Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Warnez heeft het woord.
De Thomas Morehogeschool heeft een nieuw onderzoek, haar zesde onderzoek, gevoerd naar communicatiebeleid bij lokale besturen. Dat heet het Groot Gemeentelijk Communicatieonderzoek. Dat brengt de belangrijkste evoluties van het gemeentelijk communicatiebeleid van de laatste 25 jaar in beeld.
Het was een online enquête bij de communicatieverantwoordelijken van de steden en gemeenten. Er hebben heel wat steden en gemeenten meegedaan. Maar liefst 217 van de 300 Vlaamse steden en gemeenten – 72 procent – namen deel aan deze bevraging. Ik denk dat we hierdoor een duidelijk beeld krijgen van de huidige stand van zaken. Er waren gelijkaardige onderzoeken in 1997, 2003, 2008, 2013 en 2017.
We hebben uiteraard de coronacrisis achter de rug, en dat is een enorme uitdaging geweest op het vlak van sterke lokale communicatie. Daarom wijzen de conclusies ook op een specifieke reeks uitdagingen voor onze lokale besturen ter zake, want communicatie is natuurlijk belangrijk om de kloof met de burger te dichten.
Ik haal er enkele conclusies uit, samengevat uiteraard.
Het is vooreerst opvallend dat er meer communicatiewerk is bij de gemeenten, maar dat dat nauwelijks geleid heeft tot meer personeelsinzet. Ten tweede zie je dat er een groot verschil is in snelheid en aanpak, maar in heel wat gemeenten is er maar een beperkt communicatiebeleid, of komt dat slechts geleidelijk op gang.
Ten derde is het moeilijk om het communicatiebeleid en de visie op communicatie ruim ingebed te krijgen in de organisatie, ruimer dan louter bij de communicatiedienst. Ten vierde moeten we, aldus de onderzoekers, onze besturen beter ondersteunen op vlak van communicatie, in het bijzonder wat betreft crisiscommunicatie en interne communicatie. De vijfde conclusie is niet verrassend, namelijk dat er een groeiende ambitie is op vlak van burgerparticipatie.
Belangrijk is ook dat men ziet dat er heel wat algemene communicatie is, maar dat kwetsbare groepen vaak niet bereikt worden. Er wordt dus minder ingezet op doelgroepencommunicatie. We zien dat de communicatiedragers in evolutie zijn, dus dat er meer digitale communicatie is en minder mondelinge communicatie en drukwerk.
Ten slotte is het belangrijk en zorgwekkend dat de communicatie bij kleine gemeenten – hier gedefinieerd als gemeenten met minder dan 10.000 inwoners – erop achteruitgaat op vlak van personeelsinzet, beperkte werkingsmiddelen, weinig uitbesteding, minder beleid, minder participatie, et cetera.
Vandaar de volgende vragen, minister.
Welke conclusies trekt u uit dit onderzoek? Acht u het nodig dat er een evaluatie komt van het luik crisiscommunicatie na de coronacrisis, om hier de nodige lessen uit te trekken en er de good practices uit te onthouden die besturen kunnen inspireren?
Hoe kijkt u naar de daling in de doelgerichte communicatie en de vaststelling dat de overheid bepaalde doelgroepen moeilijk kan bereiken? Welke mogelijkheden en kansen ziet u om hierin verbeteringen aan te brengen?
Gezien het belang van eigentijdse en doelgerichte communicatie is de situatie in kleine lokale besturen zorgwekkend. Welke beleidsinitiatieven ziet u daar mogelijk?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u, mijnheer Warnez, voor uw vraag. Ik nam ook kennis van de resultaten van de inderdaad interessante bevraging en het interessante onderzoek. Ik deel uw bezorgdheid over de conclusies die de onderzoekers formuleren.
Kwalitatieve communicatie is een steeds belangrijker onderdeel van het lokaal beleid. Ik ben het eens dat het van toenemend belang is dat het lokale beleid en de resultaten ervan goed worden gecommuniceerd, om echt de verbinding mogelijk te maken met de inwoners. Dat is cruciaal.
Het blijkt uit de cijfers van het onderzoek – en dat is ook het positieve – dat de meeste lokale besturen zich daar ook van bewust zijn. Maar ook zijn er een aantal pijnpunten die uit het onderzoek naar voren komen.
