Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Bex heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag die ook wel wat aansluit bij de Septemberverklaring die de minister-president vorige week heeft gedaan en die in het licht stond van de energiecrisis waarin we ons op dit moment bevinden en ook de zeer hoge inflatie die volgens het Federaal Planbureau voor 2022 zou uitkomen op 9,4 procent en voor 2023 op 6,5 procent.
De burgemeesters van de Vlaamse centrumsteden hebben al samengezeten om aan de Vlaamse Regering meer middelen te vragen. We hebben in de plenaire vergadering vernomen dat dat niet in het kantoor van burgemeester De Wever was, maar in de raadzaal van het Antwerpse stadhuis. De minister-president heeft in zijn Septemberverklaring gezegd dat ook de lokale besturen het niet gemakkelijk hebben in deze energiecrisis en dat de Vlaamse Regering hen met vele tientallen miljoenen euro's zal ondersteunen. Ik denk dat ik in het centenboekje gevonden heb dat het gaat om ongeveer 52 miljoen euro extra, boven op de jaarlijkse indexering van middelen uit het Stedenfonds voor de Vlaamse steden en gemeenten.
We moeten in deze commissie natuurlijk kijken naar wat de Vlaamse Regering van plan is te doen voor Brussel. De Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) krijgt jaarlijks een dotatie van 27 miljoen euro van de Vlaamse Gemeenschap. Deze middelen worden enkel geïndexeerd voor de uitgaven die personeel betreffen. Het niet-indexeren van andere werkingsmiddelen zoals energie, onderhoud en bouwkosten weegt als jaarlijks terugkerende feitelijke besparing zwaar op de werking van de VGC, en dus nog meer in jaren waar de kosten voor energie en dergelijke nog sterker toenemen dan gewoonlijk. Daarnaast werd de investeringssubsidie van 1,116 miljoen euro voor gemeenschapsinfrastructuur al sinds 1994 niet meer geïndexeerd.
Tegelijkertijd zien vele organisaties in Brussel hun werkingskosten door de inflatie en de hoge energieprijzen enorm toenemen. Hierdoor komt hun dienstverlening onder druk te staan. De VGC ondersteunt tal van organisaties in Onderwijs, Welzijn, Cultuur en Jeugd. Omdat een verhoging van hun werkingsmiddelen op dit moment cruciaal is, heeft de VGC besloten om een indexering van 3 procent in 2022 en daarbovenop nog eens 3 procent in 2024 toe te passen op haar steun aan deze organisaties. Uiteraard moest de VGC daarvoor middelen vrijmaken in haar begroting.
Ik heb in het centenblaadje ook gezien dat er een extra budget komt van 1,5 miljoen euro voor het Brusselfonds, maar ik blijf toch met een aantal vragen zitten.
Ten eerste, in welke mate houdt alles wat nu binnen de Vlaamse Regering afgesproken is, in dat de VGC een gelijke behandeling krijgt als de Vlaamse centrumsteden?
Ten tweede, bent u voorstander van een volledige indexatie van de volledige dotatie en van de investeringssubsidie? Zelfs als u daar voorstander van bent, wat is daarrond dan afgesproken?
Hoe bent u van plan om de middelen van de VGC op lange termijn bestendig te maken tegen inflatie, door middel van een volledige automatische indexering? Dat is een vraag die hier blijft terugkomen, zoals u merkt.
Op welke andere manier bent u van plan om rechtstreeks Brusselse Nederlandstalige organisaties in de verschillende sectoren te ondersteunen?
Minister Dalle heeft het woord.
Dank uw wel, collega Bex, voor uw vraag. Gelet op de meerlagigheid van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, door het sui-generiskarakter van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de specifieke rol van de Vlaamse overheid bij het voeren van een integraal, globaal Vlaamsegemeenschapsbeleid in Brussel, is de relatie tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC voor heel wat aspecten niet te vergelijken met de verhouding tussen de Vlaamse overheid en de lokale besturen, meer specifiek de centrumsteden in het Vlaamse Gewest. De Vlaamse Gemeenschap en de VGC hebben hetzelfde belang, hetzelfde einddoel en dezelfde actieradius met het Nederlandstalig gemeenschapsaanbod in Brussel. Dat valt dus niet zomaar een-op-een te vergelijken.
Als Brusselminister heb ik mij geëngageerd tot een constructief partnerschap met de VGC, waarbij beide instellingen elkaar respecteren en versterken. U weet dat ik deze regeerperiode werk gemaakt heb van de vernieuwing van de bestuurlijke instrumenten voor de VGC in het zogenaamde Brusseldecreet, waarbij ze sinds vorig jaar een strategisch meerjarenplan met strategische doelstellingen hanteren, en dit gekoppeld aan een juiste en evenwichtige financiering, met duidelijke informatie over welke middelen ze inzetten voor welke strategische doelstellingen. We hebben ook een goede afstemming en maximale samenwerking op het vlak van de toekenning van investeringssubsidies en dit zowel via de reguliere middelen van het Vlaams Brusselfonds als via de relancemiddelen en de toekenning van de investeringssubsidies.
