024 voorbereidt. Dat is ook wel een belangrijk project waar we naar uitkijken. Het moest Vlaanderendekkend zijn, de 60 of 70 structuren zouden de facto, wat mij betreft, ecosystemen in Vlaanderen kunnen zijn. Alle partners die een rol van betekenis kunnen spelen in het toeleiden van mensen naar werk kunnen daar, wat mij betreft, deel van uitmaken.
De kostprijs van de opdracht bedraagt maximaal 140.000 euro, exclusief btw. De oplevering daarvan is te verwachten in september van dit jaar.
Een impactstudie van de resultaten van het onderzoek op de toekomstige VDAB-werking is geen onderdeel van deze opdracht. Hoe de arbeidsmarkt van de toekomst eruitziet en hoe VDAB zich daar het best op kan voorbereiden, is onderwerp van het andere onderzoek dat er op mijn vraag komt en waar ik daarnet ook al naar verwees. Het huidige regeerakkoord bepaalt namelijk dat VDAB de centrale regisseur op de arbeidsmarkt is die instaat voor de activeringsregie, de loopbaanregie en de dataregie. Daarnaast is VDAB ook actor en staat hij in die hoedanigheid in voor de screening, oriëntering en matching van werkzoekenden. De vraag is of dit de kerntaken zijn die VDAB moet opnemen en of de huidige kernprocessen leiden tot een afdoend antwoord op de uitdagingen van vandaag. Dat is de focus van dat onderzoek, en met de inzichten vanuit dat onderzoek gaan we daarna dus aan de slag. Ik wil dit uiteraard zo snel mogelijk opstarten.
Het spreekt wat mij betreft voor zich dat ik in dit geval ook niet wil vooruitlopen op de uitkomst van die onderzoeken. Maar ik wil wel duidelijk zijn: voor mij zijn er geen taboes. Ik heb het inleidend gezegd en ik herhaal het heel graag: een structuur is altijd ondergeschikt aan het doel en moet dat doel dienen op de meest effectieve wijze.
Dan waren er vragen over de huidige situatie met betrekking tot de samenwerking van VDAB en lokale besturen. In de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Antwerpen zijn alle lokale besturen al gecontacteerd in het kader van het afsluiten van een samenwerkingsovereenkomst en het opmaken van een actieplan. In de provincies Vlaams-Brabant en Limburg worden in 2023 de resterende gemeenten benaderd om te komen tot een samenwerkingsovereenkomst. Tegen einde juni zal 82 procent van de steden en gemeenten gevat zijn onder een samenwerkingsovereenkomst en beogen we dus een dekkingsgraad van 95 procent van de regiegebieden.
Collega Bothuyne, u stelde ook expliciet de vraag naar het bereiken van inactieven en de rol van private actoren daarbij. Private actoren zijn op dit ogenblik betrokken, en zullen ook betrokken blijven wat mij betreft. Kenmerkend voor het ‘outreachend’ werken is om kwetsbare doelgroepen te bereiken via andere kanalen dan de reguliere benadering waarbij werkzoekenden zich zelf inschrijven bij VDAB of door VDAB worden begeleid. Hierdoor is er een actieve wisselwerking tussen de projecten ‘Outreach&Activering’ van VDAB nodig om mensen bijvoorbeeld vlot te laten doorstromen naar opleidingen.
In het voorjaar van 2022 maakte het Europees Sociaal Fonds (ESF) een tussentijdse evaluatie op van de projecten ‘Outreach&Activering’. Daarin worden een aantal beleidsaanbevelingen geformuleerd. Een van die aanbevelingen betreft dus de nood aan meer structurele samenwerking. Voor de aankomende lokale partnerschappen binnen het ESF wordt daarmee rekening gehouden en wordt de looptijd van de projecten van 2024 tot 2029 vooropgesteld. Er wordt natuurlijk veel verwacht van ‘capacity building’. Het is de bedoeling dat die nieuwe partnerschappen, die nieuwe structuren daar vorm krijgen om mensen actiever dan vandaag naar VDAB te leiden.
Collega Bothuyne, u stelde ook een vraag over de stand van zaken van het actieplan naar aanleiding van de audit van het Rekenhof. Daarvoor verwijs ik dus graag naar de commissievergadering van afgelopen week, waar uitgebreid is teruggekoppeld over de stand van zaken met betrekking tot het actieplan naar aanleiding van de audit van het Rekenhof.
