Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Vraag om uitleg over de multidisciplinaire aanpak bij disengagementtrajecten
Vraag om uitleg over het lage aantal deradicaliseringstrajecten voor terrorismeverdachten of -veroordeelden
Verslag
De heer Vandenhove heeft het woord.
Collega’s, minister, het gevangeniswezen maakte onlangs bekend dat er op dit moment 89 mensen in de cel zitten voor feiten van terrorisme. Daarvan zitten 60 personen effectief een gevangenisstraf uit, 29 anderen wachten in de cel hun veroordeling al dan niet af. Slechts 2 tot 3 gevangenen zijn ondergebracht in specifieke afdelingen, die zich inderdaad in Hasselt bevinden, maar de terrorismegedetineerden bevinden zich allemaal in de gevangenis van Ittre.
Sinds de aanslagen van 2016 werden meer dan vijfhonderd veroordelingen voor terrorisme uitgesproken in Belgische gevangenissen. Meer dan tweehonderd daarvan zijn veroordeeld bij verstek, meestal omdat het ging over zogenaamde foreign terrorist fighters (FTF’s) die vertrokken waren naar Syrië en Irak en niet meer terugkeerden. Daarnaast heeft een groot deel van de veroordeelden ondertussen zijn straf uitgezeten en zijn ze opnieuw vrijgekomen.
Wie vrijgelaten wordt, moet normaal gezien opgevolgd worden door de lokale task forces (LTF’s) en de lokale integrale veiligheidscellen (LIVC’s), waarin de politie samen met gemeenten, scholen en welzijnsorganisaties de sociopreventieve aanpak bekijkt. Die aanpak blijkt nogal wat lacunes te vertonen. Zo blijkt vooral dat veroordeelde terroristen die hun dubbele nationaliteit hebben verloren en na de vrijlating het land moeten verlaten, dat in de praktijk vaak niet doen – dat kennen we nog van andere gelijkaardige dossiers, onder andere van de uitgeprocedeerde asielzoekers – omdat het thuisland hen niet terug wil. Zo verdwijnen ze dan van de radar en in de illegaliteit. In een reactie op deze cijfers zei u, minister, en dan zitten we natuurlijk weer bij de Federale Overheidsdienst Justitie, dat rechters meer deradicaliseringstrajecten zouden moeten opleggen na de vrijlating.
Natuurlijk kan ook Vlaanderen zelf een belangrijke rol spelen om dat extremisme in de gevangenissen aan te pakken. Zo kregen de justitiehuizen met de omzendbrief van 18 februari 2019 voor een globale aanpak van gewelddadige radicalisering en extremisme en van terrorisme een mandaat om al tijdens de detentie aan de slag te gaan met deze gedetineerden. Met dit mandaat kunnen de justitieassistenten de re-integratie na de vrijlating beter voorbereiden, met het oog op het eventueel voorkomen van het hervallen. In het Vlaams strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden en geïnterneerden van uw hand werd binnen de afdeling Justitiehuizen een pilootproject in het kader van het nieuwe mandaat ‘voorbereiding reclassering’ aangekondigd. Op basis van dit pilootproject zou het nieuwe mandaat ‘voorbereiding reclassering’ van de justitiehuizen tijdens de detentie concreet worden uitgewerkt.
Mijn vragen aan u, minister, zijn de volgende. Ten eerste, kunt u een stand van zaken geven van het pilootproject? Hoe is het precies uitgewerkt? En wat is de looptijd van het project? Ten tweede, wat zijn de eerste resultaten van het proefproject tot dusver? Ten derde, welke obstakels zijn er nog, na een eventuele evaluatie, om dat project verder uit te rollen?
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, dank u dat ik van jullie gastvrijheid mag gebruikmaken om hier mijn vraag te komen stellen. Het is een gelijkaardige vraag als die van de collega, dus ik zal de inleiding niet helemaal herhalen.
Het is duidelijk dat disengagementtrajecten een heel belangrijk element zijn in ons deradicaliseringsbeleid. We weten uiteraard dat die trajecten geen gegarandeerd succes kunnen bieden, maar we hebben in het verleden toch een aantal successen kunnen boeken. Ik herinner mij, minister, dat wij in de vorige legislatuur op werkbezoek geweest zijn naar het Centrum voor Expertise en Advies inzake Preventie en Interventie met betrekking tot Radicalisme en Extremisme (Ceapire), die heel intensief samenwerken met jongeren, en waar we toch wel een aantal heel positieve resultaten hebben gezien.