Vooreerst moet worden benadrukt dat het vormgeven van een communicatiebeleid op maat van het lokaal bestuur tot de autonomie van het lokaal bestuur behoort. Dat is een taak van het lokaal bestuur. Dat betekent dat het lokaal bestuur zijn communicatief instrumentarium naar eigen believen kan kiezen. Er zijn heel wat organisaties, bedrijven en consultants actief – publiek, semipubliek en privaat – die de lokale besturen daarin kunnen ondersteunen.
Ik verwijs daarvoor in de eerste plaats naar Kortom vzw. Deze vereniging voor overheids- en socialprofitcommunicatie organiseert opleidingen, kennisdeling, inspiratiemomenten op basis van best practices en maakt onder andere sjablonen voor softwaretools omtrent communicatie.
Maar ook de Vlaamse overheid ondersteunt de lokale besturen. En dan verwijs ik eerst en vooral naar uw vraag over crisiscommunicatie. De Vlaamse Regering heeft de voorbije jaren noodgedwongen een hele leercurve meegemaakt – of ondergaan, of beleefd – rond de communicatieondersteuning van lokale besturen tijdens corona en de huidige Oekraïnecrisis. Ze speelde hierin een ondersteunende en coördinerende rol via het Crisiscentrum van de Vlaamse overheid (CCVO). Tijdens de crisissen werd en wordt vanuit Vlaanderen steeds meer communicatiemateriaal aangereikt aan de lokale besturen, dat ze zelf kunnen gebruiken in hun communicatie richting burgers. Het CCVO zorgt ervoor dat lokale besturen dit communicatiemateriaal gemakkelijk kunnen terugvinden, onder andere via de website waar alles wordt gebundeld.
De Vlaamse expertise met betrekking tot inclusief en doelgroepgericht communiceren – ook een vraag die u hebt gesteld – is aanwezig bij het Agentschap Integratie en Inburgering (AgII), Atlas, IN-Gent en Wablieft. Die werden bij de coronacrisis ingezet om te zorgen voor een vertaling van de coronaregels en vaccinatie-informatie naar tekst- en beeldfiches, video en audio in meer dan twintig talen. Deze materialen staan gratis ter beschikking van lokale besturen. Het Agentschap Integratie en Inburgering ontwikkelde ook een app waar anderstalige nieuwkomers crisisinformatie in hun eigen taal kunnen terugvinden.
Specifiek tijdens de Oekraïnecrisis voorziet de Vlaamse Regering extra middelen voor de vertaling van crisisinformatie naar mensen op de vlucht uit Oekraïne. Lokale besturen kunnen opnieuw op dat aanbod een beroep doen.
Algemeen verwijs ik nog naar het interdisciplinaire project, afgekort het ICC-project (inclusief crisiscommunicatiebeleid), gesubsidieerd door Sciensano, dat een strategie wil ontwikkelen voor meer inclusieve digitale crisiscommunicatie, die rekening houdt met de sociolinguïstische diversiteit van de Belgische bevolking, en die de informatieongelijkheid probeert te bestrijden. Bij toekomstige crisissen zullen deze aanbevelingen zeker mee in overweging genomen worden bij het uitwerken van communicatieproducten vanuit Vlaanderen ter beschikking van de lokale besturen.
Daarnaast ondersteunen we de lokale besturen om in interactie te gaan met de inwoners, via het Labo lokale burgerparticipatie. Binnen het Labo worden innovatieve praktijken van lokale burgerparticipatie verzameld, geanalyseerd en verspreid. Daarbij is er aandacht voor praktijken met een specifieke doelgroepenbenadering zoals jongeren, ouderen en anderstaligen. Laaggeletterden zijn ook zo’n groep waar we specifiek aandacht aan besteden.
Ten slotte, en zoals u zelf ook aangeeft, kunnen de conclusies van het onderzoek niet los gezien worden van een ruimere discussie, met name de discussie over de schaal van de lokale besturen. De conclusies omtrent de achteruitgang van de communicatiecapaciteit bij kleine besturen is inderdaad zorgwekkend. Het is echter niet het enige signaal omtrent de zorgwekkende situatie bij kleine besturen.
Zo verscheen recent het doctoraat van Bram Van Haelter bij de UGent, een universiteit die u goed kent, dat onder andere concludeert dat enkel nog een deel van de grotere gemeenten erin slaagt om voldoende gekwalificeerd personeel aan te werven.