De heer Ronse heeft het woord.
Eerst en vooral, minister, ik heb u goed gehoord: het onderzoek waarover zo breed is gecommuniceerd, gaat niet over het in concreto in Vlaanderen doorschuiven van de VDAB-taken naar de gemeenten, maar is wel een soort van analyse – ik citeer wat ik gehoord heb – : “van decentrale maatregelen in verschillende landen. Detailanalyse per land, kostprijs, inzet van middelen.”
Dat is dus toch wel een belangrijke nuance ten opzichte van datgene wat we in de media hebben kunnen vernemen.
Ik vind dat trouwens ook een goed onderzoek, het boeit mij dat te zien. Het is iets waarin we onze tanden nog onvoldoende hebben gezet, denk ik. We zijn wel naar Oostenrijk en Zürich geweest – zeer boeiend. We hebben daar in Zwitserland vooral de kantonnale aanpak leren kennen, maar zo’n aanpak waarbij je kijkt wat steden doen en hoe dat loopt, hebben we op het vlak van arbeidsmarktbeleid nog niet gehad. Dat is dus boeiend. Bedankt dus om die studie te organiseren, ik geloof echt wel in het nut van zo’n studie.
Maar ik deel wel de mening van collega Verbeurgt. In Denemarken bijvoorbeeld – tenzij ik mij vergis – zijn alle steden minstens op het niveau van 75.000 inwoners. Als je dergelijke resultaten wilt doortrekken naar Vlaanderen, moet je dus minstens de koppeling maken naar het feit dat we hier met een heel gevarieerd pakket aan types van steden en gemeenten zitten. Het is dus ook goed dat de Vlaamse context wordt meegenomen.
Ik deel ook uw mening. In uw inleiding zei u: “Decentralisering is geen integraal antwoord.” Ik denk dat u daar gelijk in hebt. Niettemin vind ik wel dat we moeten durven experimenteren. Zeker omdat ik nu hoor wat de scope van de studie is, denk ik dat we deze legislatuur nog iets moeten durven doen.
Mijn vrijblijvende suggestie is de volgende. Zoek een heel grote stad in Vlaanderen, een middelgrote – ik denk dan aan iets tussen de 70.000 en 80.000, waarmee ik absoluut niet op Kortrijk doel – en een heel kleine gemeente, die bereid zijn om een experiment aan te gaan. Je vraagt daarbij: wat zijn de dingen die je graag zelf zou willen doen? Je kijkt daarbij binnen het huidige decretale kader of dat mogelijk is. Want als we decretale kaders gaan moeten aanpassen, zeker met al die privacytoestanden, vrees ik dat we al veel tijd gaan nodig hebben.
Als dat kan binnen het huidige decretale kader rond arbeidsbemiddeling, eventueel zelfs een stukje controlesanctionering, zouden we ze vragen wat ze willen doen. En als dat allemaal mogelijk is, zouden we ze dat bij wijze van proef ook kunnen laten doen, desnoods ingebed in zo’n lokale samenwerkingsovereenkomst.
Ik denk dat dat nuttig kan zijn, zeker als we dat naast de resultaten zouden leggen van de studie die u en de Vlaamse Regering hebben besteld en waarover u het hebt gehad.
Ik durf helemaal geen uitspraken te doen over wat daarvan de output zal zijn. Ik deel alle reserves die werden gemaakt door alle sprekers: de collega’s Verbeurgt en Malfroot, en u ook, minister. Collega Ongena is daar misschien de meest voluntaristische collega in. Alle begrip daarvoor, we hebben altijd een voluntarist nodig. Wij zijn dat misschien op andere domeinen wat meer.
