Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de aanpak van het lerarentekort
Vraag om uitleg over het tekort aan schooldirecteurs
Vraag om uitleg over de lerarenbonus in het kader van het lerarentekort
Vraag om uitleg over de inzet van plage-uren en de verhouding tussen die uren en de mogelijkheid van betaald overwerk
Vraag om uitleg over de aanpak van het lerarentekort en de voorstellen van het Netoverschrijdend Overlegplatform Directeurenorganisaties Basisonderwijs daarover
Vraag om uitleg over de Commissie van Wijzen
Verslag
Mevrouw Ampe heeft het woord.
Mijn vraag gaat over vergoedingen voor leerkrachten die bijkomende diploma’s behalen. In de privésector is het logisch dat iemand, als hij zich bekwaamt in meerdere vakdomeinen, opslag kan vragen, die dan af en toe ook toegekend wordt. Maar in de publieke sector, en zeker in het onderwijs, is dat niet zo gemakkelijk. Je wordt verloond op basis van je bekwaamheidsbewijs en je anciënniteit. Afhankelijk van het feit of je een tijdelijke leerkracht bent of vastbenoemd, kan er ook nog een verschil in verloning zijn. Maar sommige leerkrachten behalen bijkomende diploma’s, bijvoorbeeld in doventaal of van opleidingen rond diversiteit of anderstaligheid. Daarmee kunnen ze jongeren helpen in hun verdere ontwikkeling.
Minister, hebt u plannen om leerkrachten die zich verder bekwamen, beter te vergoeden?
Ik heb ondertussen vernomen dat er wel een systeem is om daarvoor een aanvraag in te dienen, maar blijkbaar zijn weinig leerkrachten daarvan op de hoogte. Hoe zult u ervoor zorgen dat mensen met meerdere diploma’s beter verloond worden?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, de start van een nieuw schooljaar is altijd een uitdaging, niet alleen voor de leerlingen maar ook voor de scholen. Leerlingen wachten in spanning tot ze weten bij wie ze in de klas zitten en wie hun leerkrachten zullen zijn. Leerkrachten willen er echt aan beginnen. Maar sommige scholen ervaren problemen bij het invullen van alle plaatsen en uren. Dat is altijd een huzarenstukje. Als er al bij de aanvang van het schooljaar te weinig leerkrachten gevonden worden en leerlingen tijd in de studie moeten doorbrengen, is dat altijd een domper. Ik heb het gezien bij mijn dochter bij haar start in het secundair onderwijs: voor een nieuw vak, dat ze nog nooit gekregen had, moest ze de eerste dagen in de studie doorbrengen. Dat is niet fijn. Daarenboven zien we nu dat sommige leerkrachten op het allerlaatste moment beslissen om in een andere school te gaan lesgeven, bijvoorbeeld omdat die dichter bij huis ligt of omdat de vakkencombinatie of het lesrooster hun meer ligt. Dan moeten scholen toch nog op zoek naar een andere leerkracht, terwijl ze dachten dat het lesrooster volledig ingevuld was.
Bij de start van het nieuwe schooljaar – ondertussen alweer even geleden – hoorde ik op de radio tal van voorstellen om het blijvende lerarentekort aan te pakken. Ik heb van alles gehoord: dingen die motiverend waren maar ook zaken die minder motiverend waren, zoals ‘we moeten nu eindelijk eens leerkrachten hebben die wel zin hebben om les te geven en ambitieus zijn’. Ik denk dat dat een uitschuiver van formaat was. Ik hoorde ook het voorstel om bachelors, masters en onderwijsassistenten aan te werven in het basis- en secundair onderwijs met een eigen verantwoordelijkheid tijdens de schoolwerking. Op dit moment kan dat in het secundair onderwijs, maar in het basisonderwijs is dat nog niet gangbaar. Daarnaast wordt gesteld dat er dringend gekeken moet worden naar de ‘stille reserve’ van leerkrachten die niet of niet meer in het onderwijs werken. Ook werden er voorstellen gelanceerd om op woensdagnamiddag les te geven en om veel grotere klassen te maken. Ik ken heel wat secundaire scholen waar er effectief op woensdagnamiddag lesgegeven wordt. Ik denk niet dat er nog nagedacht moet worden over dat voorstel om grotere klassen te maken, want dat is op sommige plaatsen al een realiteit. Die voorstellen werden door de leerkrachten niet altijd met instemming onthaald. Daarmee werd nogmaals aangetoond – zoals de minister en verschillende collega’s al zeiden – dat er niet zoiets bestaat als één oplossing. En wat voor de ene sociale partner een oplossing is, is voor de andere onbespreekbaar.
Minister, u hebt al verschillende maatregelen genomen om het lerarentekort aan te pakken. Zo u wilt, maken we een kaft met daarop ‘lerarenpact’ en steken we al die maatregelen daarin, dan hebben we toch al een waaier van maatregelen die al genomen zijn door u en door deze regering en die we ook al bekrachtigd hebben in dit parlement.
Een belangrijke maatregel is de start van de proeftuinen om andere concepten in de praktijk uit te testen. Minister, boven op deze maatregelen besliste u dat de lerarenbonus die geldt voor zijinstromers, uitgebreid wordt. Zo kunnen pas afgestudeerde bachelors en masters, die de stap naar het onderwijs willen zetten maar nog geen pedagogisch diploma hebben, een beroep doen op de lerarenbonus. Deze beslissing is sinds 1 september van kracht. Om deze maatregel bekend te maken, zult u een campagne lanceren die gericht is op studenten in het laatste jaar van hun opleiding.
Ook werd onlangs beslist dat duizenden leerkrachten en ambtenaren vanaf 1 september hun loopbaanonderbreking vrijwillig mogen onderbreken om terug te keren naar het onderwijs. Zo kunnen ze bijvoorbeeld hun eigen school of dienst even uit de nood helpen zonder meteen al hun rechten te verliezen.
Kortom, collega’s: er zijn al heel wat maatregelen, maar dé maatregel bestaat uiteraard niet.
Minister, hoe staat u tegenover de verschillende voorstellen die in de pers gelanceerd werden met betrekking tot het lerarentekort? Ik heb het dan vooral over de voorstellen van eind augustus.
Zal er in de toekomst ook aandacht besteed worden aan de ‘stille reserve’? Ik denk namelijk dat dat een belangrijk iets is om naar te kijken.
Welke redenen werden in het SONO-onderzoek (Steunpunt Onderwijsonderzoek) gegeven door leerkrachten om het onderwijs te verlaten? Hoe evalueert u die redenen? Wat kunnen we daaraan doen? Ik vind dit echt wel belangrijk.
In welke mate staan scholen achter de beslissing omtrent de uitbreiding van de lerarenbonus? Zij moeten namelijk de startende leerkrachten zonder lerarendiploma opvangen en begeleiden. Ook moeten ze soms leerkrachten vervangen tijdens de uren waarin ze een opleiding volgen.
Welke stappen werden ondertussen genomen om de mogelijkheid tot ‘exitgesprekken’ – een voorstel dat ik eerder deed in deze commissie – te creëren, opdat scholen een beter beeld krijgen van de redenen waarom leerkrachten beslissen te stoppen in de betrokken school, om ofwel uit het onderwijs te stappen ofwel les te gaan geven in een andere school?
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Er wordt terecht – en ik ben daar heel blij om, samen met onze fractie – veel aandacht besteed aan het lerarentekort, maar daardoor dreigt een ander tekort wat ondergesneeuwd te geraken, namelijk dat van een tekort aan schooldirecteurs. Collega Daniëls had het over exitgesprekken, dat is een taak van een schooldirecteur. Het belang van een goed schoolleiderschap kan amper worden overschat, want effectieve schoolleiders zijn belangrijk voor een goed schoolklimaat en hebben ook heel veel effect op leerprestaties. En die laatste staan onder enorme druk.
Het Netoverschrijdend Overlegplatform Directeurenorganisaties Basisonderwijs (NODB) vraagt in hun tienpuntenplan terecht om het grote verschil tussen basisonderwijs en secundair onderwijs weg te werken, iets wat ze al heel veel jaren vragen. Daarnaast vragen ze ook om het meelooptraject voor de kandidaat- of startende directeur te verlengen vanaf 1 januari 2023. Een inspiratiegids met daarin de bundeling van de opgedane ervaringen tijdens de meelooptrajecten zal allesbehalve volstaan om mensen over de streep te trekken.
De Vlaamse Regering creëerde nu het ambt van beleidsondersteuner in het basisonderwijs. Voor onze fractie is dat een stap in de goede richting, dat is zeker waar, maar er is meer nodig om het grote tekort en de vele wissels aan directeurs aan te pakken. Het blijft wachten op een echt strategisch plan waarmee de minister het tekort aan directeurs echt wil aanpakken. Het is ook daar, net zoals bij het lerarentekort, vijf over twaalf. De minister laat uitschijnen wel wat tijd te hebben. De minister is bezig met een profiel voor schoolleiderschap en professionaliseringstrajecten. De minister wil eens bekijken of er tools aangereikt kunnen worden om de creatieve oplossingen in de personeelsregelgeving te ontsluiten, want – ik citeer u, minister – “er is veel mogelijk, maar het is niet zo voor de hand liggend”.
Zelf zie ik mogelijkheden in een statuut van directeur-mentor. Een directeur met veel ervaring op de teller, zou – in het kader van loopbaandifferentiatie – zijn kennis de laatste jaren van zijn loopbaan moeten kunnen doorgeven, andere directies bijstaan en coachen. Ook ervaren directies hebben soms nog nood aan een luisterend oor of nood aan ondersteuning bij een concrete vraag over hoe bijvoorbeeld omgaan met een conflict op school. Dat kunnen ook directies zijn die al op pensioen zijn. Er zit daar ook een ervaringsdeskundige die nog altijd bereid zou zijn om dat bij een aantal scholen te gaan doen. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat, ten eerste, zowel jongere directeurs als diegenen met meer ervaring het langer volhouden en, ten tweede, meer mensen de stap durven zetten om directeur te worden. Want de koudwatervrees daarvoor is vandaag bij veel mensen nog te groot. Ze weten immers dat ze op een mentor kunnen rekenen, die hiërarchisch niet boven hen staat, maar vooral naast hen, en dat ze er niet alleen voor staan.
Vandaar de volgende concrete vragen, minister.
Wat is uw plan van aanpak om het tekort aan directeurs op korte, middellange en lange termijn aan te pakken? Wat is ook uw strategisch plan?
Ziet u een mogelijkheid om het meelooptraject voor directeurs alsnog te verlengen?
Wat is de stand van zaken van uw voornemen om de creatieve oplossingen in de regelgeving beter te ontsluiten?
Wat is de stand van zaken van de werkgroep die het competentieprofiel van de directeurs moet vormgeven?
Hoe staat u tegenover een mogelijk statuut van directeur-mentor, in het kader van loopbaandifferentiatie en het aantrekken en behouden van nieuwe directeurs?
Mijn tweede vraag gaat over iets waaraan collega Daniëls ook al gerefereerd heeft in zijn vraag, de lerarenbonus in het kader van het lerarentekort.
Midden juli lazen we in de media dat de minister een nieuw voordeel geeft aan zijinstromers in de strijd tegen het lerarentekort. Met behoud van loon zouden zijinstromers tot drie uur per week worden vrijgesteld om een lerarenopleiding te kunnen volgen. Schoolbesturen moesten voor concreter nieuws echter wachten tot de publicatie van de omzendbrief op 25 augustus, een week voor het begin van het schooljaar. Het is niet evident om dan de personeelspuzzel opnieuw te leggen, zeker niet gezien het lerarentekort.
