Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over het fuseren van gemeenten
Vraag om uitleg over de fusieplannen van Mechelen en Boortmeerbeek
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik zal niet de fout maken om hier de gemeenteraad van Boortmeerbeek of Mechelen te houden. Er zijn de voorbije week voldoende besprekingen geweest. Naar aanleiding van de aangekondigde fusie, waarover iedereen het nieuws heeft kunnen volgen, waren er bij onze fractie toch een aantal vragen, eerder algemeen en beleidsmatig. Want daarover moet het hier gaan: over de Vlaamse keuzes die we maken rond de interne bestuurlijke organisatie in Vlaanderen.
U weet dat onze basisregels daarin zijn dat een fusie zeker een wenselijke dynamiek kan zijn als die ontstaat van onderuit, als die schaalvergroting niet ten koste van bereikbaarheid en nabijheid van de dienstverlening gaat.
Bij fusies van gemeentes hanteren wij steeds enkele stelregels. Zo moet de fusie ontstaan van onderuit en mag de schaalvergroting niet ten koste gaan van de bereikbaarheid en de nabijheid van de dienstverlening. Het financiële mag nooit de ultieme trigger zijn om tot een fusie over te gaan.
Het is tot op vandaag mijn overtuiging dat in de gesprekken die de voorbije weken zijn gevoerd in Mechelen en Boortmeerbeek, de basisinsteek van beide besturen initieel alvast was dat dit over een inhoudelijk project gaat en niet per se over een financiële efficiëntieoperatie.
Het was een opmerkelijke aankondiging. We zien dat u daarin twee rollen speelt. Uit het advies van de Vlaamse Ombudsdienst blijkt dat daar zorgvuldig mee moet worden omgesprongen. Toch zien we een aantal bijzondere zaken ontstaan in die mogelijke fusie. We willen die zaken toch nog eens aanstippen.
U herinnert zich het boeiende debat dat we hier een jaar geleden hebben gehouden over de positie van Zwijndrecht in het kader van de regiovorming. Het argument toen was dat we Zwijndrecht niet kunnen toevoegen aan de regio die zij wensen, namelijk het Waasland, aangezien dat een provinciegrens zou overschrijden. Ik citeer u. U zei letterlijk: “Kortom, als we over de provinciegrenzen springen, creëren we nieuwe bestuurlijke verrommeling. Ik denk bijvoorbeeld heel concreet aan de veiligheidsketen, waar justitie een belangrijke rol in speelt en waar ook de provinciegouverneur een heel belangrijke rol in speelt. Ik denk aan noodplanning. Indien we echt werk willen maken van een integraal veiligheidsbeleid, moet dit worden meegenomen in een goed afbakeningsproces.”
Dat was uw positie op dat moment. U weet dat wij daar wel wat moeite mee hadden, omdat Zwijndrecht voor heel wat zaken intergemeentelijk samenwerkt met het Waasland en men zich afvroeg waarom dat dan niet kan worden meegenomen in de afweging van de regiovorming.
Een tweede opmerkelijk aspect was de keuze om te gaan werken met stadsdistricten. Enerzijds is er de bestuurlijke en decretale mogelijkheid om dat te doen. Anderzijds zijn er toch wel wat vragen te stellen bij het functioneren van de districten in Antwerpen. U weet dat er op districtsniveau wel wat vragen worden gesteld. Zit de bevoegdheidsverdeling tussen de stad, het stedelijk bestuur en de districten juist? Voelen districtsbesturen en -raadsleden zich voldoende slagkrachtig? Kennen de inwoners de juiste weg naar het juiste niveau? Het lijkt ons belangrijk om die oefening voorafgaand te doen aan eventuele andere steden die ook districtswerking uitrollen.
Een derde en laatste aspect gaat over het financiële. Zowel bij Antwerpen als Mechelen hebben we gezien dat 50 miljoen euro schuld wordt overgenomen door de Vlaamse overheid. Dat is voor ons toch een vraagteken: hoe wordt de impact daarvan op de Vlaamse budgetten nauw opgevolgd? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat dat haalbaar blijft naar de toekomst? Dat is toch ook niet onbelangrijk. Want we zitten hier ook om de Vlaamse begroting in de gaten te houden en niet alleen die van de lokale besturen.
Minister, hoe kijkt u naar het overschrijden van die provincie- en regiogrens? Op welke manier ziet u dat in verhouding tot wat u eerder had aangekondigd? Betekent dit dat er eventueel voor andere gemeenten ook weerstand of voorbehoud tegen dit soort keuzes is uitgevlakt? Ook als het gaat over de regiovorming is er bijvoorbeeld nog te spreken over de positie van Zwijndrecht.
Is de huidige werking van de Antwerpse districten voldoende geëvalueerd om ze meteen op dezelfde manier ook elders te implementeren?
Ziet u een districtswerking op termijn als een veralgemeende en van bovenaf opgelegde manier van werken voor grotere steden?
Hoe groot is op dit moment de totale schuldovername van de vorige en de huidige legislatuur met alle aangekondigde fusietrajecten? Hoeveel betreft dit per fusie in euro? Wat is de impact op de Vlaamse begroting?
Dat zijn alvast mijn eerste vragen. Ik dank u.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, vorige week maakten de burgemeesters van Mechelen en van Boortmeerbeek bekend dat er een fusie zou plaatsvinden. Door de samensmelting zou een stad ontstaan van meer dan 100.000 inwoners, de op drie na grootste van Vlaanderen.
Om de nieuwe fusiegemeente te beklinken, wordt meteen gebruikgemaakt van de toekomstige mogelijkheid voor gemeenten met meer dan 100.000 inwoners om districten op te richten, een mogelijkheid die u als minister van Binnenlands Bestuur zonet hebt geïntroduceerd.
Concreet zouden er in Mechelen drie districten worden opgericht: het district Mechelen, met 70.000 inwoners, het district Boortmeerbeek, met 18.000 inwoners, en het district Landelijk Mechelen, met 13.000 inwoners.
Tijdens de persconferentie zei u ook dat het een win-winverhaal betreft met verhoogde slagkracht, aanzienlijke schuldverlichting en efficiëntiewinsten. In de nieuwe fusiegemeente krijgen de drie districten hun eigen districtsraad, districtsburgemeester en -schepenen. De stad zelf zou ook bijkomende gemeenteraadsleden en twee extra schepenen kunnen krijgen. Door de fusieoperatie zouden meer dan veertig bijkomende raadsleden en minstens vijf bijkomende schepenposten worden gecreëerd, om precies dezelfde overheidstaken uit te voeren als voordien.
In tegenstelling tot de heer Vaneeckhout had ik na het zien van de persconferentie wel heel sterk de indruk dat het voornamelijk een financiële operatie zou zijn, weliswaar met daarbij die bijkomende mandaten.
Daarnaast gebeurt de fusie over de regio- en de provinciegrenzen heen, wat volgens de letter van de decreten kan, maar wat toch vragen oproept voor wat de geest van de decreten betreft.
Momenteel is er tussen beide gemeenten nauwelijks samenwerking: ze zitten in een andere politiezone, ze hebben een andere afvalintercommunale, een andere watermaatschappij enzovoort. Alle bestaande samenwerkingsverbanden die beide gemeenten zijn aangegaan, zullen dus moeten worden herzien, dit in schril contrast tot wat hier in het verleden al is besproken over de situatie van onder andere Zwijndrecht.
Minister, op welke manier bent u van oordeel dat met een fusie van twee gemeenten waarbij districten worden opgericht, efficiëntiewinsten worden geboekt? Vindt u dat het creëren van meer dan veertig bijkomende raadsleden en minstens vijf bijkomende schepenposten in een fusiegemeente daartoe bijdraagt?
Hebt u de efficiëntiewinsten van een dergelijke fusie met districten in kaart gebracht?
Hoe is een dergelijke fusie over provinciegrenzen heen, met weinig tot geen bestaande vorm van samenwerking, te verantwoorden in het licht van de regiovorming wanneer we weten wat een moeilijke evenwichtsoefening dat is geweest? In welke mate is dat te verantwoorden in het kader van de regiovorming, waarbij het uitgangspunt was om te streven naar minder verrommeling en minder mandaten?
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, collega’s, op 19 april maakten de schepencolleges van Mechelen en Boortmeerbeek hun akkoord bekend om beide gemeenten te fusioneren vanaf 2025. Dat veroorzaakte toch heel wat deining ter plaatse, omdat bijna niemand van die plannen op de hoogte was.