Dat trio-experiment lijkt mij wel een interessant iets. (Gelach)
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Collega’s, ik ben niet verrast, maar ik wil benadrukken wat u, minister, aangeeft, namelijk dat de scope van het onderzoek toch wel wat haaks staat op de voluntaristische communicatie van minister Somers. Ik zal u zeggen wat die communicatie was. “Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Agentschap Binnenlands Bestuur”, enzovoort. “Naast een antwoord op de vraag of een overheveling naar de gemeenten effectiever is dan een centrale arbeidsbemiddeling, moet het onderzoek er ook een concrete invulling aan geven, zoals een bemiddelaar in elk gemeentehuis of een ambtenaar die van deur naar deur gaat om de werkloze te activeren.” Dat is een zeer voluntaristische lezing, maar het omgekeerde zou mij van minister Somers hebben verwonderd. Ik vind dat essentieel.
Minister, u zegt dat wij ons moeten afvragen wat in de toekomst de meest performante structuur van de arbeidsbemiddeling zal zijn. Dan zijn twee studies naast elkaar alvast niet het juiste antwoord. U zegt dat het twee andere studies zijn – en ik hoor u. U hebt een studie besteld naar wat de performantste arbeidsbemiddelaar is. Daar mag van mij ook de vraag in op welk niveau dat het best zit. Maar dat is niet de communicatie die minister Somers heeft uitgestuurd, collega Ongena. Dat mag van mij misschien opnieuw op het federale niveau, of Vlaams of regionaal … Ik vind dat een interessante vraag.
Daarnaast is er dus blijkbaar een vergelijkende internationale studie: wat zijn in andere landen de beste systemen? Dat plaatst het debat in een andere context.
Het is belangrijk dat die communicatie naar de lokale besturen gaat. Buiten mijn eigen stad krijg ik signalen van lokale besturen. Zij vragen of zij bij dat onderzoek zullen worden betrokken, wat dat voor hen betekent, over welke termijn het gaat. Het is belangrijk dat wordt rechtgezet wat nu juist de scope is van het onderzoek. Dat lijkt mij zeer belangrijk.
Collega Ronse, ik ben het met u eens wanneer u zegt dat we die internationale vergelijking moeten maken. Maar dan moet dat wel matchen met het onderzoek dat u voert. Wanneer uit dat onderzoek blijkt dat een decentralisering past bij een arbeidsmarktbemiddeling van de toekomst, dan kunnen we daar het best die internationale voorbeelden meteen aan koppelen, om het werk niet dubbel te moeten doen.
Ik heb nog een laatste punt, dat ik ook vorige week heb gemaakt. Die onderzoeken, hoe interessant ook, veranderen op korte termijn niets aan de arbeidsmarktbemiddeling zoals we haar vandaag kennen en de uitdagingen die er vandaag zijn. Deze week stonden de cijfers over de langdurig werkzoekenden nog in de krant. We zien dat daar nog wel uitdagingen zijn. Ik stel mij de vraag of we door de studies niet dreigen de blik op de korte termijn te verliezen. Was het misschien niet beter geweest om wat vroeger aan de studie te beginnen, zodat er deze legislatuur nog wat schot in de zaak komt? Maar ik ben hoopvol dat de studies een basis bieden voor een beter beleid in of na 2024.
Collega’s, ik denk dat we beide moeten doen. Er moet nu actie worden ondernomen op het terrein. Daarom is het ook goed dat die capacity building-projecten er zijn, en die zijn eigenlijk al wat collega Ronse voorstelt: VDAB, lokale besturen en andere partners samen gaan op het terrein, op lokaal niveau een aantal zaken doen. Dat moet dan worden geëvalueerd en naast de goede internationale praktijken gelegd. De studie die onder leiding van Dirk Vanderpoorten moet worden opgeleverd, lijkt mij heel interessant materiaal voor een volgende legislatuur en de volgende aanpak. Ik denk dat minister Somers inderdaad een beetje de kar voor het paard heeft gespannen, dat hij eigenlijk al de uitkomst van het onderzoek heeft gecommuniceerd zonder dat het onderzoek is gevoerd en daarbij vooral zijn eigen wensdromen naar voren heeft geschoven, wat uiteraard zijn goed recht is. Iedereen heeft recht op dromen, zelfs minister Somers.