Bovendien bleef er onduidelijkheid. In de media, en ook op de website van de minister, werd herhaaldelijk verwezen naar de mogelijkheid tot het bundelen van de lerarenbonus: “Het is ook mogelijk om die uren op te sparen en te bundelen in bepaalde (examen-)periodes, wanneer ze misschien het meeste nodig zijn: hierover kunnen binnen de school afspraken gemaakt worden.” Ook in de nieuwsbrief van het ministerie van Onderwijs, Schooldirect, werd op 16 augustus gecommuniceerd dat opsparen en bundelen mogelijk is.
In de omzendbrief over de lerarenbonus staat: “De school deelt de lerarenbonus mee aan AGODI via een elektronische zending RL-1 met de dienstonderbrekingscode voor de lerarenbonus.” Er is wel een probleem dat de elektronische zending geen mogelijkheid voorziet om de opgespaarde uren eenmalig op een later moment door te zenden. Aangezien het besluit dat de lerarenbonus verder wettelijk regelt, bij het begin van het schooljaar nog niet definitief werd goedgekeurd, is het bij het begin van het schooljaar voor de scholen niet duidelijk in hoeverre het bundelen van de lerarenbonus wel degelijk mogelijk is, zoals de minister eerder communiceerde.
Maar dan komt op 4 oktober in alle mailboxen van de scholen Schooldirect binnen, met volgende mededeling: “Er is een bijlage met frequently asked questions toegevoegd aan de omzendbrief over de lerarenbonus.” Die moet duidelijkheid brengen, en dat doet die ook. Op de vraag ‘Hoe moeten de scholen het opsparen van de lerarenbonus technisch-administratief uitvoeren?’ volgt het pijnlijke antwoord: ‘Noch het besluit van de Vlaamse Regering (BVR), noch de omzendbrief vermelden de mogelijkheid van het opsparen van uren lerarenbonus.’ Een droog antwoord op een logische vraag van de scholen, gezien uw eerdere communicatie. Het is dus niet mogelijk om de uren van de lerarenbonus te bundelen.
Scholen en leerkrachten eerst verkeerd informeren, en daarna in een bijlage bij een omzendbrief een rechtzetting publiceren. Er had minstens kunnen en moeten staan: ondanks eerdere communicatie is het toch niet mogelijk om de uren te bundelen. En niet in een bijlage bij een omzendbrief, maar minstens in een nieuwsbrief, zodat de scholen er echt op worden geattendeerd. De manier waarop is ook pijnlijk. U legt in de omzendbrief de schuld bij de lezer. ‘Noch in het BVR, noch in de omzendbrief wordt hier iets over vermeld’, met andere woorden, waar haalt u het idee over het opsparen en bundelen? Het staat toch nergens vermeld. Tot op de dag van vandaag zijn er scholen die denken dat het mogelijk is. Niet moeilijk, nogmaals refererend aan wat er op uw eigen website staat. En als ze zoeken in de omzendbrief, dan moeten ze eerst al een bijlage gaan openen, vooraleer ze kunnen lezen dat het een ballonnetje was.
Ook over de startdatum van de lerarenbonus is er veel onduidelijkheid. Eerst werd gecommuniceerd ‘bij de start van hun lerarenopleiding’, nadien ‘vanaf 1 september’. Opnieuw onduidelijkheid troef.
Dit noopt ons tot het stellen van volgende vragen en het uitklaren van een aantal zaken.
Kunt u, minister, duidelijkheid scheppen over de mogelijkheid tot het al dan niet bundelen van de uren van de lerarenbonus, zoals vermeld in Schooldirect op 16 augustus 2022?
Kunt u duidelijkheid scheppen over de reden dat in de omzendbrief pas op 7 september 2022 werd ingevoegd dat de lerarenbonus kan ingaan vanaf 1 september?
Kunt u ook duidelijkheid scheppen over de redenen van de laattijdige en onduidelijke communicatie over de lerarenbonus?
Wat is de stand van zaken tegen het lerarentekort? Welke acties plant u nog te nemen, en op welke termijn?
De heer Danen heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat over de inzet van plage-uren en de verhouding van deze uren ten opzichte van de mogelijkheid tot betaald overwerk, waarrond u de laatste tijd wat maatregelen genomen hebt. In het basis- en secundair onderwijs kunnen leerkrachten al langer geconfronteerd worden met plagelestijden of plage-uren, met dien verstande dat ze zich situeren tussen de onder- en bovengrens van een voltijdse opdracht.
In principe wordt een leerkracht niet extra betaald voor deze gepresteerde uren. Een schoolbestuur kan deze plage-uren dan ook enkel geven wanneer dat organisatorisch noodzakelijk is en wanneer dit op een billijke en transparante manier gebeurt. Over de modaliteiten hiervoor wordt bij de voorbereiding van het schooljaar in elke school onderhandeld in de bevoegde organen.
Naast de mogelijkheid van de onbezoldigde plage-uren kan een leerkracht ook een bijkomende opdracht opnemen in dezelfde school waardoor het maximum van de prestatienoemer wordt overschreden. Het opnemen van deze bijkomende uren kan bijvoorbeeld om een collega te vervangen. Deze extra lestijden of lesuren gelden dan als overwerk en worden extra betaald, tot maximaal 140 procent.
Op 6 december 2021 lanceerde u uw conceptnota ‘Herwaardering van de leraar’. Een van de punten in deze nota om het lerarenambt op te waarderen en om het lerarentekort aan te pakken, is de structurele uitbreiding van de mogelijkheid van overwerk. Met andere woorden: alle voltijdse leerkrachten krijgen de mogelijkheid om 140 procent van hun uren te presteren en hiervoor ook vergoed te worden.
Deze maatregel werd door de onderwijsvakbonden en de onderwijsverstrekkers relatief lauw ontvangen. Nu, bij het begin van het nieuwe schooljaar, blijkt dat leerkrachten die wel gebruik wensen te maken van deze maatregel, vaak geconfronteerd worden met opgelegde onbezoldigde plage-uren.
Ik heb hierover de volgende vragen.
Kunt u een indicatie geven van het gebruik van deze mogelijkheid tot overwerk?
Hoe verhoudt deze maatregel zich ten opzichte van het presteren van onbezoldigd overwerk, met name de plage-uren? Beginnen de uren voor de geldelijke cumulatie met andere woorden pas te tellen na het overschrijden van de maximale prestatienoemer?
Zo ja, wilt u de mogelijkheid onderzoeken om de plage-uren ook te vergoeden?
De heer Laeremans heeft het woord.
Collega’s, in de aanloop naar 1 september worden er traditioneel vanuit verschillende hoeken verschillende ballonnetjes opgelaten omtrent onze onderwijskwaliteit en vooral omtrent het lerarentekort. Het lerarentekort wordt immers steeds urgenter bij zo goed als alle scholen, vandaar ook de roep om meer ingrijpende maatregelen.
Zo waren er de afgelopen maanden de gecontesteerde uitspraken van de topman van het GO!, Koen Pelleriaux, over het ambitiegehalte van ons huidig lerarenkorps en zijn ideeën over de toekomst van het leraarschap, met onder andere de voornemens om meer mensen uit de privésector aan te trekken, om lessen meer te organiseren zoals in het hoger onderwijs en om het ontwerpen van lesmateriaal en evaluaties uit te besteden. Daarna passeerden ook nog Lieven Boeve van Katholiek Onderwijs Vlaanderen (KOV) en Walentina Cools van de Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten (OVSG) de revue met een reeks ideeën, waarvan de meest opmerkelijke de suggestie van mevrouw Cools was om ook op woensdagnamiddag les te geven. Veel van deze ideeën werden al eerder geopperd in het publieke debat en zijn dus niet echt nieuw, of worden – zoals collega Daniëls daarnet aangaf – al in de praktijk toegepast.
Een reeks die volgens ons interessante ideeën bevatte, was de voorstellenbundel van het Netoverschrijdend Overlegplatform Directeurenorganisaties Basisonderwijs, het NODB. Zij deden tien concrete voorstellen. Ik geef enkele voorbeelden. Men zou een extra verloning of vergoeding kunnen toekennen aan leraren die fulltime werken om zo het aandeel deeltijds werkenden te doen dalen. Er zou een jaar extra betaalde stage kunnen komen in de lerarenopleiding om de praktijkshock voor beginnende leraren te milderen. Men zou ook verschillende lerarendiploma’s kunnen toelaten voor eenzelfde leerniveau, namelijk leraar-assistent op graduaatsniveau, leraar-bachelor en leraar-master, om zo meer verscheiden profielen richting het onderwijs aan te trekken. Verder werd geopperd om de maximaal meeneembare anciënniteit voor zijinstromers op te trekken tot twintig jaar.
Minister, via de media vernamen we dat u op 24 augustus de vertegenwoordigers van het NODB hebt ontvangen en dat er overleg is gepleegd omtrent deze voorstellen. Zonder nauwgezet te willen ingaan op elk van de tien pistes, pols ik bij u even naar de voornaamste conclusies en eventuele verdere plannen op basis van deze voorstellen. Graag had ik dus uitleg bij de volgende vragen.
Hoe evalueert u de voorstellen van het NODB? Wat zijn de conclusies van het genoemde overleg?
Het is aannemelijk dat u – en bij uitbreiding de Vlaamse Regering – bepaalde van deze tien voorstellen puur inhoudelijk niet wenselijk vindt of niet haalbaar acht voor ons onderwijs. Maar welke van deze tien voorstellen zijn volgens u niet realiseerbaar?
Sommige voorstellen vergen ook extra investeringen en zouden dan ook een flinke extra hap uit het overheidsbudget nemen indien men ze zou implementeren. Welke van deze voorstellen zijn volgens u inhoudelijk wel interessant maar niet haalbaar wegens de budgettaire impact?
Op basis van welke voorstellen wilt u eventueel wel verder werken? Zullen bepaalde pistes nader onderzocht worden door middel van wetenschappelijk beleidsonderzoek of juridisch worden afgetoetst?
Is er gedurende het zomerreces ook nader overleg geweest omtrent het lerarentekort met de onderwijsverstrekkers, hetzij aangaande de voorstellen van het NODB, hetzij over de voorstellen die ze zelf geopperd hebben? Indien ja, wat waren de conclusies?
Welke eventuele extra remedies inzake het lerarentekort, buiten die die al vermeld worden in uw conceptnota, zitten er op dit ogenblik nog in de pijplijn?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Mijn vraag gaat over de oprichting van een commissie van wijzen. Minister, aan de vooravond van het nieuwe schooljaar kondigde u aan dat u een commissie van wijzen zou oprichten die moet bekijken welke hervormingen kunnen worden doorgevoerd om ons onderwijs te verbeteren.
‘De commissie van wijzen moet in alle luwte kunnen werken en dient te vertrekken van een wit blad,’ zo liet u aan de pers weten. ‘De commissie kan voorstellen formuleren over het statuut en de rol van de leerkrachten, de koepels en netoverschrijdende samenwerkingen.’ Het is opmerkelijk dat u in uw opsomming de rol van de overheid niet noemt.
Tot nu toe zijn er vooral kleinere, losse maatregelen genomen. Ik ben alvast blij dat u oor hebt naar de roep uit de sector die om structurele maatregelen vraagt.
Vanuit onze fractie beklemtonen we de nood aan een langetermijnvisie onder de vorm van een lerarenloopbaanpact.