U hebt die plannen mee gesmeed en met enthousiasme verdedigd, maar deze fusieoperatie een verhaal met alleen winnaars noemen, lijkt ons toch een verkeerde voorstelling van zaken.
Eerst en vooral is er de schuldverlichting van Mechelen ten bedrage van minstens 50 miljoen euro die nu wordt doorgeschoven naar de Vlaamse belastingbetaler, die dat geld misschien liever besteed zou zien aan het wegwerken van wachtlijsten in de zorg in plaats van aan de schuldenput van Mechelen.
Bij de meeste mensen wordt overigens de indruk gewekt dat deze fusie in de eerste plaats als doel heeft Mechelse schulden af te wentelen op de Vlaamse overheid. Ik citeer twee krantentitels: ‘Groot-Mechelse wensen, vooral betaald met Vlaamse centen’ en ‘Via fusie probeert Mechelen eigen puinhoop op te ruimen’.
Dat er vooral in Boortmeerbeek totaal geen draagvlak is voor deze fusieplannen blijkt toch wel uit het feit dat er meteen een spontane demonstratie werd georganiseerd door boze bewoners. Ook in de lokale politiek zijn er behalve binnen het bestuur vooral negatieve geluiden te horen. Maar zelfs in uw eigen partij klinkt er stevig gemor, zoals bij een bestuurslid uit Boortmeerbeek dat te kennen geeft dat de burgemeester dat op een recente vergadering had weggewuifd maar er dan later toch mee uitpakte. Ook voormalig burgemeester en gedeputeerde, Julien Dekeyser, uw partijgenoot, uitte publiek zijn ongenoegen.
Minister, wordt met deze fusie niet vooral de indruk gewekt dat fusies een lucratieve operatie zijn waarbij gemeenten met veel schulden die kunnen afwentelen op de Vlaamse overheid? Dreigt financieel wanbeleid of spilzucht voorafgaand aan de fusie zo niet al te zeer beloond te worden? Welke initiatieven neemt u om dat te vermijden?
De minister – of toch zeker zijn partij – lag mee aan de basis van de regeling in verband met de schuldovername waar hij nu zelf als titelvoerend burgemeester van een stad met veel schulden gebruik van maakt. Acht u dat deontologisch verantwoord?
In de strijd tegen de bestuurlijke verrommeling werden nog maar net knopen doorgehakt in verband met de regiovorming. Intergemeentelijke samenwerking zou voortaan binnen die regio’s moeten plaatsvinden. Maar Boortmeerbeek behoort tot de regio Oost-Brabant, en Mechelen tot de regio Rivierenland. Nu wordt er dus een fusie opgedrongen tussen gemeenten die niet alleen tot verschillende regio’s behoren, maar ook tot verschillende provincies. Doorkruist deze fusie dan niet meteen de hele filosofie achter de regiovorming? Want Boortmeerbeek zal dus van provincie én van regio veranderen, en ook nog eens van gerechtelijk arrondissement. Welke gevolgen heeft dat voor de gemeenten en voor de hogere overheden? Moeten er nog wetgevingen worden aangepast?
Zeker in Boortmeerbeek blijkt er wel erg weinig of zelfs totaal geen draagvlak te zijn voor deze fusie. Acht u het niet aangewezen en een kwestie van elementair democratisch fatsoen dat de bevolking hierover wordt geraadpleegd middels een referendum, aangezien die fusieplannen helemaal niet in de bestuursakkoorden stonden? De bevolking kan via verkiezingen haar zeg doen over allerlei verkiezingsbeloften, maar heeft dus geen zeggenschap over de meest fundamentele beslissing van een bestuur, namelijk die van de facto opheffing van de eigen gemeente. Is dat geen aanfluiting van de democratie? Hoe anders dan via een volksraadpleging wordt het democratische draagvlak voor een fusie gegarandeerd?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de verschillende vragen. Ik moet hier niet antwoorden als lid van de Mechelse gemeenteraad en het heel specifieke lokale debat voeren, maar eerder als minister op de meer algemene vragen antwoorden.
Ik ben graag bereid om dat te doen, maar ik denk dat jullie lokale kennis van de Mechelse situatie onvoldoende zal zijn om dat debat ten gronde te voeren, aangezien jullie geen inwoners van Mechelen of Boortmeerbeek zijn, al kennen sommigen het misschien wat beter. Maar in de schoot van het Vlaams Parlement is het belangrijk dat we het eerder hebben over de algemene procedures en de impact die het kan hebben.
Ik zal proberen de vragen gegroepeerd te beantwoorden. Eerst en vooral moet het duidelijk zijn dat een gemeentefusie de grenzen van een provincie kan overschrijden. Dat is het logische gevolg van het vrijwillige karakter van de huidige fusies van gemeenten. Die redenering hebben we ook doorgetrokken naar de referentieregiogrensoverschrijdende fusies.
Al sinds het fusiedecreet van 2016 van de vorige regering, dat ondertussen is ingekanteld in het decreet over het lokale bestuur, wordt bepaald dat, als de samen te voegen gemeenten niet tot dezelfde provincie behoren, het samenvoegingsdecreet – dat in het Vlaams Parlement moet worden goedgekeurd naar aanleiding van elke fusie – de provincie bepaalt waartoe de nieuwe gemeente behoort. Ik verwijs naar de casus die we voor ons hebben liggen: Boortmeerbeek-Mechelen. Het zou kunnen zijn dat deze fusie ervoor kiest om deel te zijn van de provincie Vlaams-Brabant of het zou kunnen zijn dat die nieuwe gemeente ervoor kiest om deel te zijn van de provincie Antwerpen. Het is het samenvoegingsdecreet dat dat bevestigt.
De Vlaamse Regering gaf op 1 april jongstleden haar principiële goedkeuring aan het voorontwerp van regiodecreet, het tweede decreet. Het ontwerpdecreet bepaalt in diezelfde optiek dat als de samen te voegen gemeenten niet tot dezelfde referentieregio behoren, het samenvoegingsdecreet de referentieregio bepaalt waartoe de nieuwe gemeente behoort.
Het principe dat gemeenten ook kunnen fuseren als zij tot verschillende referentieregio’s behoren, is niet nieuw. Dat hebben we bij de eerste kadernota regiovorming uit 2020 al zo afgesproken. Opnieuw is dat de logica die volgt uit het principe dat op dit moment fusies vrijwillig zijn, dat de Vlaamse Regering die fusies wil stimuleren – ook de vorige regering heeft dat willen doen – en zo weinig mogelijk obstakels voor fusies wil voorzien.
Het huidige en het toekomstige regelgevende kader houden dus wel degelijk rekening met de optie van een fusie tussen gemeenten die een grens overschrijden. In deze specifieke casus is het trouwens ook zo dat er in de geschiedenis al een voorafgaande was. De deelgemeente Muizen behoorde voor de fusies van 1977 tot de provincie Brabant, zoals ook de gemeente Baardegem, deelgemeente van Aalst, voor de fusies behoorde tot Brabant. Ik ken die gemeente, mijn vrouw is van daar afkomstig. Dat is twee keer een band met Brabant. Als we verder in de geschiedenis zouden gaan, zouden we moeten zeggen dat tot 1795 Schiplaken en Hever deel waren van de Heerlijkheid Mechelen, onze eigen provincie, onze eigen stadsstaat. Maar dat is ver gaan in de geschiedenis, dus dat zullen we niet doen.
Bij een fusie tussen gemeenten die de grens van een provincie of referentieregio overschrijden, zullen er wellicht net als bij andere fusies herschikkingen nodig zijn, maar wellicht iets meer herschikkingen, wat het traject een stuk complexer kan maken. Maar in se gaat het niet om bijkomende samenwerkingsverbanden en kun je dus niet spreken over bijkomende bestuurlijke verrommeling. Want zodra twee gemeenten één gemeente worden, wordt die gemeente deel van alle samenwerkingsverbanden die daarin zitten en moet de overdracht naar die nieuwe samenwerkingsverbanden worden georganiseerd en geregeld, net zoals bij elke andere fusie.