Ik denk dat het dus essentieel is dat we nu op korte termijn ervoor zorgen dat er een samenwerking is met alle lokale besturen, niet alleen met de administratieve samenwerkingsverbanden van twintig, dertig verschillende lokale besturen samen, maar dat VDAB daadwerkelijk met elk lokaal bestuur in Vlaanderen een operationele samenwerking heeft en ook rapporteert aan dat lokaal bestuur over de impact van die samenwerking en de werkzaamheden van VDAB op dat lokale niveau. Tot op vandaag gebeurt dat niet of nauwelijks, krijgen lokale besturen heel weinig zicht op de impact van de acties die op het grondbied gebeuren. Het zou dus een grote stap vooruit zijn als we op die manier ook lokale besturen kunnen responsabiliseren.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Collega’s, toen ik indertijd werk zocht, ongeveer twintig jaar geleden, ben ik me ook gaan inschrijven bij de werkwinkel in Ninove. Dat was er toen nog in Ninove. Eigenlijk was dat een VDAB-kantoor. Toen vond ik dat goed, omdat er een persoonlijke aanpak was, omdat het dichtbij was. Ik kon ergens naartoe. Vergelijken we met nu, dan stellen we vast dat men alles digitaal moet doen, via de computer, en dat je eigenlijk vacatures krijgt via robots en via artificiële intelligentie en noem maar op. De selectie gebeurt dus niet meer zozeer menselijk, maar vooral digitaal. Als ik dan lees wat de heer Somers heeft gecommuniceerd, namelijk dat het gepland onderzoek een “concrete invulling” moet geven aan de overheveling, “zoals een bemiddelaar in elk gemeentehuis of ambtenaren die van deur tot deur gaan om werklozen te activeren”, dan stel ik me daarbij voor dat minister Somers eigenlijk opnieuw naar twintig jaar geleden wil, omdat het toen beter was. Ik vermoed dan dat hij dat zegt.
Minister, nu zegt u dat het onderzoek eigenlijk gaat over de analyse van de voor- en nadelen van decentralisatie. Als ik het goed heb begrepen, zei u ook dat dat niet noodzakelijk samenhangt met een inkanteling van VDAB in het lokaal bestuur. Eigenlijk vond ik het vroeger ook beter dan nu, omdat er toen een persoonlijke begeleiding was, omdat je op een meer persoonlijke en intensieve begeleiding kon rekenen. Nu kan ik in Ninove niet meer terecht als ik naar VDAB wil gaan. Ik moet daarvoor naar Aalst, wat impliceert dat ik daarvoor alweer de auto moet nemen en noem maar op. Ik kijk dus uit naar de resultaten van het onderzoek, want mijn persoonlijke mening is dat, als we in een lokaal bestuur kunnen samenwerken met VDAB, dat toch wel de werkzaamheid zal kunnen verhogen. Ik heb in Ninove immers al vastgesteld dat als iemand via artikel 60 bijvoorbeeld wordt tewerkgesteld, dus via het OCMW, dat niet altijd even moeiteloos verloopt omdat de mensen van het OCMW nog andere taken hebben dan louter die tewerkstelling via artikel 60. Concreet ben ik dus voor die persoonlijke begeleiding, en eigenlijk ook voor de inkanteling in de steden en de gemeenten. Ik heb geen bijkomende vragen. Ik wacht gewoon het onderzoek af. Ik wilde ook mijn mening daarover meedelen.
De heer Ongena heeft het woord. U schijnt Bart Somers te kennen.
Ja, ik wil mij eerst verontschuldigen. Niet aan minister Somers, voor alle duidelijkheid. Ik had in mijn toelichting gezegd dat we met deze commissie naar Denemarken zijn geweest, maar ik had mij vergist. Met de commissie Binnenlands Bestuur zijn we naar Denemarken geweest, en hebben we van de Deense mensen uitleg gekregen over hoe, onder andere, activering en tewerkstelling vanuit lokale besturen wordt vormgegeven. Dat was zodanig enthousiasmerend dat we daar natuurlijk, zeker vanuit onze fractie, met veel interesse naar kijken.