Ik heb daarom de volgende vragen.
Werd deze commissie van wijzen ondertussen al samengesteld? Zo ja, wie maakt daar deel van uit?
Welke werkwijze zal deze commissie hanteren?
Waarom lijkt deze extra commissie van wijzen nodig, wetende dat wij eerder al in het regeerakkoord hebben afgesproken om werk te maken van een langetermijnvisie op ons onderwijs?
Hoe verhoudt deze nieuwe commissie zich tot andere adviesorganen zoals de VLOR? Waarom zou een fase ‘in de luwte’ niet in de schoot van de VLOR kunnen verlopen, denkt u?
Minister Weyts heeft het woord.
Het lerarentekort is natuurlijk niet nieuw en is ook niet uniek. Kijk maar eens om u heen, er is een tekort aan arbeidskrachten in zowat alle sectoren: in de kinderopvang en de zorg in het algemeen, in warenhuizen … Overal roept men om mensen.
Van bij de start van deze regeerperiode hebben we onmiddellijk de hand aan de ploeg geslagen en nu zien we voor het eerst en voorzichtig toch wel wat vruchten van die beleidskeuzes. We zien dat het aantal zijinstromers fors in de lift zit. Vorig schooljaar maakten ongeveer 4400 werknemers de overstap van de privésector naar het onderwijs. Dat is een stijging met 50 procent ten opzichte van het jaar voordien. Ten opzichte van het jaar daarvoor is er zelfs meer dan een verviervoudiging te zien.
Verder zien we ook een heel sterke toename van het aantal inschrijvingen in de lerarenopleiding. Daarvan moet ik de geaggregeerde cijfers nog ontvangen. De cijfers lopen nog wat uiteen, maar overal is er een toename te zien: plus 10 procent en plus 30 procent, zelfs uitschieters tot plus 60 procent. De geaggregeerde cijfers krijg ik hopelijk de volgende weken en dan zal ik die ook aan u meegeven. Dat zijn alleszins echt positieve elementen.
Dat wil niet zeggen dat we op onze lauweren kunnen of zullen rusten, integendeel. Het lerarentekort is al jaren aan het opbouwen en de uitdagingen blijven immens. Maar hoopvolle signalen zoals de stijging van het aantal zijinstromers en van de inschrijvingen in de lerarenopleidingen kunnen ons wel aanzetten om in die concurrentiestrijd een beetje positiever te praten over onze sector.
Het lijkt mij ook normaal dat, zoals steeds bij de start van een nieuw schooljaar, nieuwe ideeën of gerecycleerde ideeën naar boven komen en dat allerhande wonderoplossingen naar voren worden geschoven. Daar komen dan reacties op, want elke wonderoplossing heeft ook een resem tegenstanders. De grote hervorming die de ene voorstaat is een totaal andere hervorming dan degene die de andere voorstaat.
Ook om die stellingenoorlog wat te kunnen overstijgen, heb ik beslist om aan de slag te gaan met proeftuinen, die de mogelijkheid bieden om dit anders te organiseren. In de twee weken voor 1 september werden verschillende maatregelen gesuggereerd die tot niets zouden leiden. Daarom gaan we met die proeftuinen alternatieven uittesten en kijken wat werkt in de praktijk. Onze oproep aan scholen om projecten in te dienen, was zeer succesvol. Momenteel worden die projecten geselecteerd. Ik zal ervoor zorgen dat er vanuit een geest van openheid zoveel mogelijk projecten worden gehonoreerd. Ik denk dus dat dat al een goede weg om te gaan is. Als blijkt dat een project werkt in de praktijk, dan kunnen we dat opentrekken en invoeren in de rest van Vlaanderen.
De vragen kunnen geclusterd worden in drie thema’s: voorstellen om het lerarentekort aan te pakken, de bezoldiging van de leraar en ten slotte de schoolleider. Wat de voorstellen voor de aanpak van het lerarentekort betreft, heb ik inderdaad opnieuw samengezeten met de directeurs van het NODB, die hun tienpuntenvoorstel voorgelegd hebben, waarover we uitvoerig van gedachten gewisseld hebben en waarop ik open en bloot mijn reactie gegeven heb. Daar zitten positieve elementen bij, maar er zitten ook voorstellen bij die ik niet haalbaar acht. Dat heeft soms te maken met de verregaande budgettaire consequenties: als je de kosten-batenanalyse maakt van die voorstellen, lijken ze mij niet de meest efficiënte investering. Ook zullen sommige voorstellen volgens mij niet bijdragen tot het wegwerken van het lerarentekort of tot een versterking van de onderwijskwaliteit.
Als u dat wilt, kan ik daar straks in de repliek eens snel doorgaan. We hebben alleszins een goed gesprek gehad daarover. Ook in dezen heb ik enkele keren moeten verwijzen naar de proeftuinen die wel degelijk de mogelijkheid bieden om voorstellen te concretiseren die zij in petto hadden.
Ik overleg sowieso op regelmatige basis met de onderwijsverstrekkers en wanneer dat nodig is ook met alle sociale partners. Als ze concrete vragen of suggesties hebben, kunnen ze mij die dus altijd bezorgen. Dat hoeft niet noodzakelijk te geschieden via de media, dat kan ook altijd in een gesprek.
Er werden hier enkele concrete pistes op tafel gelegd. Wat het aanspreken van de stille reserve betreft, heb ik al initiatief genomen. Voor alle duidelijkheid, opdat we dezelfde definitie hanteren van stille reserve: daarmee bedoel ik diegenen die wel een pedagogisch bekwaamheidsbewijs hebben en afgestudeerd zijn maar de job van leerkracht niet uitoefenen. Om te weten wie er afgestudeerd is met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs, werden alle universiteiten aangeschreven om ons die data door te geven. Voor de hogescholen moet dat nog gebeuren – ik weet niet wat het probleem is op dat vlak. Dan kunnen wij die data matchen met die van ons en weten we wie daar afgestudeerd is met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs maar de job van leerkracht niet uitoefent. Er werd ook doorverwezen naar onze website in het kader van de campagne ‘lesgeven is alles geven’.
Als je spreekt over de stille reserve, gaat het ook over mensen die gebruikmaken van een of ander verlofstelsel. Om hen opnieuw in te schakelen, hebben we nu al enige versoepeling toegelaten, namelijk dat ze bijvoorbeeld het zorgverlof gemakkelijker kunnen opschorten om opnieuw aan de slag te gaan in het onderwijs. Ik heb ook de opdracht gegeven om te bekijken welke mogelijkheden er zijn op het vlak van zwangerschapsverlof. Vandaag is dat in het kleuteronderwijs vrij binair. Wanneer een kleuterleerkracht zwanger is, is het in de praktijk vaak zo dat ze van de directie niet meer moet of mag komen werken, terwijl ik toch enige soepelheid voorsta. Daarom heb ik wetenschappelijk advies gevraagd aan gynaecologen, maar daarop is niet zo’n eenduidig antwoord gekomen. Toch moeten we aan directies diets maken dat er alternatieven zijn en dat een leerkracht ook ergens anders in de school of in het lager onderwijs tewerkgesteld kan worden. Omdat het gynaecologisch advies niet zo eenduidig was, kunnen we evenwel fundamenteel geen andere regelgeving hanteren.
Wat de uitstroom betreft, hebben we aan directies de verplichting opgelegd – in het decreet rechtspositie, denk ik – om altijd een exitgesprek te voeren. Dat kan hen namelijk een spiegel voorhouden, ze kunnen daar iets van leren voor hun eigen organisatie. Het is niet zo dat we hen gevraagd hebben om daar vervolgens over te rapporteren, omdat we dan de administratieve last zouden verhogen.
Het SONO-onderzoek bevestigt dat er verschillende oorzaken zijn voor die uitstroom – dat wisten we eigenlijk ook al wel. Op sommige van die oorzaken kan gemakkelijker invloed uitgeoefend worden dan op andere. Al bij de start van de regeerperiode nam ik enkele maatregelen om de jobzekerheid te verhogen. Ik verwijs naar de verlenging van het lerarenplatform en een versnelde vaste benoeming. Ook in cao XII zitten heel wat maatregelen om het beroep aantrekkelijk te houden zoals extra middelen voor de ondersteuning van de kerntaak, extra middelen voor aanvangsbegeleiding en de versterking en waardering van het schoolleiderschap. Daar kom ik straks nog op terug. Via die weg ondersteunen we scholen alleszins om zichzelf als een aantrekkelijke werkgever te profileren in een zeer competitieve, zeer concurrentiële arbeidsmarkt.
Wat de lerarenbonus betreft: ik denk dat die lerarenbonus, bovenop de 20 procentmogelijkheid, echt wel een instrument kan zijn om mensen te verleiden om de overstap te maken van de privésector naar het onderwijs en eveneens voor bachelors en masters die nog geen pedagogisch bekwaamheidsbewijs hebben. Met die 20 procentmaatregel kunnen scholen hun lerarenuren omzetten in zogenaamde punten, waardoor ze die middelen kunnen gebruiken om, bij een lerarentekort, andere profielen aan te werven dan mensen met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs. Op die manier wordt het dus mogelijk gemaakt om bijvoorbeeld afgestudeerde bachelors of masters aan te werven, in combinatie met de lerarenbonus.
Ik kan perfect begrijpen dat bijvoorbeeld een master zonder pedagogisch bekwaamheidsbewijs redeneert als volgt: ‘Moet ik na vijf jaar studie ook nog eens een jaar of anderhalf jaar uittrekken om dat pedagogisch bekwaamheidsbewijs te halen? Ik wil centen verdienen.’ Wel, hiermee geven we de mogelijkheid aan zulke profielen om al effectief les te geven en ondertussen ook hun lerarendiploma te halen. Ze kunnen daarvoor maximaal drie uur worden vrijgesteld en toch 100 procent wedde ontvangen. Ik denk dat dat iets aantrekkelijks is, zeker als we dat nog eens zouden kunnen combineren met de flexi-job. Dat is dan eerder voor het profiel van mensen die vandaag werkzaam zijn in de privésector, al dan niet in het bezit van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs, die dan enkele uren kunnen lesgeven. In de praktijk zal dat vooral in het secundair onderwijs zijn, want vele vacatures die daar openstaan, zijn niet voor voltijdse functies maar voor een beperkt aantal uren.
Met een flexi-job zouden we een appel kunnen doen op mensen die al in de privésector werken om enkele uren te presteren in het secundair onderwijs zonder daarvoor fiscaal te worden afgestraft. Via die weg kunnen ze onbeperkt bijverdienen. Dat zou de ideale combinatie zijn. Daarom ben ik dus ook ten zeerste verontwaardigd over het feit dat men nu wel flexi-jobs mogelijk zal maken in cultuur en sport – sectoren die daar zelfs niet om gevraagd hebben. Zij krijgen het wel, maar ik had gevraagd om flexi-jobs mogelijk te maken in het onderwijs en wij krijgen dat niet. We hebben gisteren die vraag laten stellen in de plenaire vergadering aan minister Dermagne, maar hij antwoordde enkel dat niet te zullen doen zonder daarvoor een reden op te geven. Flexi-jobs kunnen dus wel in de zorg, in cultuur en in sport, maar niet in onderwijs, niet in die sector die erom vraagt. Ik heb contact opgenomen met mijn Franstalige collega, die ook niet kon bevroeden waarom onderwijs geen aanspraak kon maken op die flexi-jobregeling. Ik wil iedereen dus vragen om daar op alle mogelijke niveaus voor te pleiten.