Uit een ander onderzoek door VOKA Antwerpen-Waasland blijkt dat kleine gemeenten onvoldoende garanties bieden op een uitgewerkt economisch lokaal beleid. Zij leggen de drempel op minstens 20.000 inwoners.
Nog een signaal: uit een bevraging van Decenniumdoelen bij lokale armoedeverenigingen over het beleid van hun gemeente blijkt onder meer dat hoe groter een gemeente is, hoe sterker ze inzet op armoedebeleid.
Nog een signaal: Audit Vlaanderen toonde ook eerder al aan dat er een link is tussen de schaalgrootte en de mate waarin voorzien wordt in voldoende IT-veiligheid. Meer algemeen zijn echt kleine besturen vaak bestuurlijk kwetsbaar, vooral door de vele eenmansdiensten.
En zo zijn er nog tal van voorbeelden die, telkens opnieuw, alarmsignalen laten rinkelen wanneer het over kleine besturen gaat.
Vanuit de Vlaamse overheid en verschillende belangengroepen zoals de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en Kortom worden de lokale besturen zoveel mogelijk bijgestaan op alle mogelijke aspecten van het beleid. Maar de Vlaamse Regering gelooft ook in sterke bestuurskrachtige lokale besturen, die in staat zijn om op eigen kracht een efficiënte en slagvaardige invulling te geven aan hun eigen kerntaken.
Meer nog, de Vlaamse Regering wil nog meer taken, verantwoordelijkheden en middelen doorschuiven naar de lokale besturen. U weet dat we daarvoor naar het noorden kijken, naar Denemarken en Zweden, waar we samen geweest zijn. Bij de vele gedachtewisselingen die we daar hebben gehad, is ook gebleken dat een gemiddelde gemeente in Zweden 35.000 inwoners heeft, in Denemarken is dat 60.000 inwoners, bij ons 22.000 inwoners. Het is mijn vaste overtuiging dat ook Vlaanderen nood heeft aan een opschaling om dat zeer specifieke probleem aan te pakken.
Concluderend, geloof ik dat de Vlaamse overheid een ondersteunende en coachende rol moet opnemen naar de lokale besturen, maar geen verpamperende rol. Ze moet hen niet verpamperen.
Als ikzelf, maar ook mijn collega’s in de regering, spreken over decentralisatie, het doorschuiven van bevoegdheden, dan hebben we het over een evenredige afbouw van de Vlaamse administraties. Want het kan natuurlijk niet zijn dat we enerzijds bevoegdheden doorschuiven naar lokale besturen, maar tegelijkertijd een soort van parallelle Vlaamse administratie in stand houden om gemeenten die falen in het vervullen van hun kerntaken toch bij het handje te houden, te begeleiden en te ondersteunen. Want dan zijn we in plaats van de structuren te vereenvoudigen ze aan het ontdubbelen. Wanneer we decentraliseren, moeten we ook aanvaarden dat het ook de rol van Vlaanderen is om een stap terug te zetten. We kunnen onmogelijk de twee dingen tegelijk doen, want dan zijn we extra middelen aan het uitgeven en dan wordt het overheidsbeslag ook in Vlaanderen groter en zullen we meer personeelsleden nodig hebben in plaats van de geambieerde beheersing en zelfs afbouw van de omvang van het apparaat.
Ik vind het belangrijk dat we dat meenemen in de discussies – of eerder gedachtewisselingen, want vaak zitten we op dezelfde lijn – die we hier soms voeren. Als we vaststellen dat kleine besturen het heel moeilijk hebben in het vervullen van een aantal taken, kan het niet zijn dat wij als Vlaamse overheid hun handje vasthouden en voor hen het werk doen, want dan doen we dubbelop.
Er is een andere taak: kleine besturen die dat vaststellen, moeten zich volgens mij de vraag stellen of er een uitweg is in bovenlokale regiovorming, of, als het echt nodig is en niet anders gaat, er een uitweg is in fusie. Dat zijn volgens mij twee belangrijke antwoorden, naast de andere dingen die ik heb gezegd waar Vlaanderen ondersteunt en helpt waar het kan.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Uiteraard hebt u gelijk dat communicatiebeleid deel uitmaakt van de lokale autonomie. Het gebrek aan resultaten en slagkracht bij lokale besturen wat betreft de doelgroepencommunicatie is toch nog wel altijd iets dat mij zorgen blijft baren, omdat je dan kwetsbare mensen en kwetsbare doelgroepen niet bereikt. Als we spreken over kwetsbare personen gaat het uiteraard om meer dan inburgeraars.