Ik vind het jammer dat ik een zeker conservatisme bij de collega’s hier merk. Nochtans komt die vraag of vaststelling niet uit de lucht gevallen. Collega Verbeurgt, we hebben het vorige week nog gehad over onze gezamenlijk frustratie over hoe VDAB vandaag, bijvoorbeeld, omgaat – of toch lijkt om te gaan, ik wil een zekere voorzichtigheid aan de dag leggen – met de nieuwe verplichting naar sociale huurders om een job te zoeken. Daarbij krijgen we toch weer het signaal dat sociale huurders zich enkel bij VDAB moeten komen inschrijven, ‘c’est tout’. Actief op het veld gaan, dat willen ze niet doen. Bij Oekraïners hebben we dat ook gezien. Er zijn tal van voorbeelden waar we toch allemaal een zekere frustratie voelen – ik toch, en ik merk dat bij sommige collega’s ook – over de manier waarop VDAB daarmee omgaat, en we toch geloven dat lokale besturen – met hun nabijheid, zeker naar inactieven toe, en met hun netwerken – meer succes zouden kunnen boeken.
Ik vind het dus heel goed dat u zich niet aan dat conservatisme bezondigt, minister. U noemde het een zeer waardevol onderzoek, u zei dat decentralisatie volgens u ook wel een hefboom kan zijn. Maar – en daar volg ik u, laat daar geen misverstand zijn – we moeten kijken naar de schaal. Efficiëntie moet natuurlijk vooropstaan. Ik denk dat niemand – in de mate dat ik hem ken, ook minister Somers niet – pleit voor 300 VDAB’s, als ik sommigen kan geruststellen, maar er zou wel een zekere doorstroom moeten zijn van bevoegdheden naar lokale besturen. Het kan alleen maar meer succes opleveren, minder is moeilijk op sommige terreinen. Het kan dus alleen maar beter zijn.
Ik heb nog twee zaken. Ik heb vastgesteld dat u hebt gezegd dat er geen impactstudie naar VDAB in zit, maar natuurlijk kun je het ene niet loskoppelen van het andere. Daarnaast hebt u natuurlijk ook zelf de doorlichting van VDAB aangekondigd. Dus ik denk dat het toch belangrijk is dat die twee samensporen naar elkaar, en dat de impactstudie, wellicht dan in dat ander onderzoek van u, in die doorlichting aan bod zal komen. Ik denk dat we dat best in één keer doen, dat we niet deze onderzoeken doen en dan nog eens andere onderzoeken doen. Want dan gaan we nog meer tijd verliezen. En ik voel toch ook bij de collega’s een zekere ambitie om er iets te gaan aan doen.
Ten tweede had ik zelf ook het voorstel gedaan rond de pilootprojecten. Ik ben blij dat collega Ronse mee op de kar springt, want ik geloof ook dat daar wel een mogelijkheid moet zijn. We weten dat dit waarschijnlijk vooral beleidsvoorbereidend zal zijn naar de volgende regering, wie daar ook moge inzitten. Maar we moeten daar niet op wachten. Ik geloof ook wel dat er misschien pilootprojecten mogelijk zouden zijn, niet om een hele VDAB door te schuiven naar die gemeenten, maar wel om bepaalde taken en meer verantwoordelijkheden bij die lokale besturen te leggen. Daarbij denken we ook na, collega Ronse, heel terecht van u, over een zekere responsabilisering. Dat is evident. U zult zelf zeggen dat we geen Zelzates willen, natuurlijk niet. Ik denk dus dat die oefening wel al kan gemaakt worden in de vorm van een pilootproject.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, collega’s, ik wil daar kort op aansluiten.
Ik denk dat de naam van minister Somers hier meer is gevallen dan in de commissies waar hij zelf verantwoordelijk voor is. Iets zegt mij dat hij dat ook wel heel leuk zal vinden, dat er zoveel over hem gesproken wordt.
Maar ik wou twee dingen toevoegen: ten eerste sluit ik mij aan bij collega’s die zeggen dat eender welk onderzoek dat ons kan helpen om de situatie beter te begrijpen, en eventueel positieve evoluties door te trekken in de toekomst, een heel goede zaak is. Goed dat er onderzoek gebeurt. Wat ik natuurlijk wel hoop is, als er onderzoek gebeurt, dat men dat niet zomaar naast zich gaat neerleggen. Dat zien we jammer genoeg af en toe gebeuren in politieke middens. Er wordt heel goed onderzoek gedaan, en uit politieke overwegingen kiest men dan om dat naast zich neer te leggen. Laten we hopen dat dat nu niet gebeurt.