Met die flexi-jobs erbij zouden we echt een stevig pakket hebben, hoewel ik ervan overtuigd ben dat we in combinatie met de 20 procentregeling en de lerarenbonus ook al een aanlokkelijk aanbod hebben voor zowel bachelors en masters zonder pedagogisch bekwaamheidsbewijs als voor mensen in de privésector.
Wat de communicatie omtrent een en ander betreft, kreeg ik soms de vraag waarom dat nu moest. Als ik een politiek vergelijk vind inzake maatregelen die ten voordele zijn van ons onderwijs, dan zal ik die ook onmiddellijk uitrollen en toepassen zodat de scholen daar gebruik van kunnen maken. Het was trouwens niet helemaal nieuw, de krijtlijnen daarvan waren al uitgetekend in de conceptnota die, dacht ik, dateert van dit voorjaar. Ik heb het ook altijd meegenomen in de communicatie in de Ronde van Vlaanderen. Ik heb altijd aan directies gezegd dat deze extra mogelijkheid eraan komt en dat ze zich daarop kunnen voorbereiden. Ik heb ook alles in het werk gesteld om die maatregel al te laten ingaan vanaf 1 september van dit jaar.
Er werden de voorbije weken inderdaad veel vragen gesteld; bij elke nieuwe maatregel is dat zo. Daarom hebben we aanpassingen aangebracht in de communicatie en in de omzendbrief over de effectieve ingangsdatum van de bonus en het gebruik van de uren dienstvrijstelling.
Wat de ingangsdatum betreft: de regelgeving stelt dat een personeelslid onder bepaalde voorwaarden een beroep kan doen op de lerarenbonus. Een van die voorwaarden is ingeschreven zijn in een lerarenopleiding. Dat moet niet per se al op 1 september 2022, maar naar aanleiding van talrijke vragen vanuit het veld heb ik beslist om scholen de mogelijkheid te geven om de lerarenbonus al te laten ingaan vanaf 1 september, ook al start de opleiding effectief pas later dan 1 september. Dat komt alleszins de organiseerbaarheid van het schooljaar ten goede en laat de school ook toe om al van bij de start van het schooljaar de verdeling van de opdrachten helder te krijgen.
Wat de bundeling of de clustering van de bonus betreft: noch het besluit noch de omzendbrief verbieden het clusteren van uren lerarenbonus. In artikel 8 van het besluit over de lerarenbonus is het volgende opgenomen: “De instelling waar het personeelslid de lerarenbonus, vermeld in artikel 2, opneemt, heeft recht op vervanging volgens de gebruikelijke vervangingsregeling.” De omzendbrief is dus gesteund op het besluit en verduidelijkt hoe zo’n vervanging doorgegeven moet worden aan het werkstation. Dat betekent niet dat er geen uren kunnen worden geclusterd zoals vandaag eigenlijk ook al gebeurt bij praktijkvakken, bijvoorbeeld blokken van vier uur bouw of metaal, zodat de schoolorganisatie vlot kan verlopen. Ik herhaal: het is niet omdat het niet start, dat er een verbod is. Ik hoop dat dat bij dezen wat duidelijker is.
Er werd gevraagd hoe deze maatregel nu al toegepast wordt. Vermits de lerarenbonus nog maar net ingevoerd werd, zullen de data over het gebruik ervan nog wel even op zich laten wachten. Maar ik denk dat directeurs toch ook oren hebben naar maatregelen die de drempel verlagen voor zijinstromers of voor nieuwe instromers, bachelors en masters zonder een pedagogisch bekwaamheidsbewijs. Hoe aantrekkelijker en makkelijker die overstap wordt, hoe beter voor de directeurs. Daar winnen we uiteindelijk allemaal bij.
Scholen hebben recht op vervanging voor de uren lerarenbonus, maar de manier waarop die vervangingen al dan niet worden ingevuld is dezelfde als bij andere afwezigheden, bijvoorbeeld bij ziekte.
Dan wil ik ingaan op de creatieve aanwending van regelgeving. Eigenlijk hebben schoolbesturen vandaag al de mogelijkheid tot een flexibeler personeelsbeleid. Maar ik snap dat die kennis door het hele kluwen aan regelgeving niet altijd voor eenieder zo toegankelijk is. Daarom hebben we daarover artikels gepubliceerd in Klasse en op de website. Ik nodig u uit om daar kennis van te nemen. In Klasse hebben we een hele reeks gewijd aan de mogelijkheden die al ter beschikking staan. Er werden ondertussen al twee artikelen gepubliceerd: ‘Vlakke loopbaan? Niet met deze 6 carrièremoves’ en ‘Hoe kan ik mijn vlakke loopbaan als leraar doorbreken?’
Op de fiscale voordelen voor gepensioneerde leerkrachten ben ik al afdoende ingegaan bij de discussie over de lerarenbonus en de flexi-jobs. Want zodra die flexi-jobs mogelijk zijn, is er geen regeling meer nodig voor gepensioneerden. Voor alle duidelijkheid: flexi-jobs kunnen zowel voor mensen die al voor minstens vier vijfde actief zijn als voor gepensioneerden. Dat is daarmee dus ook afgedekt.
Dan ga ik in op de bezoldiging van de leraar en het vergoeden van een bijkomend diploma. Collega Ampe vraagt waarom we personeelsleden die meerdere diploma’s bezitten of een bijkomende academische opleiding volgen daar niet extra voor vergoeden.
We werken in onderwijs natuurlijk met een diplomaverloning gekoppeld aan het specifieke ambt en het onderwijsniveau. Daarbij houden we voor de leerkracht natuurlijk in eerste instantie rekening met de diploma’s die onze lerarenopleidingen aan de hogescholen en universiteiten uitreiken.
Daarnaast hebben we voor het basis- en secundair onderwijs ook een systeem waarbij personeelsleden die een bijkomende specifieke opleiding hebben afgerond in sommige gevallen kunnen genieten van een bijkomende vergoeding. Dat is het zogenaamde ‘systeem van de niet-verworven salarisschalen’, dat evenwel uitermate beperkt is.
Stel dat we zo’n bijkomende vergoeding zouden invoeren. Er is ook wel zoiets als de notie van levenslang leren. We gaan toch niet aan elke extra opleiding die gevolgd wordt een extra honorarium koppelen? Ik denk dat we allen doordrongen zijn van de nood aan levenslang leren, zonder dat daar zo nodig een salarisbonus aan verbonden moet zijn. Er bestaan verschillende vormen van professionalisering, naast het volgen van een bijkomende academische opleiding. Ik zou die niet allemaal financieel gaan honoreren. Dat zou dan trouwens een poespas van jewelste worden, want dan moet je voor al die opleidingen inschalen welke extra vergoeding zal worden gegeven. Continue professionalisering zou dan een financieel gegeven worden, eerder dan een inhoudelijke vervolmaking.
Waar ik wel aan denk, ook in uitvoering van een van de aanbevelingen van de commissie-Brinckman, is het idee om te werken met een seniorleerkracht, een expertleerkracht. Ik zal daarover gesprekken opstarten met de sociale partners. Ik denk dat ook te kunnen koppelen aan de aanvangsbegeleiding, de coaching van leerkrachten. Dat lijkt mij wel een zinvolle piste, ook in het kader van het doorbreken van de vlakke loopbaan.
Dan wil ik het hebben over plage en overwerk. Het al of niet betalen van plage-uren is een vraag die al langer leeft. De geldelijke cumulatie begint inderdaad pas na het overschrijden van de maximale prestatienoemer waardoor plage-uren niet als zodanig vergoed worden, al moet dat een beetje genuanceerd worden. Ik kom daar nog op terug. De mogelijkheid om 140 procent te werken en daarvoor ook betaald te worden, bestaat vandaag al. Dat is een van die pistes die men soms niet kent maar die we echt moeten meegeven, ook aan directies, in functie van hun personeelsorganisatie. Ze kunnen dus bijvoorbeeld aan jonge leerkrachten vragen om iets meer te presteren en daar kan ook een vergoeding tegenover staan. Er is dus een mogelijkheid om 140 procent te werken.
Mijn administratie heeft op mijn vraag de voorbije maanden de mogelijkheid onderzocht om voor personeelsleden die cumuleren de plage-uren ook te betalen zodra een personeelslid minstens twee uur overwerkt. Men stuitte daarbij echter op een kluwen van verschillende systemen om te werken met plage-uren, dat het de facto onmogelijk maakt om zoiets uit te werken.
In de eerste plaats zijn de plage-uren een systeem om directeurs de nodige flexibiliteit te bieden in de verdeling van het opdrachtenpakket. Ik denk bijvoorbeeld aan de masters in de derde graad van het secundair onderwijs: de ene geeft een vak voor twee uur per week, een andere voor drie of vier uur. Daardoor is het onmogelijk om voor iedereen tot eenzelfde opdracht van twintig uur te komen waardoor een uur plage soms noodzakelijk is.
Maar dit moet natuurlijk in een veel ruimer kader bekeken worden. De totale opdracht van een leraar is natuurlijk veel ruimer dan enkel het les geven. Daarnaast kennen we ook nog de instellingsgebonden opdrachten, de noodzaak om zich verder te professionaliseren en uiteraard ook de lesvoorbereidingen en het verbeterwerk enzovoort. Leerkrachten die plagelestijden moeten presteren hebben een grotere ‘hoofdopdracht’ waardoor ze weer minder instellingsgebonden opdrachten moeten uitvoeren. Het ene compenseert dus het andere.
Heel belangrijk in dat opzicht is de regel die is opgenomen in de decreten rechtspositie dat bij de verdeling van de instellingsbonden taken rekening moet worden gehouden met “de aard van de hoofdtaak van de personeelsleden, het voltijds of deeltijds karakter ervan en de tijd die hieraan besteed wordt en met het principe van de billijke verdeling van de taken”. Een directeur moet bij de verdeling van de instellingsgebonden taken dus altijd rekening houden met het al dan niet presteren van plage-uren.
Het feit dat leerkrachten betaald worden voor hun gehele takenpakket gaat daar natuurlijk mee samen. Uiteraard vormen het lesgeven en de andere taken die daarmee verbonden zijn het grootste deel van het takenpakket voor de meeste leraren. Maar daar komen al die andere zaken uiteraard nog bovenop, zoals trouwens ook gebleken is uit het grote tijdsbestedingsonderzoek dat vorige legislatuur werd uitgevoerd. Personeelsleden krijgen dus geen loon voor 20, 21, 24 … lesuren, maar worden betaald voor hun volledige opdracht. Er moet dus een onderscheid gemaakt worden tussen de bezoldigingsregeling enerzijds – die effectief gebaseerd is op het aantal uren voor de klas – en de prestatieregeling anderzijds.
Vandaag is het zo dat in heel wat scholen heel veel leerkrachten al plage-uren presteren zonder daarvoor extra vergoed te worden. Het zou dus ten opzichte van hen nogal oneerlijk zijn mochten we personeelsleden die nog geen plage-uren presteren en op een bepaald ogenblik in hun loopbaan aangeven bereid te zijn extra lesuren op te nemen, meteen onder de toepassing van cumulatie laten vallen en hen dus wel extra vergoeden voor hun plage-uren. Een alternatief zou kunnen zijn om die plage-uren gewoon af te schaffen. Maar ik denk niet dat daarmee het lerarentekort wordt opgelost, integendeel, het zal nog vergroot worden omdat nog meer uren niet ingevuld kunnen worden – los van de budgettaire consequenties die hieraan verbonden zijn.