Fusies en bestuurlijke samenwerking kunnen zeker een oplossing zijn op middellange termijn, die hebben we morgen niet. Maar op korte termijn is het dan misschien toch nog altijd interessant om voor een aantal thema’s bijzondere aandacht te hebben en vanuit Vlaanderen ondersteuning te bieden – of misschien via de VVGS of … kortom, dat maakt mij niet uit – zodat we de doelstelling richting die kwetsbare doelgroepen bereiken. En als ik een van die thema’s op korte termijn naar voren mag schuiven, dan gaat dat bijvoorbeeld over het belang van onze democratie en het belang van lokale verkiezingen. En dan hebben we straks voor het eerst geen opkomstplicht meer en is het bijvoorbeeld belangrijk dat we in onze communicatie vanuit die lokale besturen die kwetsbare doelgroepen bereiken en hen toch meenemen in het verhaal waarom het belangrijk is om te stemmen en waarom men een stem uitbrengt.
Minister, misschien is dat iets dat we nog niet kunnen oplossen via fusies of bestuurlijke samenwerking en waarin u op korte termijn de lokale besturen ondersteuning wilt bieden?
Minister, mijnheer Warnez, ik vind het een zeer boeiende vraag en een zeer boeiend antwoord. Er is wel iets waarvoor ik wil waarschuwen. We hebben op het vlak van communicatie van lokale besturen een mooie evolutie doorgemaakt. Ik kan daar zelf ook van getuigen. Wat deden de gemeenten vroeger op het vlak van informatie? Er was een maandelijks informatieblad en nu en dan een persmededeling, dat was het informeren.
Ondertussen hebben we in alle lokale besturen de weg richting participatie geëffend. Moderne media hebben het ons wat dat betreft eenvoudiger, maar tegelijk ook moeilijker gemaakt. Van die gemeentelijke informatiebladen zijn we geëvolueerd naar websites. Ondertussen hanteren we de sociale media plus het gevaar dat daarbij komt kijken, namelijk dat we niet alleen communiceren, maar ook antwoorden krijgen en dat er debatten worden gevoerd. Minister, we zeggen dat we minder ambtenaren hebben om dat te doen. Een ambtenaar is ook altijd beperkt in het repliceren op kritieken met betrekking tot het beleid. Mijn communicatiemedewerkster zegt soms ook: ‘Oei burgermeester, daar ga ik niet op antwoorden, want dit is een beleid.’ Het is altijd een moeilijkheid. Ik wil maar zeggen dat er ter zake een evolutie is.
Ik kom tot het punt van de bestaffing. Minister, u trekt het ook verder open naar analyses rond andere beleidsdomeinen. Met mijn andere pet, als burgemeester van een kleine gemeente, denk ik ‘Oei, we kunnen het niet’, want uit allerlei studies blijkt dat we het niet kunnen. Ik onderschrijf het probleem dat vele kleine gemeenten hebben. Maar ik denk dat we kleine gemeenten ook steeds een spiegel moeten kunnen voorhouden. Onder andere Audit Vlaanderen is daar ook een instrument in. Ik zie die mensen graag komen. Niet omdat ik hen beschouw als inspecteurs of controleurs zoals dat vroeger wel het geval was, maar wel als mensen die zeggen op welke manier je gemeente functioneert en wat er al dan niet bij te sturen valt. Elke gemeente moet op een volwassen manier daaruit conclusies trekken. Waar die norm dan ligt van hoe groot een gemeente is, daar sta ik persoonlijk huiverachtig tegenover.
Mijn tijd is om. Het is een zeer interessante vraag en een interessant antwoord, om er ook met betrekking tot communicatie als lokaal bestuur te staan.
Minister Somers heeft het woord.
Voorzitter, laat mij beginnen met te protesteren: u hebt 2 minuten en 3 seconden gesproken. Ik heb het grondig nagekeken, op uw eigen klok. Nee, alle gekheid op een stokje. Het is een debat en dat mag nu niet alleen gaan over fusies. Het is breder dan fusies en op een zeker moment moeten we dingen ook kunnen loslaten.