In het verleden waren er al fusies waar de oorspronkelijke gemeenten als het ware met de rug naar elkaar toe stonden als het op samenwerkingsverbanden aankwam. Ook deze fusies zijn achteraf succesvol gebleken. Denk bijvoorbeeld aan de fusies tussen Deinze en Nevele en Meeuwen-Gruitrode en Opglabbeek, waar talrijke samenwerkingsverbanden herbekeken moesten worden en die ook beide in afzonderlijke hulpverleningszones en politiezones zaten.
Ik wil heel duidelijk stellen dat de logica die we daarbij in Vlaanderen volgen, het subsidiariteitsbeginsel is. Wanneer twee gemeenten ervoor kiezen om samen te werken, dan is het engagement van de Vlaamse overheid bij de vorige fusies, die die nu lopen en de toekomstige, dat alle samenwerkingsverbanden waarvoor Vlaanderen verantwoordelijk is, zich aanpassen aan die nieuwe fusie. In het verleden heeft de federale overheid haar samenwerkingsverbanden aangepast aan die keuze. Dat lijkt mij nogal logisch.
Ik heb op sociale media berichten gezien van sommige politici met een Vlaams-nationale overtuiging die eigenlijk vonden dat het federale parlement een beslissing, een fusiedecreet van Vlaanderen zou moeten tegenwerken door de federale structuren niet aan te passen aan de Vlaamse. Dat staat haaks op het vertrouwen in onze Vlaamse overheid en autonomie en op het subsidiariteitsbeginsel.
Tot nu toe zijn er al zestien wetten en KB’s gewijzigd op basis van fusies die Vlaanderen heeft georganiseerd. Vlaanderen heeft autonomie over het bepalen van de gemeentegrenzen en de provinciegrenzen en heeft een heel helder Fusiedecreet, en tot nu toe volgt de federale overheid de beslissingen van Vlaanderen. Ik was een klein beetje verbijsterd dat sommige Vlaams-nationale politici eigenlijk vinden dat we die moeten omkeren, dat we Vlaanderen moeten blokkeren vanuit het federale parlement. Dat lijkt me totaal onlogisch.
Heel concreet, zoals in het verleden de wet op de bestuurlijke inrichting van de gerechtelijke kantons al gewijzigd is, zouden bij een provinciegrensoverschrijdende fusie waarvan Vlaanderen expliciet zegt dat die mogelijk is, de gerechtelijke arrondissementen moeten worden aangepast. Ik geef een hypothetisch voorbeeld: wanneer de schepen van Financiën erin slaagt om Affligem te laten fusioneren met Aalst, dan zou dat betekenen dat Affligem een deelgemeente of deel wordt van die nieuwe gemeente en zal de federale Kamer zeggen dat die gemeente Affligem, dat territorium, vanaf nu behoort tot het gerechtelijk arrondissement Oost-Vlaanderen en niet langer tot het gerechtelijk arrondissement Vlaams-Brabant.
Men heeft ook een aantal wetten en KB’s moeten veranderen voor een fusieproblematiek in haar algemeenheid. Hetzelfde geldt voor politiezones die worden aangepast op basis van een fusie. Dat is de logica waarbinnen de Vlaamse Regering aan deze fusies werkt.
Dan kom ik bij de vragen over de districten. Antwerpen heeft sinds 2001 rechtstreeks verkozen districtsraden. Ze zitten daar dus aan de vierde gemeentelijke legislatuur met een districtswerking. De binnengemeentelijke decentralisatie, zoals de districtswerking ook genoemd wordt, werd al enkele keren geëvalueerd.
In 2011 heeft het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie de districtswerking in Antwerpen en Rotterdam aan een onderzoek onderworpen. Dat steunpunt is een netwerk dat voor de Vlaamse overheid werkt.
Een onderzoek van de Universiteit van Tilburg uit 2015 concludeerde dat Antwerpen een goed werkbare vorm van binnengemeentelijke decentralisatie heeft gevonden. Met de aanbevelingen uit dit onderzoek heeft de stad Antwerpen de voorbije jaren haar districtsmodel op een aantal punten verbeterd.
Met de principiële goedkeuring door de Vlaamse Regering op 1 april jongstleden van een voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet over het lokaal bestuur zal het mogelijk worden om gelijktijdig met een fusie districten op te richten. Gemeenten die zouden fusioneren tot meer dan 100.000 inwoners, hebben de mogelijkheid om te beslissen tot het organiseren van een fusie. Wanneer zij willen kiezen voor het districtenmodel, kunnen zij dat pas tijdens de eerste legislatuur van die fusie om dan volgende legislatuur op te richten. Dat is natuurlijk een anomalie. De wetgeving was er al voor fusies mogelijk werden, en de Vlaamse Regering heeft principieel beslist om deze anomalie weg te werken. Ik geef het voorbeeld van de stad Leuven, die op een natuurlijke manier is gegroeid tot meer dan 100.000 inwoners. Zij had op dat moment al dan niet voor een districtenstelsel kunnen kiezen, maar heeft dat niet gedaan. Dat is de vrijheid en de autonomie van een gemeente. Leuven had dat echter kunnen doen en zou dan de volgende legislatuur een districtenstelsel hebben.
Met dit voorstel kom ik tegemoet aan een vaak gehoord argument dat schaalvergroting leidt tot een grotere afstand tussen een bestuur en zijn inwoners. Districten zorgen namelijk voor bestuurlijke nabijheid. Een district heeft zijn eigen districtsraad, districtscollege en districtsburgemeester, die de belangen van de districtsbewoners behartigen. Een district heeft ook zijn eigen districtshuis met een volwaardige dienstverlening, zodat inwoners daar terechtkunnen voor al hun contacten met de lokale overheid.
Het is niet de bedoeling dat we het Antwerpse districtsmodel uitrollen over heel Vlaanderen, maar Antwerpen kan uiteraard wel dienen als inspiratiebron voor die grotere fusies. Ik ben geen voorstander van een veralgemeende invoering. De Grondwet stelt dat districten enkel kunnen bij gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. Maar ik denk dat het wel een argument en een oplossing kan zijn om donutfusies een alternatief aan te reiken. Vandaag stellen we vast dat de bereidheid om met steden te fusioneren eerder klein is, dat men daar terughoudend in is. Het nadeel van vrijwillige fusies zou wel eens kunnen zijn dat er donutfusies komen. Met een districtenmodel kan men kleinere gemeenten die deel worden van een grotere gemeente, een stuk autonomie aanbieden en garanderen.
Ik herinner me de eerste besprekingen in november 2019 in deze commissie over de gemeentefusies. Toen was iedereen het erover eens dat we die donutfusies moesten wegwerken. Welnu, hier doet zich een mogelijkheid voor waar de Vlaamse Regering werk wil maken van een alternatief.
Collega De Loor, u spreekt over de efficiëntiewinsten, maar ik denk dat het niet helemaal juist is wat u zegt. U hebt gelijk dat een district minstens twee schepenen en een districtsburgemeester heeft, maar de overkoepelende gemeente kan beslissen om het met minder schepenen te doen. Geen enkele gemeente is verplicht om de extra twee schepenen daadwerkelijk in te vullen, maar kan zelfs verder afbouwen. Het is dus niet zo dat een district automatisch leidt tot meer uitvoerende mandaten.
Daarnaast heeft een districtsschepen een andere verloning dan een schepen van een grote gemeente. Die vergoeding is op maximaal de helft geplafonneerd en men kan er gemotiveerd van afwijken. Er zijn dus heel veel mogelijkheden om dat model ook te optimaliseren en te vermijden dat er een inflatie is van uitvoerende mandaten.
Er zijn ook een aantal vragen gesteld over de schuldovername door de Vlaamse overheid. De schuldovername bestond de vorige legislatuur ook al. De zeven pilootbesturen hebben er gebruik van gemaakt. Dit is een belangrijk onderdeel, misschien wel een kernstuk in het stimuleren en aantrekkelijk maken van fusies. Het is niet juist om fusies alleen te bekijken vanuit financiële overwegingen, maar ze kunnen de zaak wel voor een stuk gemakkelijker maken.
In het huidige regeerakkoord is opgenomen dat opnieuw zal worden gewerkt met een schuldovername, maar deze keer met een differentiatie naargelang de schaalgrootte. Antwerpen bijvoorbeeld krijgt 50 miljoen euro, maar voor 500.000 inwoners. Als we dat per inwoner bekijken, is dat 100 euro. Er kunnen tal van berekeningen worden gemaakt, maar iedereen maakt die natuurlijk vanuit zijn eigen positie. Er is een kader afgesproken dat dit parlement heeft goedgekeurd waarbinnen wordt gewerkt.