Wat de schoolleider en de meelooptrajecten betreft, heb ik al meegegeven dat ik, in het kader van de onderhandelingen met de sociale partners, op een bepaald moment een keuze heb moeten maken, omdat ik de betrachting had om in eerste instantie iets te doen aan de loonspanning, om te komen tot een loonspanning van 31 procent – wat wil zeggen dat de directeur 31 procent meer verdient dan in zijn positie als leerkracht. Dat hebben we gedaan, en om daar werkelijk iets te kunnen betekenen, om te komen tot 31 procent loonspanning – een deel hebben we dit jaar al ingevoerd, volgend jaar doen we het tweede deel van de inspanning – had ik wel extra financiële middelen nodig, en heb ik de keuze moeten maken om de meelooptrajecten stop te zetten.
Ik heb er evenwel voor gezorgd dat de Karel de Grote Hogeschool de meelooptrajecten begeleid heeft, in functie van een soort inspiratiegids, ‘Job shadowing voor leiderschap in onderwijs’. Die inspiratiegids staat ter beschikking van het onderwijsveld en biedt schoolbesturen ook heel wat ankerpunten voor de selectie maar ook voor de aanvangsbegeleiding van startende directeurs.
We hebben dus prioritair gekozen voor de betere verloning. Daarenboven hebben we ook nog eens extra middelen uitgetrokken voor de beleidsondersteuning. Ik denk dat dat ook een 23 miljoen euro extra is, om ervoor te zorgen dat de directeurs in het basisonderwijs betere ondersteuning kunnen krijgen.
Drie, we werken nu met de sociale partners ook aan een kernprofiel. Het is eigenlijk nogal een frappante vaststelling dat we al die jaren nooit de moeite hebben genomen om een kernprofiel te gaan formuleren wat directeurs betreft, om dat dan ook een plaats te kunnen geven in het gehele professionele continuüm van de schoolleider, van opleiding tot een professionele ontwikkeling gedurende de volledige loopbaan. Dus ook dat werken we af. En ik denk dat dat misschien ook een element kan zijn om een volgende stap te zetten in het denken richting een specifieke opleiding voor directeurs.
Dus als we dan enerzijds zorgen voor het pecuniaire – dus een betere verloning –, daarnaast dat profiel goed schetsen, en tot slot, daar ook kunnen denken aan een specifieke opleiding, dan denk ik dat dat een goede cadans zou zijn. En mochten we daartoe kunnen komen, dan denk ik dat we echt wel een verschil hebben kunnen maken voor heel wat directeurs, vooral dan de directeurs van de toekomst.
Tot slot kom ik bij de Commissie van Wijzen. Inderdaad, om te proberen die tegenstelling toch wat te overstijgen, denk ik dat het zinvol is om wat wijzen uit te nodigen om hun licht te laten schijnen op een wit blad. Mochten we nu eens de kans hebben om te kunnen starten van een wit blad, hoe zouden we het dan uittekenen, hoe zouden we de organisatie dan zien? Ik zal daarom een beetje de werkwijze volgen zoals bij de commissie-Brinckman, denk ik, namelijk dat ik wel iemand vraag om daarmee aan de slag te gaan en ook zelf een samenstelling van wijzen voor te stellen, natuurlijk weloverwogen. Maar ik zal de sociale partners zelf bijvoorbeeld niet rechtstreeks rond de tafel brengen. Die standpunten ken ik. Daar heb ik genoeg mee samengezeten om te weten waar de wolfijzers en de schietgeweren liggen, en anderzijds de standpunten. Om dat te kunnen overstijgen, denk ik dat de werkwijze met zo’n Commissie van Wijzen wel aangewezen is. Maar ik ben dat momenteel aan het uitschrijven, hoe ik dat zie. Daar hoort u zo dadelijk meer van.
Wat ik u dus wel kan zeggen, tot besluit van dit eerste antwoord, is dat ik met recht en reden, en terwijl ik iedereen in de ogen kijk, kan zeggen: ‘Ja, wij hebben de job van leerkracht aantrekkelijker gemaakt.’ U kunt allemaal zeggen dat het te laat is of dat het te weinig is. Juist, maar we hebben ze wel aantrekkelijker gemaakt en we hebben het ook aantrekkelijker gemaakt en gefaciliteerd om de overstap te maken van de privésector naar het onderwijs. En voor pas afgestudeerden zonder een pedagogisch bekwaamheidsbewijs hebben we het ook makkelijker gemaakt om die stap te zetten naar het onderwijs. En we gaan nog bijkomende stappen zetten, dus we gaan daarin sowieso altijd maar vooruitgang kunnen boeken. Maar ik denk dat we toch al een stukje van de weg hebben afgelegd en dat dat ons toelaat, gelet ook op die lichtpuntjes, om op een positieve manier te kunnen communiceren over ons onderwijsveld en over de schoonste job ter wereld.
Mevrouw Ampe heeft het woord.
U antwoordt dat je niet voor elk extra diploma dat je haalt, bijkomend betaald kunt worden. Uiteraard, maar er zijn sommige diploma’s die toch wel heel belangrijk zijn om de jongeren die vandaag met veel moeilijkheden kampen te helpen, en dan is het goed om ook leerkrachten te stimuleren een opleiding te doen. Mensen zijn geen leerkracht omwille van het geld, maar laat ons eerlijk zijn, met de kosten die er vandaag zijn qua energie, verplaatsing enzovoort, kan het altijd wel helpen. Vandaar mijn vraag. Ik vind het altijd stimulerend als mensen de mogelijkheid hebben om meer betaald te worden als zij zich verder bekwamen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik was aan het denken, mevrouw Ampe, dat het lerarenloon volledig geïndexeerd wordt. Je hebt de verschillende anciënniteitstrappen en die indexering komt daarbovenop. We hebben nog een aantal bekwaamheden die je extra kunt verwerven. Maar ik sluit mij wel aan bij wat de minister zegt: hoe moeten we dan al die opleidingen en vormingen gaan wegen en dergelijke meer? Dat lijkt mij een schier onmogelijke opdracht te zijn. Dat was een bedenking die ik heb, omdat wat de lonen in onderwijs betreft – als we internationaal benchmarken – we in Vlaanderen zeker en vast niet mogen zeggen dat we weinig betaald worden. Integendeel zelfs.
Twee, minister, in verband met die lerarenbonus, ik vind dat op zich echt een zeer goed initiatief. Ik heb in het verleden ook af en toe gesproken over het project 600, dat we kennen in de zorg. Het wil zeggen dat iemand, terwijl hij of zij in de zorg werkt, kan bijstuderen. Die drie uur die we nu voorzien, is een goede zaak. Misschien is het goed om in die voorbeelden in die omzendbrief – want daar staan altijd voorbeelden in – een aantal voorbeelden op te nemen die de ronde doen, als voorbeeld van wat wel kan. Want soms gebeurt het dat iemand ergens iets hoort en dat rondvertelt, en dan krijg je verhalen die zichzelf voeden. Dat kan op dat vlak de onrust die er soms ontstaat misschien wat wegnemen. Dat lijkt mij niet onbelangrijk te zijn.
Het derde punt zijn twee zaken waar ik echt niet bij kan en u hebt het ook gezegd. Flexi-jobs in onderwijs, dat kan niet en onbeperkt bijverdienen in onderwijs wil men federaal ook niet. Ik snap dat niet. Als het criterium voor die twee is dat het een knelpuntberoep moet zijn, hoe meer knelpunt moeten we dan nog zijn, voordat men op federaal niveau die stap zet? Dus, collega’s van de partijen die in de Federale Regering zitten, misschien is dit wel het moment om een cri du cœur te doen om dat toch bij te sturen. Het is nog niet te laat, het is nog niet gestemd, denk ik, aan de overkant. Voor mij is er geen enkele zinnige uitleg waarom dat niet kan.
Drie, de proeftuinen, minister, die krijgen momenteel een verdere uitrol, die worden vormgegeven. Moeten we er dan op toezien dat die proeftuin volledig vrij is, dat dat eender wat is? Ik zeg maar iets: leerkrachten driedubbel gaan betalen uit de werkingsmiddelen. Zijn dat dingen die kunnen? Want, eens je een recht verworven hebt, is het er wel. Dus hoe ruim moeten we dat zien worden?
Die Commissie van Wijzen, dat was een vraag waar veel in zat. Ik denk dat dat een goede zaak is. En ik denk nu niet dat de sociale partners het lastig moeten vinden dat het andere mensen zouden zijn. Ik denk dat het goed is om inderdaad nog andere creatieve ideeën naar voren te laten komen. Het passeert nadien toch sowieso nog altijd het sociaal overleg, wanneer zij er hun licht op kunnen laten schijnen. Dus ik denk niet dat men daar uitgesloten zou worden.
Er is nog een laatste iets, minister, wat ik momenteel in scholen zie en ik vind dat wel interessant. Men gaat op zoek naar, wat ik noem, extralegale voordelen: een e-bike, aankoopcheques, abonnementen op de fitness. Dat is natuurlijk iets nieuws in onderwijs, maar dat is een voordeel dat ook fiscaal geregeld is. Dat worden dan voordelen van alle aard. Dat is iets waar we in onderwijs nog niet zo heel veel ervaring mee hebben. Je krijgt dan ook concurrentie tussen de scholen en het is niet noodzakelijk zo dat we op die manier leerkrachten aantrekken naar het onderwijs in zijn totaliteit. Want als dezelfde leerkracht in de ene school stopt en overgaat naar een andere school, dan is er in de ene een lerarentekort opgelost en in de andere een bij gecreëerd. Ik wil daar toch een beetje voor waarschuwen en ook een oproep doen aan het onderwijs om daar toch heel terughoudend mee om te gaan.
Een laatste punt betreft de directeurs. Die mensen hebben heel veel taken. Ik stel ook vast dat directeurs veelal uit de koepel opleidingen krijgen. Mensen vinden dat interessant. Maar ik stel toch ook vast dat veel mensen – zeker directeurs – in het basisonderwijs, maar ook in het secundair onderwijs, op zaken stoten waarin ze zich niet altijd sterk voelen. Wat kunnen we nog doen rond opleidingen, bijscholingen, het uit handen nemen van taken? Zitten daar nog zaken in de pijplijn?
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitvoerig antwoord.
Als men natuurlijk zeven gekoppelde vragen heeft, dan wordt het een heel ruim debat, dat je ook moeilijk op één dag kunt voeren. Maar ik wil toch nog een aantal insteken geven.
U zegt dat er vorig schooljaar 4400 zij-instromers waren en er ook een sterke toename van de inschrijvingen in de lerarenopleidingen is. Dat is heel fijn om te horen, maar wat met de mogelijkheid tot het bundelen van de lerarenbonus? Wij staan met onze fractie ook achter de lerarenbonus. Dat heb ik daarnet ook niet gezegd. Maar de onduidelijke en laattijdige communicatie is en blijft wel een probleem. Wij hebben ook heel veel reacties gehad van directeurs, die het ook niet weten of die er problemen mee hebben. En ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag. Dus ik herhaal het nog eens: is bundelen mogelijk? In de omzendbrief staat dat dat niet mogelijk is en de elektronische zending voorziet geen mogelijkheid om de opgespaarde uren eenmalig op een later moment door te zenden. Hoe moeten ze zich dan laten vervangen? Ze zijn niet ziek. Dat is nog een keer de concrete vraag. Ik zou dat antwoord graag kunnen geven aan de directeurs als ze ons die vraag stellen, zodanig dat ze dat duidelijk weten. Maar nogmaals, wij vinden de lerarenbonus op zich absoluut een goede stap vooruit.