Ik vind dat soms een beetje een Vlaamse ziekte. Als ik de collega’s van de N-VA en het Vlaams Belang zou willen provoceren, zou ik van een Belgische ziekte spreken. Maar Vlaanderen heeft die ziekte ook. Het gaat over de moeilijkheid om iets af te schaffen. We maken iets nieuws dat in de plaats moet komen, maar het oude moet ook blijven bestaan. En zo zijn we altijd maar meer structuren aan het maken.
Ik zie dat ook heel vaak bij de decentraliseringsoefening. Wij zeggen dat dat nu de bevoegdheid van de gemeente wordt, maar toch moeten wij nog een back-up hebben om dat eigenlijk nog altijd wat zelf te blijven doen. Of we privatiseren iets, maar toch blijven we dat nog een beetje zelf doen. Of we vertrouwen iets toe aan het maatschappelijke middenveld, maar toch moeten we dat ook altijd een beetje blijven doen.
En dan krijg je natuurlijk een aangroeiadministratie. Daar moeten we zelf echt een beetje gedisciplineerd in zijn. Op het moment dat we zeggen dat het de taak van de lokale besturen is, dan ís het ook hun taak. Het is hier niet zwart-wit, want in een crisiscommunicatie moeten we dingen leren en er zijn een aantal zaken waarin we wél onze verantwoordelijkheid moeten opnemen.
U hebt een belangrijk punt genoemd, namelijk de gemeenteraadsverkiezingen. We hebben het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) de opdracht gegeven om samen met belangengroepen van bepaalde groepen te gaan samenzitten. Ik denk hier aan de Ouderenraad, aan Bataljong voor de jongeren, gelijke kansen, mindervalidenorganisaties, armoedeorganisaties. Ik noem nu een aantal doelgroepen die we daar allemaal onder begrijpen. We moeten samen met hen bekijken hoe we een goede communicatiecampagne kunnen voeren om mensen duidelijk te maken dat het belangrijk is om te participeren aan een verkiezing, ook voor hun situatie. Op die manier kunnen we mensen mobiliseren voor het democratische proces, want je bent niet meer verplicht. Dat vind ik heel belangrijk. We moeten dat kunnen doen en kunnen aanreiken aan de gemeenten. Dat traject is gestart. We moeten daar nu nog niet mee beginnen. Gelukkig moeten we de mensen nu nog niet beginnen te vragen om naar een stemhokje te gaan. Maar we moeten daar wel klaar mee zijn, we moeten tijdig een goede en degelijke campagne klaar hebben. Dat is absoluut nodig.
Verder kom ik tot de opmerkingen die u hebt gemaakt over Audit Vlaanderen. Audit Vlaanderen is inderdaad een belangrijk instrument dat we hebben. Dat kan een spiegel zijn. Bepaalde besturen – het kunnen kleine besturen zijn – kunnen zeggen dat ze het allemaal onder controle hebben en dat ze die behoefte niet voelen. Daarom zitten we vandaag niet in een dwingend kader. Maar we moeten de signalen hier wel durven noemen. Een kleine gemeente moet toch wel wat dieper beginnen na te denken. Als ze op iets langere termijn denken, voorbij hun eigen positie, voorbij hun eigen actuele situatie, worden fusies voor hen misschien een middel om maatschappelijke uitdagingen beter te kunnen aanpakken dan vandaag. Want nu moeten ze te veel een beroep doen op anderen en ze voelen dat ze aan de noden van hun burgers niet meer altijd optimaal kunnen tegemoetkomen. Dat is een vraag die moet worden gesteld. Ik vind het ook mijn taak als minister om daar regelmatig over te praten, om dat scherp te houden bij de mensen, zodat ze daar op een ernstige en open manier over nadenken. Ik heb het gevoel dat die openheid de voorbije jaren is gegroeid. Van de louter emotionele reactie om het af te wijzen omdat ze zichzelf willen blijven, is men in een bredere discussie terechtgekomen, waarbij men begint na te denken over het feit dat hun taak is om een bestuur te zijn en niet enkel een emotie. Daarin zullen we de volgende jaren wellicht nog verdere evoluties hebben.
Mijnheer Warnez, wat uw heel specifieke vraag betreft, kan ik zeggen dat de opdracht al aan ABB is gegeven en dat ze samenzitten met die verschillende belangengroepen.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en voor het initiatief inzake de opkomstplicht.
De vraag om uitleg is afgehandeld.