Ik vind het dan ook heel vreemd dat – ondanks die successen – slechts 32 van de 102 vrijgekomen gedetineerden voorwaarden hebben gekregen om zo’n disengagementtraject te volgen. U hebt aangegeven dat u dat betreurt, en ik volg u daar 100 procent in.
Wij moeten vanuit Vlaanderen blijven wijzen op het aanbod dat we hebben. Uiteraard zijn we enkel bevoegd voor strafuitvoering en opvolging van de voorwaarden, dus als men geen voorwaarden oplegt, kan de Vlaamse justitie niet in actie treden.
Het succes van die disengagementtrajecten is uiteraard afhankelijk van het team dat aan de slag gaat. U had de ambitie om een team radicalisering op te zetten, een gespecialiseerd en multidisciplinair team. Dat is ook de insteek van mijn vraag.
Op welke manier is de multidisciplinaire werking verankerd in de reguliere werking van de justitiehuizen? Wat zijn de interne richtlijnen inzake radicaliseringsdossiers binnen de justitiehuizen? Ik heb Ceapire al vermeld. Ik had graag geweten of daar nog steeds een samenwerking mee lopende is.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Ik haal graag enkele cijfers aan, minister, uit een analyse van uw kabinet. Er blijken momenteel 41 terrorismeverdachten of -veroordeelden te worden opgevolgd door de justitiehuizen. Slechts 13 van hen kregen door de rechter een deradicaliseringstraject opgelegd. Dat zijn er redelijk weinig.
Sinds 2018 zijn er 102 terrorismeveroordeelden vrijgekomen na het uitzitten van hun straf; slechts 32 van hen kregen een antiradicaliseringsproject opgelegd. Gezien die constante lage cijfers pleit u ervoor dat de rechters in elk dossier een deradicaliseringsproject zouden moeten opstarten. Volgens uw woordvoerder zou de Vlaamse justitie dat perfect aankunnen, aangezien de middelen en het budget er zijn voor een verdriedubbeling van het aantal trajecten.
Ik heb dus ook volgende vragen voor u, minister.
Hoe reageerde het college van procureurs-generaal op uw oproep om maximaal gebruik te maken van dergelijke deradicaliseringstrajecten? Ik kijk alvast uit naar hoe dat gesprek is verlopen.
Bent u van mening dat de justitiehuizen momenteel over genoeg kennis en expertise beschikken om tegemoet te komen aan een mogelijke stijging van het aantal trajecten? Welke bijkomende expertise acht u desnoods noodzakelijk? Is er voldoende personeel voorhanden om deze stijging op te kunnen vangen?
In uw beleids- en begrotingstoelichting 2022 gaf u aan dat de justitieassistenten in het kader van radicalisering een nieuw mandaat hebben gekregen, en dat deze aanpak geëvalueerd zou worden. Hoe verloopt momenteel de evaluatie hiervan?
Hoe evalueert u de huidige deradicaliseringstrajecten? Welke knelpunten zijn er momenteel bij deze aanpak?
Minister Demir heeft het woord.
Laat mij starten met de vraag van collega Vandenhove over het nieuwe mandaat dat door de gemeenschappelijke omzendbrief van 18 februari 2019 voor een globale aanpak van gewelddadige radicalisering, extremisme en terrorisme aan de justitiehuizen werd toegekend.
De Vlaamse justitiehuizen hebben hun interne voorbereidingen zoals interne richtlijnen, instructies en aanpassingen van ICT-systemen om dit nieuwe mandaat uit te voeren reeds enige tijd afgerond. We zijn eigenlijk voorbereid, maar vooraleer we dat effectief kunnen uitrollen, zijn we natuurlijk afhankelijk van de gevangenisdirecteurs die ons dat mandaat moeten geven. Hier knelt het schoentje al even. Eerst had je de COVID-19-pandemie en gevangenissen zeiden dat ze hun handen vol hadden met de crisis. Daardoor werden de besprekingen ook on hold gezet. Nadien bleek dat de gevangenissen enkel instructies op nationaal niveau wensten uit te vaardigen en wilden ze wachten tot ook de Franstalige justitiehuizen klaar waren met hun interne voorbereidingen. Maar deze gaven aan dat ze daar nog niet mee bezig waren of toch al zeker niet klaar waren. Daarom heb ik er ook meerdere malen, zowel op de Interministeriële Conferentie (IMC) voor de Justitiehuizen, als bilateraal met het kabinet van collega Van Quickenborne, alsook in alle vergaderingen met de dienst gevangeniswezen, op aangedrongen om toch op Vlaams niveau het nieuwe mandaat in werking te laten treden.
