Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
We hebben een marien ruimtelijk plan dat loopt tot 2026. Uit verschillende contacten met de sector heb ik vernomen dat men ondertussen, door voortschrijdend inzicht en voortschrijdend onderzoek, vastgesteld heeft dat de locaties die in het huidige marien ruimtelijk plan vastgelegd zijn voor de mogelijke inplanting van aquacultuur niet altijd ideaal zijn voor de productie van die beoogde aquacultuurproducten en dat er mogelijk andere locaties voor de kust en in de Noordzee zijn die zich op het vlak van waterkwaliteit, aanwezigheid van fytoplankton, zeestroming en dergelijke beter zouden lenen tot het kweken van die aquacultuurproducten. .
Het marien ruimtelijke plan is natuurlijk een federale bevoegdheid. Minister Van Quickenborne zou bezig met een evaluatie van de procedures tot opstelling en herziening van het marien ruimtelijk plan. Deze oefening wordt uitgevoerd in een breder kader, namelijk dat van de evaluatie van de wet betreffende het mariene milieu waarvan het marien ruimtelijk plan een uitvoeringsbesluit is.
Met het oog op 2026 lijkt het mij wel belangrijk om nu al werk te maken van de ontbrekende wetenschappelijke kennis die nodig is om effectief gefundeerd te kunnen bepalen welke gebieden in de Noordzee het meest geschikt zijn voor de kweek van aquacultuurproducten. Zo beschikken we, zodra we de procedures voor een nieuw plan opstarten, over voldoende kennis die we kunnen gebruiken.
Het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) lijkt me daarbij een ideale partner, eventueel samen met het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Zij zouden daar werk van kunnen maken. Ze moeten daarvoor natuurlijk ook de nodige middelen hebben. Er wordt gesproken over het opmaken van heatmaps – warmtekaarten – waarbij verschillende gegevens samengebracht worden om de ideale locaties te bepalen. Als we die gegevens hebben, kunnen we met andere actoren, zoals de visserijsector, de recreatieve sector en andere sectoren die op zee bezig zijn, mogelijke tegenstrijdige belangen al uitklaren, in gesprek gaan daarover en hopelijk tot oplossingen komen.
Ik heb hierover de volgende vragen, minister.
Als het VLIZ en het federale instituut tegemoet kunnen komen aan de vraag vanwege de aquacultuursector om op korte termijn van start te gaan met het in kaart brengen van de zogenaamde heatmaps, kunnen zij dat dan doen binnen hun eigen werking en met de werkingsmiddelen die ze voorhanden hebben? Of hebben ze daarvoor bijkomende middelen nodig? Van waar kunnen die bijkomende middelen dan komen? Moeten we daarvoor kijken naar Europese subsidies of kan ook hier het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) ons helpen?
Welke acties of maatregelen kunnen wij binnen de Vlaamse bevoegdheden nemen om ervoor te zorgen dat we, zodra de gesprekken over een nieuw marien ruimtelijk plan voor de periode na 2026 beginnen, voldoende gegevens in kaart gebracht hebben en al voldoende draagvlak gezocht hebben zodat de afbakening van nieuwe zones voor aquacultuur vlot kan verlopen?
In welke mate is Vlaanderen betrokken bij de federale evaluatie van die procedure tot opstelling en herziening van het brede geheel, maar dan specifiek ook van het marien ruimtelijk plan? Ik dacht dat er ook sprake was om in plaats van dat voor zes jaar vast te leggen het open te trekken en dat voor acht jaar vast te leggen. Welke aanbevelingen zullen wij richting het federale niveau sturen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, u bent zeer actief met de visvragen vandaag. Je krijgt er honger van.