Bij de Septemberverklaring heeft de Vlaamse Regering extra middelen uitgetrokken in 2023, 2024 en 2025 om de lokale besturen te helpen bij het opvangen van de oplopende kosten. Mijn collega Bart Somers zal daartoe concrete afspraken maken met de VGC. Maar u zult ongetwijfeld opgemerkt hebben dat er in die verdeling ook een aandeel is voor de VGC, ten belope van 0,5 procent. De VGC wordt dus wel degelijk meegenomen in die extra middelen die zullen worden toegekend.
Vanuit mijn bevoegdheid Brussel zal ik ook onze structurele partnerorganisaties bijkomend een toelage toekennen in 2023. Bijkomend onderzoek ik ook om een inspanning te doen voor de Vlaams-Brusselse organisaties die voor hun werkingsmiddelen afhankelijk zijn van de VGC. Ik nam daarover contact op met de Collegevoorzitter en we zullen bekijken hoe we dit zo efficiënt mogelijk kunnen organiseren.
Tot slot, ook op het Vlaams Brusselfonds komt er een bijkomende injectie van middelen om tegemoet te komen aan de stijgende kosten bij investeringsnoden voor de uitbouw, vernieuwing of herinrichting van gemeenschapsinfrastructuur in Brussel. Ik denk dat we op die manier een correcte inspanning kunnen doen voor de VGC en ons Vlaams-Brussels middenveld.
Ik wil nog een laatste bedenking meegeven. Toen we het hier hebben gehad over het Brusseldecreet en over de vernieuwing van het toezicht op de VGC en de beheercyclus die we voor de VGC gemoderniseerd hebben, was een terugkomende vraag om de dotatie aan de VGC te indexeren volgens de regels van het Gemeentefonds. Ik denk dat uw fractie daarom vroeg, collega Bex, maar ook de Vooruit-fractie, die hier nu niet aanwezig is. Ook collega Goeman vroeg om die 3,5 procent. Als je vandaag de situatie bekijkt, moet je vaststellen dat de VGC-dotatie op een betere manier wordt geïndexeerd dan de middelen van het Gemeentefonds. In tijden van lage inflatie was die vaste 3,5 procent aantrekkelijk, vandaag is het indexeringsmechanisme voor de VGC-dotatie aantrekkelijker. Wij zorgen voor een indexering ten belope van 63 procent volgens de spilindex. De andere middelen zijn werkingsmiddelen die niet geïndexeerd worden. Op die manier zal de indexering van de VGC-dotatie dit jaar en zeker volgend jaar beter zijn dan de 3,5 procent die klassiek aan het Gemeentefonds toekomt. Wat dus ooit een nadeel leek te zijn, is vandaag een voordeel geworden. Ik denk dat dat toch ook een belangrijk element is in dit debat.
De heer Bex heeft het woord.
Ik wil de minister eerst en vooral bedanken voor zijn antwoord.
63 procent van die dotatie – ik ga proberen om er wat structuur in te steken – wordt inderdaad geïndexeerd. Ik denk dat het belangrijk is om nog te verduidelijken dat die 63 procent personeelsuitgaven betreft. Dat van die andere middelen, die 37 procent, dat wordt ook vaak gebruikt om organisaties te ondersteunen die eveneens geconfronteerd worden met een stijgende personeelskost. Dus idealiter zou toch dat volledige bedrag geïndexeerd worden, want daar stijgen die kosten ook met de spilindex, waar u naar verwees.
Wellicht hebt u een punt als u zegt dat die spilindex vandaag voordeliger is dan die 3,5 procent, maar wij blijven toch pleiten voor een gelijke behandeling van de VGC met de andere steden en gemeenten. Ik denk dat dat echt een belangrijk principe is en dat het echt jammer is – en dat blijven wij toch vinden, minister – dat de Vlaamse Regering de indruk geeft dat de lokale besturen in het Vlaamse Gewest een streepje voor hebben op de VGC. Ik denk dat er, bijvoorbeeld met de responsabiliseringsbijdrage die Vlaanderen heeft overgenomen, een zeer belangrijke geste is gebeurd richting de Vlaamse steden en gemeenten en dat het jammer is dat er niet gezocht wordt naar een manier om ook voor de VGC een gelijkaardige inspanning te leveren.
Wat betreft de middelen voor 2023, 2024 en 2025, waarvoor u verwijst naar minister Somers, klopt het dan dat 0,5 procent van die 50 miljoen euro – dus 500.000 euro – gespreid wordt over drie jaar? Kunt u dat dan misschien nog wat verduidelijken? Want dan heb ik u niet correct begrepen.