Na herhaaldelijke aanmaningen, is het gevangeniswezen nu toch akkoord gegaan om enkel op Vlaams niveau verder te gaan en leggen ze nu dus de laatste hand aan hun interne instructies om toch al de Vlaamse justitiehuizen te kunnen mandateren. Dus, het is heel vermoeiend om aan politiek te doen en om een heel simpele steen te verleggen. Ik geef gewoon maar mee hoe moeilijk het is om gewoon dat mandaat te willen hebben als Vlaams justitiehuis. Ik hoop dat dat nu kan worden afgerond. Want wij zijn voorbereid, wij zijn klaar en wij willen dat ook al lang doen.
Ondertussen worden de justitiehuizen gelukkig ook vandaag al betrokken in de voorbereiding van de reclassering via het lokale casusoverleg in de gevangenissen. Daarnaast werk ik ook momenteel samen met de federale collega aan een ontwerp van samenwerkingsakkoord ter invoering van een penitentiaire integrale veiligheidscel (PIVC) in de gevangenissen, waar dan ook de Vlaamse justitiehuizen aan zullen deelnemen. Ook daar staat men aan de Franstalige zijde minder ver dan aan Vlaamse zijde, waardoor ik toch aandring, heb aangedrongen, en zal blijven aandringen bij mijn federale collega om ook hier asymmetrisch te werken en toch reeds een samenwerkingsakkoord met Vlaanderen hierrond te sluiten.
Wat betreft de vragen van collega Sminate en collega Blancquaert, heb ik het College van procureurs-generaal effectief gewezen op het feit dat slechts in één derde van de radicaliseringsdossiers die de Vlaamse justitiehuizen opvolgen, de rechter een gespecialiseerd aanbod in de voorwaarden opnam. Dat is inderdaad heel weinig. Thans staat de mogelijkheid om dit op te leggen, beschreven in een omzendbrief; dus de mogelijkheid bestaat. Ik heb het college op een vriendelijke manier attent gemaakt op deze omzendbrief, en op het bestaan ervan. Het college heeft hierop toch positief gereageerd, en dus gaan ze kijken hoe we dat kunnen doen.
Er is in ieder geval voldoende intern personeel om een hogere instroom ook op te vangen. Ook de huidige overeenkomst met Ceapire volstaat om bijkomende mandaten op te vangen. U weet dat het vorige beleid meer werkte met de imam die aan deradicalisering deed. Wij hebben, op basis van goede ervaringen die men had in Antwerpen onder andere, Ceapire onder handen genomen. Dat is meer multidisciplinair. We zijn eigenlijk klaar, zowel wat het personeel betreft als onze overeenkomst met Ceapire, om de bijkomende mandaten op te vangen. Ik hoop dat binnenkort ook de omzendbrief toch nog eens onder de aandacht kan worden gebracht.
Daarnaast heb ik ook het College van procureurs-generaal gevraagd om erop toe te zien dat de parketten ook vaker een adviesopdracht vragen aan het justitiehuis alvorens er door de rechter voorwaarden worden opgelegd in een radicaliseringsdossier. Op die manier kunnen de justitiehuizen ook een veel beter beeld krijgen van de betrokkene en ook adviseren welke voorwaarden geschikt zijn met het oog op het samenstellen van een traject. Deze aanbeveling was overigens ook reeds opgenomen in de omzendbrief. Maar die omzendbrief lijkt weinig gekend bij de parketten of alleszins weinig toegepast te worden. In de periode 2018 tot en met 2021 werd er slechts in twee dossiers vóór vonnis een adviesopdracht gevraagd. Ik heb daarom het college gevraagd om de omzendbrief in herinnering te brengen. Het college heeft daar dus positief op geantwoord.
Behalve de samenwerking met Ceapire, zet ik ook sterk in op interne expertise, want ook dat was een mankement. Ik investeerde ook in bijkomend personeel dat expertise heeft in deradicalisering en radicalisering, en in de optimalisatie van de interne werkprocessen.
Zo hebben we tien experten radicalisering aangeworven. Zij ondersteunen de justitiehuizen in de opvolging en begeleiding van alle radicaliseringsdossiers, en nemen ook eindelijk risicotaxaties af met behulp van een risicotaxatie-instrument.
Er zijn ook twee psychologen aangeworven voor het intern team van risicotaxatie en psychodiagnostiek, om elke geradicaliseerde juist in te schatten en de manipulaties te doorzien. Op die manier kan er een betere adviesverlening, opvolging en doorverwijzing gerealiseerd worden en werken we ook intern binnen de justitiehuizen verder aan een multidisciplinaire aanpak.