Het VLIZ heeft de afgelopen jaren grote inspanningen geleverd, dat weet u, om de biodiversiteit in het Belgische deel van de Noordzee (BNZ) zo goed mogelijk te karakteriseren en op te volgen. Meer specifiek is in het kader van LifeWatch een uitgebreid observatorium opgezet dat in heel het BNZ systematisch biotische en abiotische parameters opmeet voor biodiversiteitsonderzoek. Die parameters zijn evenzeer relevant voor aquacultuuronderzoek en -ontwikkeling en ze worden als open data ter beschikking gesteld. De systematische observaties garanderen alvast de algemene databeschikbaarheid ter onderbouwing van de zogenaamde heatmaps of de geschiktheidskaarten voor aquacultuur in het BNZ. Afhankelijk van het beoogde type van aquacultuur zal evenwel moeten bekeken worden of er bijkomende metingen nodig zijn. Specifiek voor mariene macro-algen, heeft het VLIZ samen met Universiteit Gent al een eerste onderzoek afgerond naar geschikte regio’s binnen de Europese zeeën voor de groei en kweek van zeewiersoorten.
Het VLIZ engageert zich om een coördinerende rol op te nemen en hiervoor worden intern de nodige middelen vrijgemaakt. Daarnaast wordt binnen de lopende activiteiten, zoals de VLIZ-bijdrage aan LifeWatch, ook ondersteuning vergaard voor het uitwerken van die heatmaps. Het effectief opstellen van die kaarten vereist een multidisciplinaire inspanning. Dat betekent dat we dat buiten de reguliere werkingsmiddelen moeten doen. We gaan daarvoor op zoek naar externe financiering. Dat kan bijvoorbeeld bij De Blauwe Cluster (DBC), het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA) of het Financieringsinstrument voor de Vlaamse Visserij- en Aquacultuursector (FIVA).
Dan kan ik het volgende zeggen over de aanvullende acties. Het nieuwe herziene marien ruimtelijk plan moet vanaf 2027 een optimaal kader scheppen rond het multifunctioneel gebruik van die mariene zones. Onze mooie kuststrook is zeer druk bezet. Dat weet u als geen ander, collega Coudyser. De opmaak van dit nieuwe marien ruimtelijk plan wordt federaal opgestart vanaf 2024. Er zal een SWOT-analyse komen en dan zullen de vragen voor aquacultuur naar voor komen.
Zoals ik al zei over de stand van zaken, wordt de start op federaal niveau verwacht in 2024. We zullen daar vanuit Vlaanderen uiteraard zeer nauw bij betrokken worden.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
In alle voorbereidende onderzoeken neemt het VLIZ inderdaad die coördinerende rol binnen de eigen middelen op en verder kijkt men richting dat Europees project van LifeWatch. Specifiek voor de heatmaps onthoud ik dat dat inderdaad multidisciplinair moet worden aangepakt. Wie wordt daar verder allemaal bij betrokken? Dat zal buiten de reguliere middelen gebeuren. Voor externe financiering – die staat nog niet op punt –wordt er wel gekeken naar EFMZVA, het FIVA en ook naar De Blauwe Cluster zelf. Dat betekent dat de sector op zich ook mogelijk kan bijdragen om die middelen te voorzien en om dat onderzoek naar die heatmaps verder in goede banen te leiden.
We hebben uiteraard nog wel wat tijd. Ik begrijp ook dat de voorbereidingen van het marien ruimtelijk plan pas opgestart worden in 2024 en dat er een Vlaamse SWOT-analyse gebeurt van wat nodig is. Ik kijk daar natuurlijk wel naar uit, dat we die SWOT-analyse zouden hebben voor 2024 zodanig dat we onmiddellijk, als die zaken federaal opstarten, in kaart hebben wat wij vanuit Vlaanderen absoluut op de kaart moeten zetten.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, dank u wel. Voor het bepalen van de ideale locaties voor aquacultuur spelen veel meer zaken een rol dan het mariene ecosysteem. We hebben een project, Edulis genaamd. Dat heeft ons geleerd dat we de kracht van de golfslag in de Noordzee op de aquacultuurinstallaties niet mogen onderschatten. We weten nu ook al dat de kostprijs voor de uitbating van die zeeboerderij enorm oploopt. Daarom is die multidisciplinaire voorbereiding echt superbelangrijk, en ook die warmtekaart. Die hebben we nodig. Het is het VLIZ dat de coördinatie op zich neemt en op zoek gaat naar de nodige financiering om in onderbouwing te voorzien voor de SWOT-analyse.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Minister, bedankt voor de bijkomende toelichting. Wordt vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.