Ten tweede, die 1,5 miljoen euro die u zelf hebt bekomen voor het Brusselfonds, is dat dan ook gespreid over drie jaar of is dat iets wat u in het komende begrotingsjaar kunt besteden?
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord.
Ik denk inderdaad dat het mogelijk moet zijn om te bekijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat de VGC ook in tijden van torenhoge inflatie voldoende steun krijgt en dus ook kan geven aan de vele Vlaamse organisaties die in Brussel actief zijn. Die organisaties, dat Vlaams middenveld in Brussel is inderdaad heel belangrijk om die band tussen de hoofdstad en de rest van Vlaanderen sterk te houden, waar wij, althans de leden van deze commissie, allemaal voorstander van zijn. Vanzelfsprekend pleit ik er wel voor dat deze oefening gemaakt wordt met een budgettair evenwicht voor ogen, zeker in tijden waarin het bijzonder moeilijk gaat voor iedereen. Ook de middelen van de Vlaamse Regering zijn nu eenmaal beperkt. Dat is iets wat we toch moeten blijven benadrukken.
Het valt toch ook op te merken dat de situatie van de centrumsteden – en u hebt dat opgemerkt, minister – niet helemaal gelijk is aan die van de VGC. Het is al genoeg gezegd, we zitten in een soort van sui generis. Dat heeft zijn voordeel, dat heeft misschien soms zijn nadeel, maar ik stel vast dat het in vele gevallen – en ook zeker nu eigenlijk – bepaalde voordelen met zich meebrengt. Het kan natuurlijk ook niet zijn dat we soms zeggen dat we vergeleken moeten worden met steden en op andere domeinen zeggen dat we eigenlijk geen stad zijn en een heel ander statuut hebben, wanneer het in de ene situatie beter uitkomt dan in de andere.
Ten slotte denk ik ook, minister, dat er ook wel eens een moment moet zijn om een soort kosten-batenanalyse te durven maken van subsidies die Vlaanderen toekent in Brussel. We moeten eens durven kijken waar subsidies overal naartoe gaan en wat de meerwaarde is. Ik ga mij daar nu niet over uitspreken, maar wij moeten dat ook durven doen, ook zeker in tijden wanneer het moeilijk is. Subsidies moeten misschien soms gerichter worden toegekend, waarbij ze echt wel een meerwaarde hebben voor het kwaliteitsmerk dat Vlaanderen aanbiedt in Brussel. Het zou ook ten goede komen aan Vlamingen in Brussel. Uiteraard staan wij open voor iedereen hier in Brussel. Ik denk dat de tijd voor het subsidiëren van – en ik geef een voorbeeld – courgetteboerderijen toch wel voorbij moet zijn.
Minister Dalle, hoe zit het met de courgetteboerderijen?
U hebt het woord.
Daar wil ik zeker iets over zeggen, voorzitter. Collega Bex, de VGC is natuurlijk een zogenaamd ondergeschikt bestuur, maar verschilt toch ook op heel wat punten van onze Vlaamse steden en gemeenten. Ik geef twee voorbeelden. Een, de verantwoordelijkheden van een Vlaamse stad of gemeente zijn breder dan die van de VGC, bijvoorbeeld inzake alle gewestmateries, gaande van de wegen, de parken, het onderhoud, de riolering en dergelijke. Dat zijn zaken die de VGC uiteraard niet hoeft te doen. Op dat vlak is er dus toch een verschil qua taken en verantwoordelijkheden, doordat de VGC beperkt is tot de gemeenschapsaangelegenheden. Twee, bepaalde mechanismen, ook financiële mechanismen die nadelig zijn, gelden niet of op een andere manier voor de VGC. Ik denk bijvoorbeeld aan de responsabiliseringsbijdragen voor pensioenen in de begroting, waarbij er geen tussenkomst is voor de VGC, in tegenstelling tot steden en gemeenten. Die context is dus wel verschillend, wat volgens mij verantwoordt dat niet alle behandelingen exact hetzelfde zijn.
Wat de concrete vraag om gelijke behandeling betreft: ik heb gezegd dat die 3,5 procent in het verleden aantrekkelijk was. Dit jaar is die 3,5 procent minder dan wat we zullen toekennen en volgend jaar nog veel minder. Je merkt dus dat de automatische indexering van de looncomponent – en 63 procent is niet weinig – wel belangrijk is.
Voor de rest is het een globaal debat over de niet-indexering van werkingsmiddelen. Als ik de vergelijking maak met vele vzw’s en organisaties van het middenveld, komt de VGC hier eigenlijk helemaal niet slecht uit, integendeel, al besef ik natuurlijk dat die budgettaire context ook voor de VGC niet gemakkelijk is. We zijn daarom aan het bekijken of we iets extra’s kunnen doen, vooral ook om ervoor te zorgen dat die Brusselse organisaties die ondersteund worden door de VGC, extra ondersteuning kunnen genieten.