Wat de interne werkprocessen betreft, hebben de justitiehuizen lees- en schrijfrechten in de gemeenschappelijke gegevensbank van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD). Ze dragen dus bij aan de voeding van deze databank. Omdat informatie-uitwisseling nog een pijnpunt bleek tijdens de parlementaire commissie na de aanslagen van 2016, zetten we hier vanuit Vlaanderen volop op in. We werken met het OCAD momenteel ook aan een protocol dat het mogelijk zal maken om de volledige verslaggeving van de justitieassistent aan het OCAD over te maken, zodat ze op een betere manier geïnformeerd zijn over veroordeelde terroristen en extremisten. Het protocol wordt hopelijk binnenkort afgerond.
Bovendien schrijft de interne procedure van de justitiehuizen voor dat de databank gecheckt wordt bij elke nieuwe opdracht. Dus ook bij een dossier van diefstal met geweld bijvoorbeeld zal de gemeenschappelijke gegevensbank van het OCAD gecheckt worden, omdat we weten dat veel geradicaliseerden ook thuis zijn in het algemene criminele milieu. Vaak is het niet alleen de radicalisering, maar is er ook een crimineel aspect. Vandaar dat we de check doen. Indien er een hit is, dan wordt dit doorgegeven aan het OCAD zodat zij op de hoogte zijn dat een dossier bij de justitiehuizen loopt. Tegelijk wordt de meest recente dreigingsanalyse opgevraagd bij het OCAD.
Ten slotte wordt elk dossier met een hit in de gegevensbank door het justitiehuis aangemeld bij de lokale integrale veiligheidscel inzake radicalisme, extremisme en terrorisme (LIVC R). Daar waar er bij andere diensten meer vrijheid is om al dan niet deel te nemen aan een LIVC R, zijn de justitiehuizen hier volgens interne regels wel toe verplicht. Meer nog, ik heb vorig jaar nog een brief geschreven naar alle steden en gemeenten om hen eraan te herinneren de justitiehuizen uit te nodigen op hun LIVC R indien de te bespreken persoon onder een mandaat staat bij de justitiehuizen, aangezien dat niet altijd gebeurde. Er zijn ook nog altijd steden en gemeenten die onvoldoende gebruikmaken van de LIVC’s om tot een multidisciplinaire aanpak van deze problematiek te komen. Daarom hebben minister Somers en ik in het kader van het decreet LIVC R, samen met het Agentschap Binnenlands Bestuur en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), de laatste maanden info- en netwerkmomenten georganiseerd om dit ook beter bekend te maken.
U ziet, collega’s, dat we op verschillende fronten verschillende stenen aan het verleggen zijn om de radicaliseringsdossiers veel beter te kunnen opvolgen.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw uitgebreide antwoord. Maar samengevat stel ik eigenlijk vast – zonder in een inhoudelijke of ideologische discussie te willen vervallen – dat enerzijds de samenwerking met het federale niveau, die we in deze constellatie nog nodig hebben, zeker en vast niet vlot verloopt. In die zin kun je je de vraag stellen in welke mate de overdracht die tot nu toe gebeurd is, efficiënt is of niet.
Ten tweede stel ik vast dat het blijkbaar niet enkel om de federale overheid gaat – en dat vind ik nog een stuk erger – maar ook over steden en gemeenten, die blijkbaar nog niet voldoende vertrouwd zijn met het instrumentarium dat door Vlaanderen gecreëerd is ter opvolging.
Ik denk dat daar nog wel het een en ander te wijzigen valt, uiteraard misschien een betere afstemming van structuren, maar zeker en vast ook wat betreft de mentaliteit en de manier waarop men daarmee omgaat.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Dank u, minister, voor inderdaad een zeer uitgebreid antwoord. Ik heb goed geluisterd, en eigenlijk komt het altijd op hetzelfde neer: voldoende personeel vinden, en er moet ook ingezet worden op die gegevensuitwisseling. Ik denk dat we toch moeten durven zeggen dat beide componenten in het verleden pijnpunten bleken te zijn.
Gekwalificeerd personeel vinden, was op alle betrokken niveaus moeilijk, omdat het ook een vrij nieuw domein was. Maar als ik goed geluisterd heb, hebt u wel degelijk heel hard ingezet op het aanwerven van gekwalificeerd personeel, dat mogelijk nog de nodige skills moet aanleren. Maar goed, ik vind het een zeer goede zaak dat we zien dat daar ondertussen wel degelijk een evolutie in zit.