Wat betreft het tekort aan directeurs: u hebt in de commissie gezegd dat u wilt bekijken of er tools kunnen worden aangereikt om de creatieve oplossingen in de personeelsregelgeving te ontsluiten. Ik vind het hemeltergend dat er mensen moeten worden betaald om tools te ontwikkelen om de creatieve oplossingen verborgen in de regelgeving te ontsluiten, zodat de job van directeur haalbaar wordt. Vandaag verwijst u naar een artikel in Klasse. Zijn dat dan die tools die u eigenlijk bedoelt? Ik heb u vandaag ook verschillende keren horen zeggen: het is mogelijk, maar ze weten het niet. Ja, dan is er toch een probleem met het ontsluiten van de mogelijkheden. Misschien kan de regelgeving gewoon een stuk eenvoudiger. Dan moeten er ook geen creatieve zijwegen worden gezocht en kunnen de directeurs zich gaan toeleggen op wat ze graag gaan doen, dat is namelijk bezig zijn met het pedagogisch beleid, in plaats van te zoeken in het kluwen naar creatieve zijwegen. Zo gaan we misschien ook meer directeurs vinden die de job zouden willen doen.
U refereert, in het kader van die lerarenbonus, ook aan een conceptnota en de ronde van de directeurs. Dat is uiteraard geen regelgeving. Directeurs baseren zich op regelgeving en kijken dan wat daar wel en niet de mogelijkheden zijn. Dat was ik nog vergeten te zeggen. Dus de manier van communiceren is daar een probleem, niet het invoeren van die lerarenbonus op zich.
U had het ook over die inspiratiegids. Ik denk niet dat er een leerkracht of directeur over de streep zal worden getrokken door het lezen van een inspiratiegids. Ik denk dat die mensen al werk genoeg hebben, zonder dat ze daarmee dan nog ‘rond hun hoofd moeten worden geslagen’.
Dan heb ik nog een vraag: wat is de stand van zaken? U zei: we zijn ermee bezig, met een werkgroep die het competentieprofiel van directeurs moet vormgeven. Maar ik had graag iets meer in detail geweten wat de verdere planning is, want dat is toch niet onbelangrijk. U zegt in het algemeen: we zijn dat aan het opvolgen, we zijn ermee bezig. Ik had dat graag wat meer gespecificeerd gehad, om daar toch wat meer uitleg over te hebben.
Tot slot, maar ook niet in het minst, minister, u onderstreept, en dat is voor een stuk terecht en positief, dat de overstap van leerkrachten en directeurs wordt gemaakt – vooral van leerkrachten –, maar we moeten ze ook houden. Zolang we die structuur niet onder de loep nemen, met de problematieken, en dat structureel gaan aanpakken – dat is ook mijn eerste insteek – heb je geen garantie dat ze in het onderwijs zullen blijven. Het aantrekken is een stap, dat is goed, maar we moeten ook maken dat de mensen in het onderwijs blijven en niet na een aantal jaren opnieuw uitstappen of ziek worden of in burn-out gaan en noem maar op. Want ik denk dat dat de grootste uitdaging is voor de toekomst. Vandaar, er is nog heel veel werk aan de winkel, zeker gestructureerd, planmatig, los van de goede initiatieven die ook al zijn genomen.
De heer Danen heeft het woord.
U zegt dat u al heel veel hebt gedaan, maar ik denk dat u ook een aantal dingen nog niet hebt gedaan. En ik heb het dan vooral over de starters. Ik heb in mijn regio eens gekeken naar de onderwijsvacatures. Wat zien we daar? Heel veel tijdelijke opdrachten, heel veel onvolledige opdrachten, bijvoorbeeld tot 18 december, tot 14 oktober – dat is dus tot morgen –, tot de kerstvakantie of de herfstvakantie. Dan is er ook iemand die twee weken opsplitst in twee afzonderlijke weken: 14 november tot 18 november en 22 november tot 25 november. Dat is niet interessant voor iemand die start. Vaak zijn dat ook nog onvolledige opdrachten.
Dus mijn vraag hier is opnieuw: doe iets aan die starters, doe iets aan mensen die beginnen. Vandaag, in de concurrentiële arbeidsmarkt, is het heel oninteressant om in het onderwijs te starten als je geen half jaar of een jaar aan een stuk kunt werken in een min of meer voltijds regime. De vraag hier is ook of u niet kunt onderzoeken of zoiets als een lerarenplatform – zoals het al bestaan heeft – in deze tijden niet mogelijk is. Laat het dan zijn voor een paar jaar, tot die crisis wat voorbij is. Maar vandaag is het voor een starter heel oninteressant, omdat die elders veel betere en interessantere voorwaarden vindt. Dat is een eerste vraag die ik heb.
En een tweede is misschien meer fundamenteel. Wij hebben hier op 14 juli een hoorzitting gehad met de sociale partners over het lerarentekort. Wat mij daar opviel, is dat ze heel weinig gemeenschappelijke oplossingen voorstelden. Het kleinste gemene veelvoud was er nauwelijks. Er was nauwelijks iets gemeenschappelijks. Maar ik denk dat het aan u is, minister, om dat soort gesprekken te faciliteren. Als ik aan hen vraag hoe vaak ze hebben samengezeten om het hierover te hebben, zeggen ze: niet zo heel vaak. En ik begrijp dat dan als zijnde misschien een of twee keer. Zij moeten het wel gaan doen. Zij moeten het uitwerken. En als zij het niet doen, dan denk ik dat het uw rol is om dat te faciliteren. Wilt u die handschoen opnemen, minister?
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, ik heb hier heel veel gehoord. U bent lang aan het woord geweest. Dat is ook wel logisch omdat er heel veel vragen zijn gesteld, maar het is goed dat ik een wafel heb meegebracht, want ik blijf helemaal op mijn honger zitten. Op mijn vraag hebt u niet geantwoord. U hebt gezegd: in een tweede ronde. Dus ik ben benieuwd. (Opmerkingen van minister Ben Weyts. Gelach)
Ik hoop dat u in een tweede ronde dan toch een beetje concreter ingaat op die voorstellen van de NODB, zeker bijvoorbeeld over het optrekken van de anciënniteit richting twintig jaar. Dat is iets wat door velen al heel vaak is gevraagd, en waarover u al vaak gezegd hebt dat u juridisch niet tot twintig jaar kunt gaan. Maar dan heb ik ook al de vraag gesteld tot waar u wel kunt gaan. Is dat juridisch, wordt dat onderzocht, is dat in voorbereiding om te kijken hoever we daarin bijvoorbeeld kunnen gaan?
En dan is er de vraag die ik op het einde gesteld heb: wat zit er nog in de pijplijn? U hebt dat ook al eens aangehaald. Dat is het flexibeler maken van het terugkeren uit ziekte, zodat het niet binair is – thuisblijven of volledig aan het werk of halftijds aan het werk. Men moet ook daarvoor oplossingen bieden.
Dus ik ben benieuwd wat u in de tweede ronde gaat zeggen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor de antwoorden.
Collega’s, in tijden van droogte keken we uit naar de regen en ik citeer collega Daniëls: “Het regent voorstellen om het blijvende lerarentekort aan te pakken.” Wel, in tijden van het lerarentekort regent het voorstellen en ik denk dat het noodzakelijk is dat we dat water – nu we toch water hebben – gaan kanaliseren. Het is meer dan duidelijk dat we geen weg weten met al die verschillende ballonnetjes, dat we nood hebben aan een zeppelin.
Ik kom opnieuw, collega’s – zal het u verwonderen? – tot het feit dat dit illustreert dat we blijvende nood hebben aan een langetermijnvisie, een lange gestructureerde oplossing om het lerarenloopbaanpact. Helaas, maar we hebben het afgesproken in het regeerakkoord. En het vergt wellicht heel veel moed, courage en creativiteit om ermee aan de slag te gaan, om bestaande paradigma’s in vraag te stellen, en wellicht is het een noodzaak om het zwaartepunt van het hr-beleid van Brussel naar het lokale niveau te brengen, met – en ik benadruk dat toch wel – voldoende garanties voor het onderwijspersoneel.
Minister, u had het daarstraks over het aantrekkelijk maken van de leerkrachten. Ik denk dat u bedoelde, het aantrekkelijk maken van het leerkrachtenberoep, want ik zie niet in hoe u dat anders zou doen. U had het over het aantrekkelijk maken van de leerkrachten. (Gelach)
Maar goed, ik ben zeer benieuwd naar de inzichten van de proeftuinen, de tijdelijke projecten die hopelijk stilaan ook op de werkvloer vorm kunnen krijgen. Minister, ik wil het hier toch nog een keer aanhalen, de meest gestelde vraag die ik daar hoor, is: waarom mogen we in godsnaam de middelen die we niet kunnen inzetten, omdat we mensen niet kunnen vervangen, daar niet voor gebruiken? Op het terrein leeft dat heel sterk, ik geef het nogmaals mee. Het is een vraag die heel sterk leeft en mensen snappen dat gewoon niet, dat ze met die middelen niet aan de slag kunnen gaan om vanop het terrein innovatief en creatief aan de slag te gaan.
Ik geloof heel sterk in het ABC voor de leerkracht: autonomie, binding en competentie. Dat moet het verhaal, de bodem zijn, van zo’n lerarenloopbaanpact. Ik hoop dat dat ook de zaken zijn waar u verder mee aan de slag wilt gaan.
Er zijn ongelooflijk veel thema’s die vandaag aangeraakt zijn. Ik ga ze niet allemaal aanraken, maar een wil ik toch wel heel specifiek aanraken, dat is dat beleidsvoerend vermogen waarbij er gesproken wordt over het versterken van die directeurs via de beleidsondersteuners. Maar een iets heel specifieks, en de voorzitter zal mij daarin zeker bijstaan, is de banaba (een bachelor-na-bacheloropleiding) Schoolontwikkeling. Dat is een opleiding die net op dat beleidsvoerend vermogen heel sterk inhaakt en het is dan toch wel frappant dat, als men dat volgt, men daar eigenlijk nul extra vergoeding voor krijgt. Die mensen doen dat echt niet om die vergoeding, maar toch is het iets wat snijdt. Dus daar wil ik graag uw mening over.
Dan is er nog de Raad van Wijzen. Ook daar hoor ik op het terrein: wat komt daar nu op ons af? Dat is toch hopelijk geen vertragingsmechanisme om dit probleem van het lerarentekort over de legislatuur te tillen. U spreekt van een alternatieve Brinckman-groep, maar toch zou ik graag nog een keer de vraag stellen waar u dan de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) stelt in dit hele verhaal?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik heb een vraag ingediend in verband met de proefprojecten, maar ik heb zo het gevoel dat ze misschien geweigerd zal worden, omdat het toch al een aantal keer is aangehaald door zowel de minister als de voorzitter. Ik was daar dus graag vandaag op ingegaan, minister, en had er graag een paar vragen over gesteld, want u verwijst daar een stukje naar als oplossing voor het lerarentekort. Op korte termijn zal het dat natuurlijk niet zijn, maar goed. Ik denk toch dat het wel goed is dat ze er zijn en dat we gaan experimenteren. Maar aanvankelijk was de deadline 15 juni en zouden die 1 september al van start kunnen gaan. Nu, dat blijkt niet het geval te zijn. Men is nog steeds bezig met de selectieprocedure, heb ik begrepen.