De totale schuldovername van de zeven fusietrajecten van de vorige legislatuur bedraagt 95 miljoen euro. Als we kijken naar de vier lopende fusietrajecten waarbij reeds een principiële beslissing werd genomen, gaat het om een totale schuldovername van 101 miljoen euro, maar er lopen nog een aantal intentieverklaringen. Zodra daar een eerste beslissing is genomen, moeten we ook die nog meetellen. Ik denk dan ook dat het bedrag van 101 miljoen euro schuldovername nog een stuk zal toenemen. Voor alle duidelijkheid, de lokale schulden van de gemeenten en die van Vlaanderen maken beide deel uit van entiteit II. De globale schuldpositie van entiteit II verandert dus niet wanneer 50 miljoen euro schulden worden overgenomen door Vlaanderen omdat die worden opgeteld om te bekijken wat de schuldpositie is van entiteit II. Gewesten en lokale besturen zitten daar samen in.
Mijnheer Laeremans, wat uw vraag over de volksraadplegingen betreft, kan ik kort zijn omdat wij daar in deze commissie al meermaals over van gedachten hebben gewisseld. Ik denk dat het uw collega, de heer Buysse, was die een amendement heeft ingediend toen we het decreet bespraken. Daarin stond dat een fusie gepaard moet gaan met een volksraadpleging. Bij de stemming daarover heeft geen enkele partij dat voorstel gesteund. Ik neem daar akte van. Dat is natuurlijk het decretale kader waarbinnen men werkt. Men kan altijd een referendum organiseren. Het enige waarover men dat niet kan doen, zijn belastingtarieven en dergelijke. Sommigen zeggen ook dat een fusie heel dicht bij die discussie komt, anderen vinden dat dit wel moet kunnen. Tot nu toe is in een van de fusiegemeenten een poging gedaan om voldoende handtekeningen te verzamelen. Aangezien er niet voldoende mensen kwamen opdagen om te stemmen, telden die stemmen niet. In de zes andere gemeenten is er op geen enkele manier een referendum gebeurd.
Er is nog opgemerkt dat het misschien beter zou zijn om op voorhand een bevraging te organiseren om burgers daarbij te betrekken. Ik wil trouwens de heer Warnez feliciteren met de intentie om ook te fusioneren, de eerste West-Vlaamse fusie. Hopelijk is dat een primeur en zorgt dat voor een kettingreactie.
Ik heb heel aandachtig geluisterd en de burgemeester was heel duidelijk: zij hadden pas de avond voordien de gemeenteraadsleden geïnformeerd en de dag zelf de ambtenaren en de burgers. Ik ben het nagegaan en heb gezien dat dit bij alle andere fusies die deze legislatuur tot stand zijn gekomen, op exact dezelfde manier is gebeurd. Het decreet wist dat, en in de wijsheid van het parlement heeft men daar heel erg rekening mee gehouden. Gemeenten die willen fusioneren, zullen namelijk een principiële beslissing moeten nemen om die gesprekken te voeren. Vervolgens moeten zij een participatie- en informatieproces volgen, kunnen de diensten samenzitten en moet men dit helemaal uitwerken. En pas dan, zoveel maanden later, kan men definitief beslissen of men al dan niet wil fusioneren. Het is de beslissing van die gemeenteraad die bindend is en die ten laatste eind 2023 moet worden genomen. Veel gemeenten nemen die beslissing zo laat om het werk goed te kunnen doen en na te gaan of het werkt en of ze voldoende participatie en consultatie hebben kunnen organiseren, maar ook omdat ze dan in een soort van lopende zaken gaan. Op dat moment mag een gemeente geen extra investering meer doen.
Ik wil dan ook de kritiek tegenspreken van degenen die bepaalde steden of gemeenten verwijten dat ze daar niet op voorhand met de mensen over hebben gesproken. Nogmaals mijn felicitaties aan collega Warnez en alle mensen van Ruiselede en Wingene, aan de rand van West-Vlaanderen, net onder Brugge. Ook daar is dat op die manier gebeurd. Die eerste aftastende gesprekken gebeuren op heel veel plaatsen op die manier: Borsbeek-Antwerpen, Bilzen-Tongeren. Op een bepaald moment moet men daarmee naar buiten komen en is het debat daar.
Tot slot wil ik nog iets zeggen over de schuld of de leninglasten van onze gemeenten. Ik wil daar de verdediging opnemen van de gemeenten. Wij hebben in dit parlement heel strenge regels gemaakt over de publieke financiën van de lokale besturen. Wij hebben de autofinancieringsmarge dusdanig bepaald dat op het eind van een legislatuur gemeenten een overschot moeten hebben of minstens in evenwicht moeten zijn. Men is wettelijk verplicht ervoor te zorgen dat men met de ontvangsten alle uitgaven, ook de leninglasten, kan financieren. Daarmee is de financiële situatie van de gemeente de gezondste van alle overheden
Wij hebben in Vlaanderen een uitstekend financieel beleid maar op dit moment hebben wij 900 miljoen euro te kort in 2025 en zullen wij in evenwicht zijn in 2027, wat een knappe prestatie is van de Vlaamse overheid in coronatijden en in tijden van Oekraïne-crisis. Vlaanderen is daar een voorbeeld voor de andere deelstaten en voor de federale overheid maar heeft wel een tekort van 900 miljoen euro in 2025. Een gemeente kan en mag dat wettelijk niet, zij wordt gedwongen door het strikte kader om de tering naar de nering te zetten tegen 2025 en dat geldt voor alle gemeenten.
Tot slot wil ik u erop wijzen, en dat gaat over mijn eergevoel, dat ik de cijfers van ABB bij me heb. In 2025 zal de geraamde financiële schuld van Mechelen op de zevende plaats van de dertien centrumsteden komen. Gent, Oostende, Leuven, Roeselare, Kortrijk en Aalst zullen een grotere schuld hebben per inwoner dan de stad Mechelen. De stad Antwerpen zit er netjes onder met 150 euro minder per inwoner. Ook dat verhaal moet dus met een korrel zout worden genomen en in een breder perspectief worden geplaatst. Dat is het enige dat ik over de lokale situatie zeg, het is sterker dan mezelf en dat moest ik toch even kwijt.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat u zich, behalve de laatste drie zinnen, beperkt tot de Vlaamse beleidslijnen. Waar ik zelf nogal moeite mee heb, is dat partijen het in de ene stad verdedigen en in andere niet, op basis van de positie die mensen in een gemeenteraad opnemen. Dat is in elk geval niet de manier waarop ik probeer dat soort kwesties te bekijken. Het is waarschijnlijk ook sterker dan de mens zelf om dat te doen maar het lijkt me geen goede zaak.
Het traject in Mechelen en Boortmeerbeek zal gaan in de richting dat het moet gaan. Het is aan de besturen en aan de bevolking om daarover te oordelen.
Ik wil even ingaan op uw antwoord over de financiën. Ik ken op dit moment niet exact de scope van de vraag van de heer Warnez. Wanneer het op dat terrein komt, wil ik daar niet te diep in duiken, maar het is inderdaad zo dat Vlaanderen minder streng is voor zichzelf dan voor de lokale besturen.
Een van de cruciale elementen is natuurlijk het Gemeentefonds dat zorgt voor een heel deel van de financiering van de lokale besturen. Op dit moment loopt er een onderzoek naar een evaluatie van het Gemeentefonds. Ik vind dat een interessante kwestie omdat dit samenhangt met die fusies. Om te vermijden dat het altijd een financieel verhaal wordt, moeten we de verdeling van dat Gemeentefonds herbekijken. Minister, hoe ver staat het met dat onderzoek? Op welke termijn kunnen wij daar een eerste reflectie over verwachten in deze commissie?
U verwijst naar de evaluatie van de Antwerpse districten in 2011 en een aantal bijsturingen die zijn doorgevoerd. We kunnen daar van alles over vinden en denken maar 2011 is intussen ook meer dan tien jaar geleden. Het is misschien interessant om eens na te gaan of daar geen tussentijdse evaluatie moet komen, niet per se in nieuwe steden die dat eventueel willen invoeren. Ik weet dat ook in Antwerpen zelf, bij de districten, mensen vragende partij zijn om die denkoefening te maken voor 2022. Welke bevoegdheden moeten op stedelijk en welke op ambtelijk niveau zitten?