Ten tweede sluit ik mij ook wel aan bij de collega’s die zeggen dat onderzoek niet voor de korte termijn is. Het steekt bij mij een beetje als er hier collega’s zijn die hun beklag doen over de werking van VDAB. Welke politieke verantwoordelijkheid kleeft daaraan vast, denk ik dan. Dat zijn dan de mensen uit de partijen die al x-aantal jaren aan het besturen zijn. Dat zeg ik niet om een sneer uit te delen. Dat is een politieke verantwoordelijkheid van zij die mee aan de macht zijn. Het is iets te makkelijk om altijd alle schuld op VDAB te steken. Je kunt op dit moment daar ook wel winst gaan boeken op korte termijn, denk ik. Mensen die bij VDAB werken staan onder veel druk. Er schort ook wel aan begeleiding op maat. Je ziet dat er een soort van overbelasting is. Ook daar moet er op korte termijn, op dit moment, voor gezorgd worden dat de mensen die begeleiding krijgen bij VDAB, die daar vandaag op rekenen, ook de best mogelijke hulp krijgen.
Ik wil wijzen op het risico dat we ons blindstaren op de onderzoeken die de heilige graal al dan niet met zich meebrengen over hoe alles er in de toekomst uit zou moeten zien. Ik geloof daar niet in. Ik zou zeggen, leg de prioriteit en de focus daar waar die nodig is: op een sterkere VDAB vandaag de dag. Laat onderzoek dan op tijd uitwijzen welke stappen we in de toekomst moeten zetten.
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega’s. Als ik het mag samenvatten, collega Annouri, dan ontwaar ik bij u, net zoals bij mij en bij vele andere collega’s, een gezonde dosis ongeduld. Dat is belangrijk in de politiek want alles duurt heel lang en daar zijn we voor een heel deel zelf verantwoordelijk voor. Wat bedoel ik daarmee? Studeren is inderdaad goed. Dat is meteen een antwoord op een aantal vragen die hier gesteld zijn. Het is evident dat die twee complementair zijn. De bestekken moeten op elkaar worden afgestemd. Het een is het onderdeel van een grotere decentralisatieoefening, namelijk de vergelijking met de lokale arbeidsmarktpraktijken in een aantal Europese landen. Het onderzoek waar ik het over had en dat ik ga bestellen, is een existentiële vraag naar de toekomst van ons arbeidsmarktbeleid in Vlaanderen. Maar intussen mogen we niet stilzitten. Ik geloof heel sterk in een aantal piloten op het lokale niveau. Lokaal is dan, wat mij betreft, regionaal. In mijn eigen gemeente gaan we niet in staat zijn, die is zo klein, om een eigen VDAB of een eigen werkwinkel te organiseren. Dat is onmogelijk. Maar in een regio van 120.000 mensen is dat wel mogelijk. Ik geloof heel sterk in die lokale partnerschappen.
Ja, ik sta positief ten opzichte van alle voorstellen die op korte termijn kunnen werken. Ik vind het belangrijk dat het parlement die positieve voorstellen doet, vaak over meerderheid en oppositie heen. Het trio-experiment van collega Ronse is alvast genoteerd.
Collega Malfroot, u hebt geen echte vraag gesteld maar u bent pro samenwerking. Dat is inderdaad ook goed.
Collega Ongena, u hebt complementariteit bepleit.
Hiermee heb ik uw bijkomende vragen beantwoord, collega’s.
De heer Ronse heeft het woord.
Mijn slotbedenking is er eentje rond de semantiek en de retoriek waarmee we dit thema hier bespreken.
De semantiek mag niet zijn dat VDAB er niets van bakt en dat we dus een poging gaan wagen om dat aan de lokale besturen over te geven. Ik weet dat de top van VDAB enorme inspanningen aan het doen is op het terrein om monitoringsystemen in te zetten om te kijken hoe we de bemiddelaars op een uniforme manier kunnen laten werken, wat zij allemaal voorstellen en of dat allemaal is aangepast. Men is nu ook kwaliteitscontrole aan het instellen.