Ik vroeg mij dan ook af hoeveel projecten er zijn ingediend? Is die selectie effectief al afgerond? Hoeveel werden er weerhouden? En wat is dan de nieuwe timing die u voor ogen hebt? Wanneer gaat u die lijst communiceren? Naar ik begrijp, zijn er toch wel ook een aantal decretale wijzigingen nodig, die eerst op de regering en dan naar het parlement moeten komen, om dat regelluw kader dan te gaan creëren, waarbinnen die projecten kunnen opereren. Ik zie dat Gent al gecommuniceerd heeft. Ik hoor ook dat een aantal projecten toch al gestart zijn. Hadden die dan die wijzigingen op het vlak van regelgeving niet nodig? Dat vroeg ik mij ook af.
Ik heb ook begrepen dat er heel wat protocollen van niet-akkoord waren van de vakorganisaties, dus ik vroeg mij af in welke mate u daarmee dan rekening hebt gehouden, of u dan toch nog een aantal projecten zult opvissen die ook dat protocol van niet-akkoord hebben gekregen en of u al wat eerste lijnen ziet, rond de zaken waarrond vooral geëxperimenteerd zal worden. Dat interesseert mij natuurlijk het meest: welke mogelijke vernieuwingen ziet u, minister, in die proefprojecten, die interessant zullen kunnen zijn als mogelijke oplossing voor de toekomst van het aantrekkelijker maken van de lerarenloopbaan?
Minister Weyts heeft het woord.
Met betrekking tot de proeftuinen heb ik inderdaad gezien dat Gent daaromtrent gecommuniceerd heeft, maar ik heb in het begin van mijn uiteenzetting ook geduid wat daaraan ten grondslag ligt, namelijk een berichtje met de vraag naar extra informatie, omdat veel – en dat snap ik ook wel – ingediende dossiers en projecten qua informatie niet volledig waren. Op grond daarvan heeft men in Gent dan gezegd: Hoera, we zijn erbij, en heeft men dus gecommuniceerd. Of ik had begrepen dat de schepen heeft geantwoord op een vraag van een gemeenteraadslid. Ik denk dat het zo gegaan is.
Ik kan u zeggen dat we ter zake wel een voorstel gaan voorleggen aan de Vlaamse Regering met een vijfentwintigtal proeftuinen. Maar die moeten dan nog formeel worden goedgekeurd door de Vlaamse Regering en dan kom ik daarmee weer naar u. Dan mag u mij daarover de kleren van het lijf vragen, maar ik veronderstel dat dat begin volgende maand wel geregeld moet zijn. Voor alle duidelijkheid: projecten starten, denk ik, ten vroegste in januari van volgend jaar. Maar pin mij er niet op vast. Maar er zijn er die, zonder dat ze een wijziging nodig hadden, ook al van start zijn gegaan. Maar die hadden geen wijziging nodig, dus hadden die het proeftuinconcept ook niet nodig.
Welke zijn de beperkingen? Dat is natuurlijk wel dat er niet geraakt kan worden aan verworven rechten. Dat lijkt mij ook niet de zorg van de heer Daniëls die zegt: ‘ja, maar wij gaan hier in een keer het viervoudige verlonen.’ Nee, aan de geldelijke voorwaarde wordt ook niet geraakt.
Ten derde men zegt altijd: ja, maar geef ons de middelen en we kunnen met die middelen eigenlijk onze arbeidsorganisatie, onze scholenorganisatie beter tot stand brengen. Welaan dan. Er is natuurlijk ook een budgettaire beperking. Als je het met je voorstel beter kunt doen met dezelfde middelen, wel, bewijs dat dan in de praktijk. Maar er is dus een budgettaire beperking.
Het is dus ook de bedoeling dat je, in het geval van een proeftuin, na het aflopen van de periode kunt terugkeren naar de gewone toestand van voor de proeftuin. Dat zijn zowat, in een notendop, de beperkingen die ik even uit het hoofd meegeef.
Wat betreft de problematiek van het bundelen van de lerarenbonus: voor alle duidelijkheid, dat staat ook niet zo in de omzendbrief. In de omzendbrief wordt vooral de bezoldiging van de vervanger geregeld en als iemand een lerarenbonus opneemt, dan moet die vervanger per week worden aangesteld. Zo werken we ook met geclusterde vakken. Ik heb het voorbeeld gegeven van bouw en metaal. Maar als het nog eens nodig is om dat te verduidelijken – volgens ons was dat afdoende duidelijk –, dan zullen we eens zien wat we ter zake voor u nog kunnen betekenen.
Wat heb ik nog neergeschreven? De retentie. Dat is juist. Ervoor bestond een beetje het vooroordeel dat scholen in een landelijke context er veel beter in slagen om leerkrachten bij zich te houden dan de scholen in een stedelijke of grootstedelijke context. Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat de meest cruciale determinerende factor op dat vlak het personeelsbeleid is dat gevoerd wordt door de directies. Dat is de determinerende factor, los van de omgeving – stedelijk of landelijk – of andere problematieken, of zelfs de samenstelling of de leerlingenpopulatie. Dat laatste wordt ook wel eens geduid. Dat blijkt allemaal geen determinerende factor te zijn, maar wel het personeelsbeleid dat gevoerd wordt door de directies.
Daarom werken we ook professionaliseringstrajecten uit. Dat is ook wel weer een gevoelige discussie. Want sommigen aan tafel zeggen dan dat die professionaliseringstrajecten hun business is, en dat wij ons daar niet mee mogen bezighouden. Er zit dus een beetje gevoeligheid in die discussie, maar ik hoop dat dat wel ‘rondkomt’ en dat we op het vlak van personeelsbeleid kunnen zorgen voor een versterking van de directies.
Mijnheer Danen, u zegt terecht dat u ziet dat veel vacatures in het onderwijs beperkte opdrachten zijn, onvolledige opdrachten. Net daarom dring ik zo aan op de regeling voor de flexi-jobs, om die ook van toepassing te laten zijn op het onderwijs en zeker en vast op het secundair onderwijs. En terecht wijst u erop dat er opdrachten en vacatures worden uitgeschreven met – ik zeg maar wat – 7 uur wiskunde, 10 uur Frans. Een starter ga je daarmee inderdaad niet aan het werk kunnen zetten, maar wel iemand die al in de privésector aan het werk is en die de bereidheid toont om, zelfs zonder pedagogisch bekwaamheidsbewijs, zijn kennis en expertise te kunnen delen.
Ik denk dat veel mensen daartoe bereid zijn, zeker als je daar dan, in het kader van een flexi-job, fiscaal niet voor bestraft wordt, en als een gepensioneerde, ook in het kader van die flexi-jobs, onbeperkt mag bijverdienen. En dan begrijp ik niet dat die Federale Regering wel beslist dat flexi-jobs mogelijk worden in cultuur en in sport. Voor u zit de minister van Sport, die minister van Sport heeft dat niet gevraagd. We maken er gebruik van, maar ik heb dat niet gevraagd. Maar de minister van Onderwijs heeft het wel gevraagd, en die krijgt nul op het rekest.
Toen gisteren werd gevraagd aan bevoegd minister Dermagne hoe je kunt verantwoorden dat je flexi-jobs mogelijk maakt in cultuur, in sport, in de zorg en niet in onderwijs, dan was de reactie schouderophalen. Er kwam en geen verantwoording. Dus, alstublieft, eenieder die aan de overkant van de straat iets te vertellen heeft, of iets te zeggen heeft, breng de boodschap mee en laat ons ervoor zorgen dat dat ook geregeld wordt. Dat zou in de praktijk echt een wereld van verschil kunnen maken voor ons. Want anderzijds kun je niet iemand volledig betalen en maar 10 uur laten presteren. Dat is wat u voorstelt. Dat lijkt me voor de perceptie ten opzichte van de job van leerkrachten ook nogal heel verwoestend te zijn. Dat zou ik dus echt niet doen.
U getuigt net van het gegeven dat tijdens de hoorzitting die jullie hier in het kader van het lerarentekort hebben georganiseerd en waar alle sociale partners getuigenissen kwamen afleggen, een sociaal partner zegt dat zij voor het ene voorstel gaan, terwijl de andere sociale partner krek het tegenovergestelde zegt. En vervolgens zegt u dat ik dat dan maar moet fixen. Maïzena erbij en roeren maar. En hoe heet die lijm weer? Soudal? (Opmerkingen)
Die sponsor van Lotto is Soudal, hé. (Gelach)
Ik moet dat dan maar fixen. Maar ik denk dat er een betere oplossing is. Ja, zoek jij het ondertussen uit. Ik heb daar nog een anekdote over, maar er zitten mensen bij, dus ik zal het een andere keer vertellen. (Opmerkingen. Gelach)
Maar het is toch Soudal, hé? Nu, ik was in Chili en daar heb ik die fabriek bezocht en men heeft daar een uitvoerige illustratie gegeven van de werkzaamheid van die lijm, ook onder water. Maar dat is daar een beetje fout gelopen, want die bakstenen vielen van elkaar. Maar die Chileen heeft dat dan zo opnieuw aan elkaar geplakt met een stuk tape errond. Dat had niemand gezien. (Gelach)
Maar dit terzijde. Ik heb dat bezongen als Vlaamse technologie, die top was. Maar verder was dat een fantastische fabriek. Dat wordt hier toch niet opgenomen, hé? (Gelach)
Ik wilde wel nog iets zeggen over die zeer tegengestelde voorstellen. Ik ken de posities van de sociale partners. Mevrouw Vandromme, u vraagt mij wat we gaan doen met de Vlor als we die Commissie der Wijzen op poten willen zetten. Wel, in de Vlor zitten al de sociale partners. Ik ken die standpunten en ik weet ook dat die standpunten in velerlei gevallen onverzoenbaar zijn. Bij verschillende partners hoor ik dat als je een bepaalde maatregel gaat invoeren, dat een positief effect zal hebben op het lerearentekort. Dat is voor hen de waarheid, het licht en het leven. Maar ondertussen zegt de andere sociale partner dat je het op die manier net veel erger zult maken. Wel, daarom hebben we ook die proeftuinen. Laat ons eens abstractie maken van de regelgeving. Toon eens in de praktijk dat jullie voorstel, jullie voorwaarden en jullie organisatie werken. En we laten het ook wetenschappelijk begeleiden en controleren. Op basis daarvan kunnen we lering trekken en effectief zeggen of een maatregel werkt of niet. En dan moet de andere kant maar eens het tegendeel gaan aantonen. En dan denk ik dat we stappen vooruit geraken en dat we uit die stellingenoorlog kunnen komen. Vandaar dat er een 27-tal proefprojecten, in die zin heel uiteenlopend van aard, hopelijk eind deze maand worden goedgekeurd.
Mijnheer Laeremans, ik zie dat uw honger inmiddels gestild is – u hebt een wafel gegeten –, maar ik wil wel eens even de voorstellen overlopen. Ik heb ze toevallig bij me.