Voor het overige hebt u in dezen mijn steun dat het van onderuit moet komen, maar zullen wij blijven zoeken wanneer het gaat over dienstverlening en nabijheid eerder dan over een financiële keuze.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. U hebt inderdaad een lezing gegeven van de verschillende decreten en de interpretatie daarvan. Het gaat dan vooral over de letter van de decreten. De geest van de decreten en de beslissingen die al zijn genomen, zijn natuurlijk iets anders. Daar kunnen vragen bij gesteld worden, ook inzake deontologie. Ik verwijs dan naar de timing. U schudt met uw hoofd, minister, u trekt de schouders op, maar de timing bijvoorbeeld dat ook fusiegemeenten vanaf de eerste dag districten kunnen hebben, lijkt me niet toevallig. Bovendien vloekt ook het verhaal van de regio’s met uw eigen verhaal dat u hier met hand en tand hebt verdedigd. Wat er is gebeurd tussen Mechelen en Boortmeerbeek, of toch de poging daartoe, ondergraaft qua regiovorming de eigen regels die hier de voorbije jaren met hand en tand zijn verdedigd. U weet beter dan wie dan ook dat de totstandkoming van de regio’s een heel moeilijke evenwichtsoefening is geweest en met wat u nu doet, gaat u als titelvoerend burgemeester samen met een collega onmiddellijk in tegen de afbakening die u zelf als minister tot stand hebt gebracht, samen met de collega’s. U respecteert inderdaad de letter van het decreet maar totaal niet de geest van de regelgeving en de decreten.
Collega Vaeneeckhout heeft daarnet ook al verwezen naar de situatie in Zwijndrecht die al meermaals ter sprake is gekomen. Met wat u nu doet, zet u voor al uw collega’s, voor alle burgemeesters, voor alle regio’s de deur wagenwijd open om af te wijken van de regels. Minister, hoe zult u in hemelsnaam uw collega-politici overtuigen om in de toekomst in te zetten op regiovorming en het respecteren van de afgebakende regio's, inclusief het draagvlak daarvoor?
Minister, ik kijk ook naar uw coalitiepartners. Wat vinden zij van deze toegevingen en van deze demarche ten aanzien van de regiovorming nu hier alle principes overboord worden gegooid?
Tot slot wil ik het nog hebben, en dat is hier al een aantal keren ter sprake gekomen, over de dubbele rol die u speelt, enerzijds als minister en anderzijds als titelvoerend burgemeester. Niet alleen wij maar ook de ombudsman zegt dat. Een uitspraak die al meermaals is gedaan, is dat u het bruin bakt inzake de dubbelrol die u hebt en de afbakening van de districtsregeling die onmiddellijk van toepassing wordt op uw nieuwe stad. Welke lessen trekt u als minister uit deze valse start in het fusieverhaal tussen Mechelen en Boortmeerbeek?
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Mijn repliek bevat drie elementen.
U geeft de indruk dat de Federale Regering, het federale parlement, het Vlaams Parlement enzovoort gewoon zullen volgen wat de nieuwe fusiegemeente beslist, dat wanneer Mechelen beslist om naar Vlaams-Brabant te gaan of omgekeerd, dat allemaal geen probleem is, dat dit zonder meer kan worden opgelost. Ik vraag me af of dat allemaal wel zo eenvoudig is als u hier voorstelt. Bovendien zou dat, wanneer het allemaal zo gemakkelijk gaat, voor een aantal faciliteitengemeenten in Vlaams-Brabant aanleiding kunnen geven tot aansluiting bij Brussel. Ik neem aan dat er andere meerderheden voor nodig zijn maar ik vind het toch wel vreemd dat dit hier allemaal zo simpel kan gebeuren.
Wat de financiën betreft, zegt u dat gemeenten worden gedwongen om de tering naar de nering te zetten. Sorry, maar dan hebben volgens mij de grote steden die bovenaan staan wanneer het over schulden gaat, zoals Mechelen, Oostende, Gent, Kortrijk en andere die toevallig liberale burgemeesters hebben, tijdens de vorige legislatuur toch niet helemaal gedaan wat er moest gebeuren. Hoe rijmt u dat aan elkaar? Mij lijkt dat niet gebeurd te zijn in onder andere Mechelen, want die schuld is daar niet vandaag of gisteren ontstaan.
Mijn laatste opmerking gaat over de aanpak. Het kan inderdaad wel zijn dat dit in de meeste gemeenten een beetje top-down is gebeurd, waarbij men elkaar eens zou spreken en dat dan wel aan de gemeenteraadsleden zou laten weten. In deze kwestie is dat totaal faliekant afgelopen. Mensen hebben dat moeten vernemen op televisie. Er zijn nochtans op voorhand vragen gesteld tijdens de gemeenteraad door verschillende partijen naar de stand van zaken. Mijn vraag is dan ook of dit niet alleen top-down is gebeurd en of u niet beter, zoals de burgemeester van Boortmeerbeek, excuses zou aanbieden voor de foute aanpak die is gehanteerd?
De heer Van Miert heeft het woord.
Collega’s, namens onze fractie wil ik twee korte opmerkingen maken.
Eerst en vooral vond ik de verklaring van de collega-burgemeester van Boortmeerbeek op het radionieuws afgelopen vrijdagochtend hallucinant. Ik had echt medelijden met mijn collega. Het leek wel Overboord-Meerbeek. Hier was eerder al sprake van dat amateurisme. Minister, het amateurisme waarmee dit dossier is aangepakt, doet de politiek geen deugd. De collega’s hebben er al naar verwezen dat het allemaal boven hun hoofden wordt beslist. De afkeer die de burger heeft van de politiek, doet dit geen goed. Ik ben geschrokken dat een stad als Mechelen en Boortmeerbeek, toch ook niet de kleinste gemeente, daarbij betrokken zijn en vraag me af hoe dat dan verloopt in kleinere gemeenten die geen communicatieverantwoordelijke hebben en die bij dergelijke processen niet het juiste personeel kunnen aanwenden om dat te begeleiden. Hoe zal dat daar dan gebeuren? In elk geval heeft de politiek een heel slechte beurt gemaakt.
Wat mijn tweede opmerking betreft, treed ik de heer De Loor gedeeltelijk bij. Heel wat collega’s en ook ikzelf hebben heel wat tijd gestopt in de totstandkoming van een regiovorming. Bij de subregio's, binnen de woonactoren, overal is er gemasseerd en veel tijd geïnvesteerd om de ideeën die uit de Vlaamse Regering zijn ontsproten, tot een goed einde te brengen. En dan zien we dit. Er zijn heel veel vragen: past het allemaal wel binnen dit kader dat op Vlaams niveau is gecreëerd? Want, collega’s, we zijn toch vertrokken vanuit het creëren van samenwerkingsverbanden waarmee we zouden besparen op personeel en middelen terwijl nu een sfeer wordt geschapen dat het allemaal om het grote geld gaat. Dus moeten we in bepaalde gevallen, zeker wanneer het gaat over regiovorming en subregiovorming, opnieuw naar de tekentafel.
Minister, dit dossier is met amateurisme aangepakt. Het gaat verdorie toch over een fusie die iedereen aangaat die bij die samenleving betrokken is. Wat gebeurt er nu verder met die regiovormingen en alle zaken die daarbij ter sprake komen en waarbij het vooral over vertrouwen gaat?
De heer Van den Heuvel heeft het woord
Minister, ik heb uw antwoord gehoord en ik kan natuurlijk uw redenering volgen maar ik moet eerlijk zeggen dat ik de voorbije week – als ik dat als pionier van een van de zeven eerste fusiegemeenten in Vlaanderen mag zeggen – toch vaak de wenkbrauwen heb gefronst.
Ik geloof heel sterk in die fusieoperaties en ik denk ook dat die nodig zijn. Ik denk ook dat we een kleiner aantal gemeenten moeten hebben in Vlaanderen, ik zou daar geen getal op plakken, maar in elk geval een heel pak minder. Dat kan enkel omdat het niet alleen gaat om een rationele keuze maar ook emoties opwekt. Zoals we de voorbije weken hebben gezien, moet dit met de nodige omzichtigheid worden aangepakt. Bij de zeven fusietrajecten tijdens de vorige legislatuur is dat gebeurd, dankzij onder meer een goede voorbereiding. Er kan ook best een sociologische cohesie bestaan tussen die gemeenten – passen die bij elkaar? – waar het aantal samenwerkingsverbanden één indicator van is. Moet dat? Neen, maar ik denk ook wel dat men daar beter rekening mee houdt en dat men daar ook de meerwaarde van ziet in extra daadkracht en slagkracht.