Ten tweede: die gegevensuitwisseling was ook een groot probleem. We leven uiteraard in een complex land, en die communicatie met het federale niveau is en blijft een moeilijke zaak. Er zijn nu eenmaal heel veel verschillende niveaus verantwoordelijk.
Ik herinner me persoonlijk een LIVC waarbij er één politie-inspecteur aanwezig was, die nog geen half A4’tje had aan informatie over een zwaar geradicaliseerde gedetineerde die ging vrijkomen. De tijden zijn dan toch veranderd, als ik u hoor zeggen dat justitieassistenten onder andere beschikbaar zijn om deel te nemen aan die LIVC’s. Het is een goede zaak en een meerwaarde dat u de lokale besturen daar nog eens attent op maakt. Ook het feit dat u het college erop attent hebt gemaakt dat er toch wel veel meer mogelijk is wat betreft opleggen van voorwaarden, is – denk ik, minister – een goede zaak.
Ik heb nog één vraag, voorzitter, als ik mag. Ik heb u horen zeggen dat er wel degelijk nog een samenwerking is met Ceapire. Is het mogelijk om daar meer informatie over te krijgen? Waarom vraag ik dat? Ik herinner mij dat we vorige legislatuur een gesprek hebben gehad met hen, en dat hun kritiek was dat het voor hen in hun werking moeilijk was omdat ze geen structurele ondersteuning kregen. Is dat ondertussen veranderd? Is dat nu structureel, waardoor ze wel degelijk personeel kunnen inzetten voor hun werking?
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Heel erg bedankt voor uw uitgebreide antwoord, minister. U haalde het protocol aan, dat hopelijk binnenkort zal worden afgerond. Hebt u enig idee binnen welke termijn dat ongeveer zal zijn? Ik denk dat het ook zeer goed is dat Vlaanderen zich ontfermt over deze problematiek, zal inzetten op die expertise en ga zo maar voort. Maar uiteraard is dat – zoals ze bij ons in Kalken zeggen– water scheppen met een mand, als men federaal blijft knoeien.
En ik denk in de trend van dit thema ook aan de persberichten midden mei betreffende de repatriëring van IS-vrouwen naar ons land en de missie die reeds heeft plaatsgevonden, aangezien u als Vlaams minister van Justitie toch ook in nauw contact staat met uw federale collega’s, hoe moeilijk dat soms ook is. We vragen ons af wat u precies vindt van de plannen van de federale collega’s om opnieuw een hoop radicale, extremistische IS-vrouwen naar hier te halen. Hebt u er zicht op in welke mate er voor deze vrouwen nood is aan een deradicaliseringstraject, dat zich specifiek richt op deze bijzondere doelgroep?
Minister Demir heeft het woord.
Wat het protocol betreft, dat ligt ter ondertekening bij de leidend ambtenaar. Ik weet niet of leidend ambtenaren meeluisteren en de commissies volgen. Ik hoop dat het eerstdaags wordt getekend. Dat is dan ook goed voor de gegevensuitwisseling. We hebben daar wel een heel traject voor moeten doen, maar het belangrijkste is dat het gebeurd is.
Wat expertise betreft, het was volgens mij ook wel nodig om bij het agentschap Justitie de juiste profielen aan te werven die voldoende ervaring hebben, die kennis hebben rond radicalisering. Want daar stonden we op Vlaams niveau eigenlijk nog redelijk zwak. Dat is dus ook gebeurd.
Collega Sminate, de samenwerking met Ceapire gebeurt ook structureel. Ik weet dat dat een pijnpunt was, maar we zijn met hen in zee gegaan, net omdat zij ook multidisciplinair werken. Ik denk ook dat dat de manier is om dat met die doelgroep te doen, dat je ook vaak alle aspecten meeneemt en niet alleen het gegeven van radicalisering. Vaak zitten daar ook criminaliteit, drugs en andere zaken bij.
Wat het terughalen van de vrouwen uit Syrië betreft, dat is een beslissing van de Federale Regering, het OCAD en de Staatsveiligheid. Onze diensten binnen de gevangenis zijn hiervan op de hoogte, zodat de trajecten voor de vrouwen die in de gevangenis zullen terechtkomen, opgestart kunnen worden. Want ook daar gaat het natuurlijk wel over geradicaliseerden en zij vallen ook onder de regelgeving die we vandaag hanteren.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Dank u wel voor het uitgebreide antwoord.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.