Een van de voorstellen was dat leraren drie diploma’s moeten kunnen behalen: leraar-assistent, leraar-bachelor en leraar-master. Maar ik ben er geen voorstander van om een leraar-assistent te creëren. Dat lijkt me een devaluatie van de job en van de waardering ten aanzien van de leerkracht. Je hebt dan nog iets daaronder. Trouwens, je vist in dezelfde vijver. We hebben gewoon een tekort aan profielen. Als je een nieuwe functie gaat creëren, dan is het uiteindelijk dezelfde vijver van werkwilligen die je moet bevissen, maar dan wel met een minder aantrekkelijk statuut en met een lagere maatschappelijke waardering. Dat vind ik dus niet zo’n goede piste. We hebben nu al de mogelijkheid, met een specifieke weddeschaal, dat een kinderverzorgster zich bijvoorbeeld kan bijscholen tot kleuteronderwijzeres. Dat is eigenlijk ook iets wat we misschien wat meer onder de aandacht moeten brengen, al vindt mijn collega van Welzijn van niet. Dat is een probleem, die concurrentie. Het is zo gek dat de minister van Welzijn vindt dat je aan die mogelijkheid geen aandacht moet geven. Er wordt vandaag trouwens amper gebruik van gemaakt. Het is niet zo’n groot succes: ik denk dat het er enkele tientallen zijn. Ik heb hier een cijfer van 45 personeelsleden die aangesteld zijn als kleuteronderwijzer via die piste. Het is dus geen groot succes.
Ik heb gezegd dat ik wel bereid ben om te kijken naar de mogelijkheid van senior-leerkracht of expert-leerkracht, zoals ik het genoemd heb. Dat lijkt me echt een valabele piste om die vlakke loopbaan te doorbreken, en ik zal dat met de sociale partners opnemen. We kunnen er misschien ook naar kijken om een andere invulling te geven aan de aanvangsbegeleiding.
Een ander voorstel was ‘elke leraar krijgt een leraar-assistent in de klas’. Daar heb ik daarnet al op geantwoord.
Mevrouw Vandromme had het nog over het voorstel om alle niet ingevulde vervangingen om te zetten in punten. We hebben de mogelijkheid gecreëerd om 20 procent van de lerarenuren om te zetten in punten. Daarmee kan men mensen aanwerven die geen pedagogisch bekwaamheidsbewijs hebben. De vraag is dan natuurlijk welke personeelsgroep je, door lestijden om te zetten in werkingsmiddelen, zou willen aanwerven die je vandaag niet zou kunnen aanwerven. In de vervangingen bekijk ik wel wat daar mogelijk is, maar daarvoor moet ik de begroting dan wel meekrijgen. Maar ook dan zul je dat niet voor korte vervangingen kunnen doen, denk ik. Dat is niet realistisch. Je moet wel altijd iemand vinden. Maar voor vervangingen van bijvoorbeeld zes maanden wil ik dat wel bepleiten.
Dan is er de personeelsenveloppe voor het basisonderwijs. Die wordt toegekend via een ongekleurde puntenenveloppe. Dat is een discussiepunt. De collega van Begroting vertrekt van een open-endfinanciering. Dat heeft voor- en nadelen, maar als we enkel de kersen nemen en niet de rest van de taart, dan wordt het moeilijk. We hebben wel afgesproken met de sociale partners dat we gaan werken aan het onderscheid tussen primaire en secundaire processen. Ook dat is een gevoelige discussie.
Er is ook de vraag om de lerarenopleiding aan te vullen met één jaar stage. Wel, we zijn nu alleszins aan het spreken met de organisatoren van de lerarenopleiding over hoe we die kwalitatief kunnen optimaliseren. Ik weet niet of het een goed idee is om de opleiding aantrekkelijker te maken door daar nog een extra jaar stage op te gaan plakken. En je kunt dan zeggen dat het een betaalde stage moet zijn, maar waarom kunnen ze dan niet meteen gewoon starten als volwaardige leerkracht? Dat is misschien een subtiel onderscheid.
Wat het pleidooi voor de twintig jaar anciënniteit, betreft kent u mijn standpunt, of in wezen gewoon de feiten.
Het achtste voorstel: leraren die ter beschikking gesteld zijn, voorafgaand aan het rustpensioen, kunnen nog onbeperkt bijverdienen. Kijk eens aan! Ja, dat is een pleidooi voor flexi-jobs dat ik natuurlijk ten volle onderschrijf.
Er was ook een voorstel om het diploma van externe hulpverleners die werken met kinderen uit de basisschool als voldoende te beschouwen voor het basisonderwijs. Vandaag kan een logopedist met een lerarenbonus de opleiding van onderwijzer volgen met een tussenweddeschaal. Die mogelijkheid bestaat. We zijn heel creatief bezig met de ‘zijwegen’, maar we moeten wel opletten dat we de initiële opleiding – zoals in dit geval van kleuteronderwijzer – nog attractief genoeg maken, en dat we niet de zijingangen gaan promoten. Waarom zou je dan nog voor kleuteronderwijzer gaan studeren? Als je als logopedist kunt kiezen om ofwel logopedist ofwel kleuteronderwijzer te worden, en als kleuteronderwijzer kun je enkel kleuteronderwijzer worden, maar geen logopedist, dan kies je toch voor de opleiding logopedist?
Dan was er nog de vraag naar de ondersteuning voor de directeur basisonderwijs. Ik denk dat we met de beleidsondersteuning en met de loonspanning toch al wel een deel tegemoetgekomen zijn aan die vraag. Volgend jaar komt daar nog eens een extra schijf bij. Mijn voorganger heeft al inspanningen gedaan op het vlak van de verloning van directeurs in het basisonderwijs. Ik weet wel dat, als we die loonspanning van 31 procent gaan realiseren, die niet zozeer een effect zal hebben in het basisonderwijs – hier en daar misschien wel –, maar eerder in het secundair onderwijs en zeker in het deeltijds kunstonderwijs (dko).
Tot daar mijn repliek, voorzitter.
Dan zijn we nu toe aan de replieken.
Mevrouw Ampe is verdwenen. Ze zal denken: hoelang duurt dat wel, zo’n vraag in de commissie Onderwijs? (Opmerkingen van minister Ben Weyts. Gelach)
De heer Daniëls heeft het woord.
De lijm is wel degelijk Soudal. Waarschijnlijk hoopt men nu op de andere ploegsponsor, Lotto, om nog een aantal dingen gerealiseerd te krijgen. De budgettaire realiteit is echter wat ze is, collega’s.
Minister, u hebt heel veel maatregelen opgesomd. Ze zijn voor de ene school een oplossing, voor de andere school minder. Ik denk wel dat we goed een onderscheid moeten maken tussen basisonderwijs en secundair onderwijs, want dat is toch wel een iets andere aanpak. Ik ben in elk geval blij om te zien dat er opnieuw meer inschrijvingen zijn in de lerarenopleidingen. Die gaan natuurlijk niet vandaag de oplossing zijn, maar wel morgen. We gaan hen allemaal nodig hebben.
Ik wil dan ook mijn oproep, vanuit onze fractie, blijven herhalen dat de eerste prioriteit is om de leraren te behouden die we vandaag hebben, want die zijn er al. Het gaat dan vooral over schoolbeleid, over orde en tucht en over zich gesteund weten in de aanpak, in het lesgeven door de directie en de inrichtende macht. Ten tweede zijn er degenen die de lerarenopleiding volgen, vervolgens starten en dan allemaal uitstromen. Voor een deel heeft dat te maken met niet-volledige opdrachten, maar een deel heeft ook te maken met de praktijkschok. Ik wil daarom ook mijn oproep aan de lerarenopleidingen blijven herhalen: we moeten zorgen dat de opleiding goed aansluit bij de realiteit. Dank u wel.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Bedankt voor de uitvoerige uitleg, minister. Wij zullen als fractie ook constructief proberen te helpen de oplossingen te zoeken die gevonden moeten worden, in de eerste plaats in het belang van de kinderen, maar ook voor de leerkrachten, de directies en uiteraard de ouders.
Wat die tools van de regelgeving betreft heb ik nog geen duidelijk antwoord gekregen, maar ik zal het wel meenemen. De leerkrachtenbonus is een discussiepunt, maar als ik vragen heb, dan zal ik die doorsturen naar de hogere overheid om op die vragen een antwoord te krijgen, als daar nog specifieke problemen rond zijn.
De heer Danen heeft het woord.
Ik denk dat we nog uren zouden kunnen doorgaan over dit thema, maar ik zal proberen kort te zijn. In alle eerlijkheid geloof ik niet dat flexi-jobs het probleem ten volle zullen oplossen. Misschien wel een aantal aspecten ervan, voor een aantal specifieke jobs, maar ik geloof niet dat jobs van twaalf uur of vijftien uur wiskunde of lichamelijke opvoeding (lo) door een flexi-jobber zullen worden ingevuld, ook al is het voor een korte tijd. Ik zou dus toch de oproep willen herhalen om voor starters de job van leerkracht interessanter te maken. Vandaag kan iemand die afstudeert als leerkracht, bij een bank beginnen, of bij een bedrijf om de hoek. Ook chemiebedrijven staan te springen voor mensen met bepaalde leerkrachtendiploma’s. Vaak krijgen ze een contract van onbepaalde duur. Als je daar als school met zo’n klein contract tegenover moet staan, dan is dat heel oninteressant. Ik zou u toch willen oproepen om na te denken of u daar niet wat kunt bijsteken.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u wel, minister, omdat u toch al een stukje verder in detail bent gegaan op de vragen die ik gesteld heb. Uiteraard gaan wij ook niet akkoord met alle voorstellen die NODB heeft gedaan. Alle middelen ‘ontkleuren’ vinden wij geen goed idee. Ik denk dat dat af en toe wel noodzakelijk is om zaken gedaan te krijgen. Zo bijvoorbeeld het feit dat men voor kinderverzorgsters de werkingsmiddelen kon gebruiken voor kleuterleidsters. Als je dat dan ontkleurt, dan kun je dat daar natuurlijk niet voor gebruiken.
Ik hoop dat u de nuttige suggesties verder gaat onderzoeken met de sociale partners. Het is belangrijk dat het niet te lang aansleept. Bijvoorbeeld de langdurig zieken die op hun eigen tempo zouden kunnen terugkeren naar het onderwijs: daar zitten al veel mensen op te wachten. Er is ook die suggestie van extra verloning voor wie voltijds werkt. Dat is waarschijnlijk een vrij dure oplossing, maar het zou er wel toe leiden dat een hele hoop mensen misschien zouden overwegen om niet vier vijfde te gaan werken. Dat maakt het voor directies altijd complexer om lessenroosters samen te stellen. Misschien kunnen we daarmee al een stukje van het lerarentekort oplossen. Maar we zoeken verder, dank u.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister. Collega’s, we hebben hier vandaag heel veel verschillende zaken gehoord, voor verschillende onderwijsniveaus. Er is iets heel specifieks dat ik nog wil aanhalen, minister. Ik kreeg de vraag waarom de lerarenbonus niet geldig is in het volwassenenonderwijs. Daar zou het in sommige situaties ook wel een oplossing kunnen zijn.
U geeft aan niet echt te geloven in de leerladder in het onderwijs. Ik geloof er heel sterk in, dat we moeten gaan zoeken hoe we van het vormen van mensen om leraar te worden een leerladder kunnen maken. Het ‘zalmen’ lijkt me daar een heel belangrijk principe.
Maar eigenlijk wil ik afsluiten, minister, met u de boodschap mee te geven om de lat hoog te leggen, om niet te gaan voor een Soudaloplossing voor het lerarentekort maar oplossingen te zoeken die echt blijven plakken. Dan blijven leerkrachten en leerlingen ook echt plakken in die klas.
Ik denk dat het ook belangrijk is om net op het beleidsniveau een goede stevige basis te kunnen vormen, een goede stevige ‘colle’ om een krachtig onderwijspersoneelsbeleid te kunnen voeren. Dat hebben we nodig.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.