Wat de financiële stimulus betreft, moet ik eerlijk zeggen dat ik de voorbije dagen vooral de indruk had dat het om een financiële operatie ging. We moeten opletten dat fusies niet worden afgedaan als een financiële koehandel waar dan ook af en toe, onterecht wellicht, slogans worden gebruikt – u hebt er daarnet ook naar verwezen – maar die door de publieke opinie gemakkelijk worden aanvaard en verspreid. Het zou jammer zijn dat die waardevolle fusieoperaties en die waardevolle en noodzakelijke hertekening voor sterke lokale besturen zouden worden vernauwd tot een financiële operatie. Vandaar dat we daar vanuit onze fractie een aantal zaken bij willen opmerken.
Ten eerste, collega’s, laat ons ook het kind niet met het badwater weggooien. In de gemeente van collega Warnez en Ruiselede wordt die fusie voorzichtig aangepakt. Het wordt vandaag aangekondigd maar de principiële goedkeuring gebeurt pas over een aantal maanden. Die wordt niet in een week afgehandeld. Een goede voorbereiding is dan ook echt nodig. Er moet rekening worden gehouden met de sociale cohesie, er moet worden gewerkt aan de slagkracht van de gemeente en er moet voldoende communicatie zijn en voldoende draagvlak worden gezocht. En inderdaad, de extra financiële mogelijkheden kunnen daar natuurlijk mee in beeld worden gebracht maar zijn slechts een van de elementen en niet het enige element. Als we dat kunnen vertellen, moeten we absoluut dat geloof in die lokale besturen en in die fusieoperaties blijven behouden want ik denk dat die nodig zijn om op termijn echt naar sterke lokale besturen te gaan.
De heer Ongena heeft het woord.
Voorzitter, ik kom heel kort tussen, want ik sluit mij helemaal aan bij collega Vaneeckhout. Het is belangrijk dat we in zo’n gevoelig debat als dit toch proberen enige consistentie in onze lijn te houden. We hebben in deze commissie regelmatig gedebatteerd over de bestuurskracht van onze gemeenten. Er is eigenlijk wel wat consensus dat we richting meer fusies moeten gaan. Bovendien hebben we met de Vlaamse meerderheid in deze regering een vernieuwd fusiedecreet goedgekeurd, met tal van initiatieven om dergelijke vrijwillige fusies aan te moedigen. Het is belangrijk dat we dat consistent blijven vertellen, dat we die gemeenten proberen te overtuigen om op die vrijwillige manier te fusioneren en dat we onze lijn niet laten afhangen van concrete dossiers en welke positie onze lokale afdeling in het ene of andere dossier inneemt. Dat is toch niet onbelangrijk.
Bovendien stoor ik mij dan toch wel aan het verhaal dat het een financiële operatie is, wetende dat het idee van een schuldovername eigenlijk dateert uit een vorige legislatuur, van de vorige minister van Binnenlands Bestuur, collega Homans. Toen is een fusiedecreet gemaakt met een schuldovername tot 200 miljoen euro, met 500 euro per inwoner. Dat idee van een schuldovername dateert eigenlijk al van de vorige legislatuur. Ik vind het niet onbelangrijk dat we daar nog even op wijzen.
Minister, ik wil zelf ook nog even tussenkomen. Het is heel duidelijk wat er in het Vlaams regeerakkoord staat, namelijk dat er een wettelijk kader is om te fusioneren en dies meer. Maar laten we ook eerlijk zijn: de achtergrond van alles moet een optimale dienstverlening voor onze Vlaamse burgers zijn, vanuit welk niveau ook.
De vraag die ik in dezen in het bijzonder heb, is toch wel een bekommernis over het volgende: niet zozeer de schuldovernames, maar wel de evolutie die ons Gemeentefonds zal kennen. Ik verklaar mij nader. Ik heb even de cijfers van mijn gemeente erbij genomen. Als ik dezelfde dotatie zou krijgen als een centrumstad, kan ik riant leven. We moeten het achterliggende plaatje bekijken. We zijn heel tevreden met de groei van het Gemeentefonds. Maar wanneer we tot grotere steden komen in omvang en de burgers uit die kleinere dorpen … In Boortmeerbeek gaat het over 141 euro per inwoner. Als die straks een Mechelaar wordt, is die plots 533 euro waard. (Opmerkingen)
Ja, ja, ik weet het, ik weet het. Maar daarom heb ik een achterliggende vraag: is daar vanuit het beleid rekening mee gehouden? Als je dezelfde correctheid blijft aanmeten naar alle andere actoren, in hoeverre kun je dat Gemeentefonds dan laten groeien? Dat is een algemene bekommernis die ik heb. En ik weet het, dat geldt ook voor een Borsbekenaar: die is straks ook meer waard dan hij nu is. Maar dat is mijn bekommernis in het algemene plaatje, zonder een uitspraak te doen voor of tegen de fusie.
Minister Somers heeft het woord.
Collega’s, dank jullie wel.
Ik zal een paar duidelijke antwoorden geven.
Eerst en vooral ga ik in op de vragen rond het Gemeentefonds. Voorzitter, collega’s, zoals u weet, is de verdeling van de middelen over de verschillende gemeenten het voorwerp geweest van een belangrijk onderdeel van de regeringsonderhandelingen, het regeerakkoord en de afspraken die we hier hebben gemaakt. Er is een precair evenwicht gevonden binnen het bestaande kader tussen het versterken van het Gemeentefonds – dat was een vraag van sommige partijen –, het oprichten van een openruimtefonds, dat zich richtte naar de kleinere gemeenten, en een aantal andere maatregelen die daarnaast werden genomen. Op het moment dat we die besprekingen voerden, wisten we allemaal dat de financiering van onze lokale besturen erg leek op een Vlaams of Belgisch huis, met bijkamers, bijgebouwen en dergelijke meer, dat vandaag niet meer voldoende consistentie vertoont. Daardoor zijn er onevenwichten mogelijk en kunnen er inderdaad vragen komen van de ene gemeente ten aanzien van de andere: waarom krijgt die zo veel en wij zo weinig?
Laten we eerlijk zijn: iedereen bekijkt dat een beetje vanuit zijn eigen positie. Daar moeten we niet flauw over doen. Als burgemeester van Antwerpen kijk je daar anders naar dan als burgemeester van Dessel; als burgemeester van Mechelen kijk je daar anders naar dan als burgmeester van Sint-Katelijne-Waver, enzovoort.
Wat heb ik gedaan? Ik heb gezegd dat ik niet graag zou hebben dat de volgende Vlaamse Regering opnieuw in zo’n moeilijke positie komt dat men bij regeringsonderhandelingen zegt: ‘Het is hier bric-à-brac. We willen er iets aan doen, maar we hebben eigenlijk geen plan, er zijn geen scenario’s voorhanden, omdat het tamelijk complex is.’
Wat ben ik nu dus aan het doen? Dat is de vraag die u mij hebt gesteld. Ik heb aan de wetenschappelijke wereld gevraagd om een aantal scenario’s klaar te maken tegen 2024, en liefst wat vroeger, zodat we er hier in de commissie al eens over kunnen debatteren en zodat het debat wordt gevoerd in aanloop naar de parlementsverkiezingen. Dat zal niet het doorslaggevende debat zijn; de burgers zullen daar misschien niet zo van wakker liggen. Maar wie in een lokaal bestuur zit, kent het belang daarvan. Zo kan men bij een volgende regeringsvorming zeggen: ‘Oké, we kiezen tussen model A, B en C.’
Ik heb er tegelijkertijd voor gewaarschuwd dat als we willen komen tot een herverdeling, uitzuivering of vereenvoudiging van de regels en we binnen dezelfde enveloppe blijven, we met winnaars en verliezers zullen zitten. Dat zal in mijn overtuiging dan ook maar mogelijk zijn als dat gepaard kan gaan met een aantal andere operaties. En een van de andere denkbare operaties is dat je daar verder doorgedreven fusioneert, omdat je dan winnaars en verliezers … Er zijn misschien andere modellen te vinden, andere oplossingen. Maar tot nu toe heb ik altijd al geleerd dat, als je zoiets doet in onze politiek, op Vlaams of op federaal niveau, we zeggen dat niemand mag verliezen, maar dat er een aantal onrechtvaardigheden zijn die moeten worden bijgetrokken, en we merken dat de netto-operatie veel geld kost. Die operatie is bezig. Dat is het eerste antwoord.