Op het terrein zijn er best wel veel mensen die gemotiveerd aan de slag zijn. Tegelijk zie ik wel heel veel potentieel in die lokale besturen omdat je het voordeel hebt dat je zeer dicht op de markt zit en dat je vanuit een lokaal bestuur vrij hands-on kunt werken. Alle beschouwingen en reserves, over de schaalgrootte over de uniformiteit naar sancties en andere, zijn zaken die meespelen. Maar ik denk dat we, naast die studie die nuttig en goed is en die we met plezier gaan lezen, ook die experimenten nodig hebben. Ik ben blij dat iedereen daarmee akkoord is. Ook u, minister, zegt dat we ervoor gaan. Drie steden, allemaal met een ander profiel, daaruit gaan we veel leren. We zullen meteen ook zien of onze reserves klopten of niet, zodanig dat een volgende Vlaamse ploeg aan de slag kan gaan met goede praktijken en verder kan bouwen.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Aansluitend op de opmerking van collega Ronse over de semantiek, wil ik het volgende zeggen. Ik denk dat hij een terecht punt heeft. Als er enige terughoudendheid is, dan komt die misschien wel voort uit die semantiek. De communicatie van minister Somers vertrok inderdaad vanuit een analyse dat VDAB niet werkt en het dus aan de lokale besturen moest worden gegeven. Het is zelfs in de gemeenteraad van Mechelen letterlijk zo gezegd.
Collega Ongena, het is op korte termijn geen oplossing. Een betere samenwerking met lokale besturen: ja. Maar een decentralisatie-oefening lost op korte termijn niets op. Eén, omdat het een oefening is die veel tijd en energie zal kosten. Twee, zoals hier ook al is gezegd, omdat bepaalde lokale besturen daar vandaag gewoon niet toe in staat zijn.
Mijn vraag is vooral, en ik weet dat we daarin bondgenoten zijn, is dat we vooral op korte termijn moeten kijken wat we kunnen doen om de werking van VDAB te versterken. We moeten ervoor zorgen dat de mensen die daar vandaag aan de slag zijn, die daar hun uiterste best doen om er een succes van te maken, hun werk beter kunnen doen. We moeten minder focussen op de structuren, de tussenschotten en dergelijke meer, maar echt aan de slag gaan met de mensen die werk zoeken. En laat ons die langetermijnstudies, met veel plezier, voeren maar laat ons toch vooral focussen op wat we op korte termijn kunnen doen om die arbeidsmarktbemiddelaar efficiënter en effectiever te kunnen laten functioneren, in het belang van de welvaartstaat zoals we die vandaag kennen.
Het is belangrijk dat er gewoon op het terrein gewerkt wordt. Capacity building kan daar een heel belangrijke bron van inspiratie zijn. Er wordt op het terrein al heel wat werk verzet, zowel door VDAB, partners als lokale besturen. Als we de onderzoeken ernaast kunnen leggen, zowel met betrekking tot de toekomst van VDAB als met betrekking tot best practices uit het buitenland, kunnen we daar in de toekomst alleen nog beter mee werken op lokaal en op Vlaams niveau. Wordt vervolgd.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Minister, u zegt dat ik pro samenwerking ben, maar ik ben eigenlijk pro inkanteling. De expertise zit ook bij VDAB. Die mensen zijn opgeleid om werkzoekenden naar een job te leiden. Ik zou die expertise willen behouden, maar dan meer op de vloer en bij het lokaal bestuur. Ik zou eerder terugkeren naar vroeger om het zo te zeggen. Ik zou zeker en vast rekenen op hun expertise en kennis inzake toeleiden naar werk.
De heer Ongena heeft het woord.
Collega Verbeurgt, uiteraard moet men op korte termijn ook dingen blijven doen. Evident. Deze en de andere studie en de doorlichting mogen nooit een aanleiding zijn om nu dan maar niets te doen en af te wachten. Natuurlijk, in de politiek moet je ook op langere termijn denken, dat is ook een essentieel onderdeel. Ik vind het goed dat er politici zijn die duidelijke ideeën in de markt zetten en een richting aangeven en nu, beleidsvoorbereidend, naar een volgend regeerakkoord – we zullen zien wie daar zit – misschien elementen aanreiken om het fundamentele debat te voeren. Dat moet gaan over de rol van VDAB en van het lokaal bestuur, en dat moet grondig gebeuren. We zullen dan wel zien welke richting men kiest. We moeten op korte en langere termijn denken. Dat is essentieel voor de politiek.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.