U hebt ook vragen gesteld over die extra middelen die vanuit lokale besturen, onder coördinatie van Bart Somers, zullen worden toegekend. Vandaag gaat het in de budgettabellen over een totaalbedrag van 300 miljoen euro: 75 miljoen in het eerste jaar, oplopend tot 100 miljoen en vervolgens tot 125 miljoen euro, waarvan dus 0,5 procent vooraf genomen wordt voor de VGC. Dat is dus een totaalbedrag van 1,5 miljoen euro.
Ik ga daar voor het overige geen uitspraken over doen, omdat de concrete invulling en het concrete bedrag nog zullen worden besproken in de regering. Collega Somers zal dat nog nader preciseren.
Wat mijn eigen middelen betreft: u weet dat wij voor het Brusselfonds vanuit relancekredieten 10 miljoen euro extra hebben kunnen uittrekken. Ik heb daarnet ook gepreciseerd dat de helft van die vastleggingen al in 2021 is gebeurd en dat we het ook dit jaar grotendeels zullen kunnen toekennen, dus die volledige 10 miljoen euro. Wat komt daar nu nog bij? We zullen in 2023 1,5 miljoen euro extra krijgen en in 2024 1 miljoen euro. Dat zijn dus middelen – in totaal 2,5 miljoen euro – die de komende twee jaar integraal geïnvesteerd zullen worden in Brusselse gemeenschapsinfrastructuur.
Dan kom ik tot de laatste opmerking van collega Vanlouwe, dat de doelmatigheid van onze subsidiëring verder bekeken moet worden. Het is uiteraard de topprioriteit van onze administratie, het Agentschap Binnenlands Bestuur - Coördinatie Brussel, om die aanvraagdossiers op een goede manier te behandelen en erover te adviseren. Wel wil ik erop wijzen dat wij een zeer uitgebreid traject hebben gelopen, met een wetenschappelijke evaluatie van onze twee subsidielijnen, waarbij we nieuwe subsidierichtlijnen hebben opgesteld, die we hier ook hebben voorgesteld. Voor het Brusselfonds is er een loutere focus op infrastructuur. Daar waar in het verleden nog bepaalde projecten werden ‘opgevist’, als ik het zo onrespectvol mag uitdrukken, doen we dat nu niet meer. We gaan echt 100 procent investeren in Vlaamse gemeenschapsinfrastructuur. Dat is ook wat het afgelopen jaar is gebeurd.
Ten tweede, de projectmiddelen hebben we via Polsslag Brussel ook hervormd, met drie duidelijke criteria, met een aftoetsing aan de criteria door onze administratie.
Mijnheer Vanlouwe, u hebt het over courgetteboerderijen. Ik vermoed dat u verwijst naar CourJette in Jette, waar ik op bezoek geweest ben. Onze investering daar was geen projectinvestering maar was een investering voor de infrastructuur die daar gebouwd wordt. Het ging om de ondersteuning van dat project maar eigenlijk ook om de openstelling van het project voor de buurt. Onder meer de jeugdbeweging JNM krijgt daar een locatie vanwaaruit ze kunnen opereren. Dat gaat dus over gemeenschapsinfrastructuur die duurzaam ter beschikking wordt gesteld, niet alleen van die biologische plukboerderij maar ook van het bredere middenveld en de buurt. In die zin is dat dus ook een investering waar ik 100 procent achter sta en die past binnen onze richtlijn in het kader van het Brusselfonds.
De heer Bex heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Ik wil u nog twee kleine bedenkingen en een vraag meegeven. Ten eerste betaalt de VGC wel degelijk een responsabiliseringsbijdrage, zij het misschien een kleiner bedrag. Ten tweede: uiteraard focust de VGC op gemeenschapsaangelegenheden en niet op gewestaangelegenheden. Maar mijn vraag was ook niet om de VGC de middelen toe te kennen die bijvoorbeeld Antwerpen krijgt; mijn vraag was om, wat betreft de middelen die ze krijgt voor de gemeenschapsaangelegenheden, dezelfde principes toe te passen als voor de steden en gemeenten in Vlaanderen.
Ten derde wil ik u nog een suggestie meegeven. U hebt met het Brusselfonds middelen voor infrastructuurprojecten. We weten dat de bouwkosten voor lopende infrastructuurprojecten de laatste tijd fel stijgen. Ik wil u dus de suggestie meegeven om te bekijken of er lopende projecten zijn waarvoor extra steun nodig is in plaats van alleen maar nieuwe projecten op te starten, want we moeten natuurlijk wat vandaag al in gang gezet is, ook betaald krijgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.