Ik kom tot mijn tweede punt. U mag het mij niet kwalijk nemen, maar ik heb hier nogal wat tussenkomsten gehoord die voor mij terug te brengen zijn tot de partijpolitieke positie in het concrete dossier. U mag mij dat niet kwalijk nemen. Een: is het goed voorbereid of niet? Het is overal op dezelfde manier gebeurd. Twee: sociologische verbanden? Met alle respect, ik woon in Mechelen, ik ken de gemeente Boortmeerbeek, ze grenst er vlak aan. De algemeen directeur van Boortmeerbeek is afkomstig uit Mechelen, de financieel directeur van Boortmeerbeek woont in Mechelen, de schepen van de collega’s van de N-VA geeft les in Mechelen, de vader van een gemeenteraadslid, de lijsttrekker van CD&V van Mechelen is afkomstig uit Boortmeerbeek, de schepen van Openbare Werken van Mechelen heeft jaren in Boortmeerbeek gewoond, een gemeenteraadslid is afkomstig uit Hombeek, een deelgemeente van Mechelen. En zo kan ik nog even doorgaan. Heel die gemeente is sociologisch georiënteerd op de stad Mechelen. Hun kinderen gaan er naar school, hun kinderen gaan er naar het conservatorium. Op de zaterdagse markt struikel ik over de Boortmeerbekenaars, de Heveraars en de Schiplakenaars, en zij komen werken in de stad.
Dat is dus nonsens. U mag mij dat niet kwalijk nemen. Er is een onderzoek van de Vlaamse overheid over het sociologische bedieningsgebied van onze stad. Ik kan het objectiveren. Dat onderzoek zegt dat Boortmeerbekenaren gericht zijn op Mechelen. Is dat voldoende om te fusioneren? Natuurlijk niet. Er moeten andere dingen zijn. Dat is evident. Maar je moet geen partijpolitiek verhaal komen vertellen dat uit de lokale context naar boven wordt getild. Daar doe ik niet aan mee.
Het tweede verhaal is dat het regioverhaal wordt doorkruist. Mijnheer Van Miert, u mag het mij niet kwalijk nemen – we hebben een constructieve band en respecteren mekaar –, maar ook dat is een partijpolitiek verhaal. Als die fusie morgen zou plaatsvinden, bestond de regio van Mechelen uit exact twaalf gemeenten. En Mechelen was er daar één van. En dan zou Mechelen op dat moment geen 87.000 maar 102.000 inwoners hebben in diezelfde gemeente. De politiezone die er vandaag bestaat, Mechelen-Willebroek, waarvoor er een principiële goedkeuring is om ze uit te breiden met Klein-Brabant, zou dezelfde zijn. Het zou dezelfde politiezone zijn. Er zouden misschien twintig of dertig politieagenten meer zijn. En de bijdrage van die fusiegemeente Mechelen zou groter zijn in die politiezone, maar het zou exact dezelfde politiezone zijn. De brandweerzone Rivierenland zou exact dezelfde zijn en uit vijftien gemeenten bestaan, deze die het vandaag zijn, exact dezelfde. En zo geldt dat voor de ene na de andere samenwerking. Het is niet zo dat de bestuurlijke verrommeling wordt georganiseerd door fusies. Fusies lossen bestuurlijke verrommeling óp. Er moeten mínder bovenlokale samenwerkingsverbanden zijn. Dat is altijd een stap vooruit.
Wanneer we dat decreet rond de regio’s voorbereidden, wanneer we de nota hier hebben besproken, hebben we altijd gezegd dat een regiogrens nooit een hinder kan zijn om erbuiten te functioneren. De regiosamenwerking wordt daar op geen enkele manier bemoeilijkt, maar net vereenvoudigd. Ik vind dat dus een partijpolitiek argument, dat mag u mij niet kwalijk nemen. Het is een partijpolitiek argument in de specifieke context van de lokale politiek waar men moet doen wat men moet doen. Dat is evident.
Mijnheer Laeremans, u vroeg mij naar de mogelijke impact op de faciliteitengemeenten. Die impact is nul, want als de faciliteitengemeenten van statuut willen veranderen, hebben die een heel andere meerderheid nodig, namelijk een bijzondere meerderheid. Dat is een totaal andere context. Ik begrijp dat die vraag wordt gesteld, maar daar moet ik dan ook duidelijk op antwoorden: het ene heeft totaal geen impact op het andere.
Het derde verhaal is dat het wordt herleid tot een financiële operatie. Daarmee ben ik het volkomen oneens. Wat is het probleem van een klein bestuur? Dat hebben we hier besproken. Het gaat onder meer over de draagkracht, de bestuurskracht van lokale besturen.
Heel specifiek, in dit geval, nu we over de casus moeten praten, aangezien u mij daartoe dwingt: van de 45 vacatures zijn er 7 die men niet kan invullen. Men vindt geen mobiliteitsambtenaar, men vindt geen ruimtelijke planner. De algemeen directeur gaat met pensioen en men vindt niemand anders. Men vindt die mensen niet meer. Men zit met eenmansdiensten, eenpersoonsdiensten en men weet niet hoe men dat moet oplossen. Dat is een van de redenen waarom we fusies promoten: om dat aan te pakken.
Kwaliteit van de dienstverlening? Het is nu eenmaal zo dat een grotere gemeente een aanbod aan dienstverlening heeft waar een kleine gemeente niet altijd tegenop kan of dat een kleine gemeente niet altijd zelf kan organiseren. Ik geef één voorbeeld. Een kindje dat in Boortmeerbeek notenleer, piano, dictie of voordracht wil volgen, kan dat daar niet. Dat wordt daar niet georganiseerd. Mechelen organiseert dat en organiseert dat zelfs buiten Mechelen. Dat is dus organiseerbaar. Je kunt dat op een andere manier organiseren, dat is evident. Maar dit is slechts één voorbeeld. Dat is de uitdaging waarover het gaat.
Het gaat ook over de autonomie van een lokaal bestuur. Eigenlijk zouden we daar hier niet over moeten discussiëren. Maar we hebben het decretaal voorzien: als je meer dan 100.000 inwoners hebt, kun je je decentraal organiseren. Als de stad Mechelen dat graag zou doen om haar deelgemeentes meer autonomie te geven, omdat ze in het verleden al heeft geëxperimenteerd met dorpsraden, wijkraden en dergelijke meer en ze dat willen inbedden als ze met meer dan 100.000 zijn, dan is dat de keuze van Mechelen. Als ze mensen willen laten huwen in de deelgemeenten, dan is dat hun verantwoordelijkheid. Dat is de keuze die ze kunnen maken.
Maar dit herleiden tot een louter financiële operatie is belachelijk. Trouwens, als je het financieel perspectief bekijkt, dan zit de financiële uitdaging in zo’n geval niet bij de stad. De financiële uitdaging zit bij de kleine gemeente, die botst op de grenzen van haar mogelijkheden, die in haar schepencollege moet vaststellen dat ze het huidige belastingniveau niet kan handhaven met de toenemende opdracht die eraan komt en met de toenemende kosten. Als zo’n gemeente zich dan afvraagt hoe ze daarmee moet omgaan en of ze niet eens moet rondkijken, en het schepencollege beslist unaniem om daaraan mee te doen, dan zegt zo’n gemeente op zo’n moment: ‘Oké.’
Ben ik blij met de evolutie van de voorbije dagen? Absoluut niet. Absoluut niet! Maar als ik kijk naar een van de twee partners, de stad Mechelen, dan is die zeer consistent. Die vindt dat een goede zaak, heeft dat goedgekeurd, is bereid om daarover te praten, heeft gisteren een gemeenteraad georganiseerd waarop er principieel is beslist dat ze openstaat voor fusie. Zelfs een oppositiepartij heeft de resolutie mee goedgekeurd, de andere oppositiepartijen hebben zich onthouden. Er is een unanimiteit dat ze daarvoor openstaan en het positief vinden. Een van de twee kun je dus niet verwijten om te weinig te doen of onzeker te zijn.
Bij de andere partij is er veel meer debat en ruzie. Daar moeten we niet flauw over doen. Tussen partijen, binnen partijen, bij de bevolking is er commotie. Dat is de realiteit die zich daar aftekent. Ik had dat ook liever niet gehad. Ik denk dat niemand dat graag heeft en dat iedereen dat liever anders had gezien. Maar dat is de lokale verantwoordelijkheid, de verantwoordelijkheid van de lokale mensen om die keuze te maken. Dat is de basis van vrijwillige fusies: dat mensen zelf kunnen beslissen, in hun gemeente, via hun politieke vertegenwoordigers, of ze al dan niet ingaan op zo’n fusie.
Ik heb daar heel veel schijnargumenten gehoord. Maar daar moeten we vandaag niet op ingaan, er zijn andere momenten en plaatsen waar ik daarop kan ingaan. Maar ik juich wel toe dat de gemeenten principieel blijven zoeken naar mogelijke fusies. En wat dat mij vooral leert – of beter: ik moest dat niet leren, want ik wist dat al –, is dat een fusie tussen een stad en een kleine gemeente vaak heel moeilijk is, omdat daar in Vlaanderen inderdaad meer weerstand tegen bestaat. Daarom denk ik dat een districtsmodel misschien wel kan helpen om die gemeenten toe te laten toch die stap te zetten. Ik ben ervan overtuigd – trouwens vandaag, met collega Warnez – dat er de volgende dagen en weken nog veel fusies zullen komen. Het is mijn innige overtuiging dat dat de weg is die we verder moeten bewandelen. Dat zal ik altijd en overal zeggen.
Natuurlijk had ik liever gehad dat dat in een veel rustiger traject had kunnen lopen dan vandaag. Maar je hebt twee partners die elk voor zich uitmaken of ze daar al dan niet aan deelnemen.
Ik moet wel zeggen dat ik van sommige partijen meer consistentie had verwacht in verband met fusies.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik zal proberen om de consistentie te bewaren in mijn tussenkomsten.
Om af te sluiten, heb ik een paar bemerkingen. Eén, er is bij de Vlaamse Regering de uitdaging om rond die regiovorming nog eens goed door te debatteren over waar jullie nu eigenlijk naar toe willen. We hebben er van in het begin voor gewaarschuwd dat er binnen de regering geen consistente kijk is en dat het een lege doos dreigt te gaan worden. Ik blijf bezorgd over de meningsverschillen en de interpretaties die hier in de commissie naar voren komen. We dreigen op dat gebied naar een beleidsperiode zonder resultaat te gaan.
Wij hebben een heldere en consistente visie op fusies: die kunnen als die een draagvlak hebben van onderuit en als die een inhoudelijk project zijn. Wat ons betreft, lag hierin een mogelijkheid. Dat is ook wat er gisteren in Wingene is aangekondigd. Dat kan ook een optie zijn. Die trajecten lopen en wij zijn daar zeker niet bij voorbaat een tegenstander van. We moeten daar rationeel en helder het gesprek over voeren.
Aan de andere kant is het voor ons ook geen toverformule. Want als ik u hoor zeggen dat er in Boortmeerbeek geen academie is en dat dat de reden voor een fusie is ... Dat zijn beleidskeuzes. Mijn eigen gemeente is ongeveer even groot en wij hebben al decennia een eigen academie voor muziek, dans en dictie. Dat zijn beleidskeuzes die je als lokaal bestuur maakt.
We kunnen verder heel breed het debat voeren over het Gemeentefonds en de verdeling. De opmerking van de voorzitter daarnet was pertinent, om zowel de impact van fusies op het Gemeentefonds, maar ook de bredere verdeling in de gaten te houden. Minister, u weet dat ik recent zelf een boek heb geschreven over die verdeling. Er ligt daar een grote uitdaging voor de Vlaamse overheid.
Tot slot, u mag dit niet interpreteren als een persoonlijke aanval, minister, maar voor mij bewijst dit nog eens de uitdaging die we hebben met het bestaan van een titelvoerend mandaat. De vraag is of dat nog van deze tijd is en wat daarvan de bestuurlijke meerwaarde is. Voor mij heeft dat niets te maken met de casus in Mechelen of met mensen die ik al dan niet een warm hart toedraag, maar het lijkt mij interessant om qua deontologie en netheid van ons bestuurlijke mandaat er eens over na te denken of titelvoerende functies anno 2022 überhaupt nog een reden van bestaan hebben.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, we zijn ondertussen een week na de aankondiging op uw persconferentie. Als we het overschouwen, is dat geen fraai verhaal. Er zijn ook geen fraaie reacties op gekomen, noch in de media, noch van de ombudsman, noch van collega-politici, noch van de inwoners.
Momenteel is er door dit dossier een fundamenteel probleem, namelijk een probleem van geloofwaardigheid. Door uw eigengereid optreden en uw twee petjes in dit dossier haalt u de geloofwaardigheid en het draagvlak van fusies onderuit.
Collega’s, minister, voor alle duidelijkheid: tot op heden heb ik altijd, maar dan ook altijd, namens de Vooruitfractie het fusieverhaal gesteund, zowel dat van de vorige Vlaamse Regering, het visiepakket dat werd uitgebouwd, als dat van de huidige Vlaamse Regering. Ik heb het steeds volmondig gesteund en toegejuicht. Maar door deze casus worden de geloofwaardigheid en het draagvlak van fusies onderuitgehaald, niet alleen in Mechelen, maar in heel Vlaanderen.
Idem dito voor wat betreft de regiovorming. Wij zijn altijd believer geweest van de uitgangspunten van de regiovorming. We hebben heel kritische vragen gesteld, we hebben ons kritisch opgesteld, we hebben altijd achter de uitgangspunten van de regiovorming gestaan. Nu haalt u de geloofwaardigheid en het draagvlak van die regiovorming onderuit, niet alleen in Mechelen, maar in heel Vlaanderen.
Minister, u hebt opnieuw uw hand overspeeld, net als in het privatiseringsdossier in Oostende, net als bij het gezamenlijke vakbondsfront dat zijn vertrouwen in u heeft opgezegd. En toch doet u verder alsof er niets aan de hand is.
Namens Vooruit zijn wij bereid om het fusieverhaal en de uitgangspunten van de regiovorming verder te verdedigen. Wij zijn daartoe bereid. Maar minister, het is wel tijd voor reflectie. Want dit gaat over de geloofwaardigheid van u als minister van Binnenlands Bestuur.
De manier waarop dit dossier is aangepakt, is niet goed voor de politiek. Het amateurisme en opportunisme druipen ervan af. Dat doet de politiek geen deugd. Dat is bijzonder jammer.
Minister, we roepen u op tot reflectie.
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Eerst en vooral, voorzitter, hebt u zelf aangehaald dat kleine gemeenten de toenemende opdrachten moeilijk aankunnen wegens financiële problemen omdat ze minder krijgen uit dat Gemeentefonds. Dat is toch wel een belangrijke opdracht: ze mogen niet in een situatie zitten waardoor ze zich verplicht moeten voelen tot een fusie.
Minister, u haalt een aantal personen aan die in het bestuur van Boortmeerbeek werken en anderen die in Mechelen werken. Sorry, maar dat is geen argument om een fusie aan te gaan, want dan moeten wel heel veel gemeenten gaan fuseren. (Opmerkingen van minister Bart Somers)
Die indruk geeft u een beetje.
Voor ons en voor vele inwoners lijkt dit verhaal op een blauwe maandag in elkaar te zijn geflanst in een blauw of blauw-groen fabriekje. De inwoners van Boortmeerbeek zouden zich er op termijn blauw voor betalen. Het is niet van onderuit vertrokken, er was geen draagvlak, men heeft geen open kaart gespeeld. En daarom zijn de mensen zo boos en noemen ze zich zelfs ‘Boosmeerbeek’.
Het lijkt op lange termijn op een annexatie van een landelijke gemeente om de stedelijke gemeente, vooral dan de schulden, maar ook de multiculturele toestanden, over een groter gebied te kunnen uitsmeren, omdat er daar nog heel wat gronden zijn. En het is goed dat de inwoners gisterenavond te kennen hebben gegeven dat zij niet willen weten van deze overname. Ik dank u.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.