Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, we hebben het een tweetal weken geleden in de commissie Jeugd over dit thema gehad omdat het advies van de Vlaamse Jeugdraad natuurlijk in de eerste plaats een boodschap aan minister Dalle was. Maar er zitten toch ook een aantal zaken in die voor de hele Vlaamse Regering, het federale niveau en voor u, als minister van Binnenlands Bestuur, bestemd zijn.
Het is niet nieuw dat de relatie tussen politie en jongeren zich in woelige wateren bevindt. Sinds COVID-19 is dat helaas niet veranderd, integendeel. De sfeer van angst en wantrouwen tussen beide partijen blijft. U mag me niet negatief noemen, maar ik neem toch wel ernstig wat er allemaal aan het gebeuren is en wat zich de voorbije jaren heeft aangediend. Ik denk dat we allemaal overtuigd zijn dat die negatieve spiraal moet worden doorbroken. Daarnaast moeten we ook beseffen dat zowel bij jongeren als politie de overgrote meerderheid heel goede bedoelingen heeft.
Een aantal weken geleden publiceerde de Vlaamse Jeugdraad een advies over de relatie tussen jongeren en de politie. Hierin doen zij enkele concrete aanbevelingen aan minister Dalle, aan u als Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, en aan federaal minister Verlinden op federaal niveau.
De adviestekst kent verschillende aanbevelingen, waarvan enkele punten rechtstreeks van toepassing zijn op uw domein. In een eerste adviespunt klinkt het dat moet worden ingezet op een jeugdvriendelijker politiebeleid, waar structureel overleg tussen jongeren, het jeugdwerk, maar ook andere actoren en de politie niet kan ontbreken. Uiteraard moet dat in de eerste plaats op lokaal niveau worden gerealiseerd.
Momenteel worden jongeren immers zelden tot nooit betrokken bij het definiëren en oplossen van het probleem. De minister van Binnenlands Bestuur wordt opgeroepen om in gelijkwaardige samenwerking tussen jeugdwerk, lokale besturen en politiediensten te voorzien. In deze aanpak met verschillende spelers is het de taak van de lokale besturen om zich op te werpen als regisseur. Te vaak hangen goede voorbeelden in dit thema immers samen met de welwillendheid van de lokale besturen en ontbreekt er een algemene aanpak.
Een volgend punt sluit aan bij het vorige, en gaat over de lokale integrale veiligheidscellen (LIVC’s). De LIVC’s zijn niet de plaats waar het bovenstaand genoemde overleg tussen jongeren, jeugdwerk en politie hoort plaats te vinden. Jeugdwerkers bouwen vaak een vertrouwensband op met jongeren. Als zij dan moeten aansluiten bij deze LIVC’s, een zeer formele structuur, kan dit het vertrouwen tussen beide partijen verstoren. Er is ander structureel overleg nodig om de relatie tussen jongeren en politie te verbeteren.
Verder kunnen lokale besturen volgens het advies van de Vlaamse Jeugdraad ook een prominente rol spelen om de relatie tussen politie en jongeren te verbeteren, door binnen de politiekorpsen te werken met jeugdinspecteurs. Gent toonde hier al het goede voorbeeld, door in 2011 jeugdinspecteurs aan te stellen die het gesprek aangaan met jongeren uit hun gemeente. Jeugdinspecteurs zijn de personen bij uitstek om een evenwicht te vinden tussen preventie en handhaving.
Vervolgens wordt ook het probleem van etnische profilering gegeven. Uit onderzoek van Amnesty International bleek al dat er tot nu toe zowel bij de politie als in de politiek weinig inspanningen gedaan werden om etnisch profileren tegen te gaan. Ik spreek u hier ook aan in uw bevoegdheid van minister van Gelijke Kansen maar ook het algemeen discriminerend profileren is een ding. Jongeren met een lage sociaal-economische status, daarbij vaak in combinatie met een migratieachtergrond, zijn vaak slachtoffer van discriminatie en geweld. Het is duidelijk dat het probleem van etnisch profileren moet worden aangepakt. Om conflicten als deze te vermijden, is het belangrijk dat agenten voeling krijgen met de leefwereld van jongeren. Zo kan er sneller een band ontstaan tussen agent en jongere en kunnen vlotter verbindingen worden gelegd, zowel preventief als op momenten dat het er echt toe doet.
De Vlaamse Jeugdraad heeft dus enkele concrete aanbevelingen voorgelegd. Minister, onderschrijft u de adviezen van de Vlaamse Jeugdraad over jongeren en politie? Welke stappen zult u ondernemen om met deze adviezen aan de slag te gaan? Hoe zult u de Verenging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de lokale besturen betrekken om aan de slag te gaan met deze belangrijke adviezen en deze grote uitdaging?
Minister Somers heeft het woord.
Dit is een heel belangrijke vraag over een onderwerp waar ik wel wat ervaring mee heb in mijn vorige hoedanigheid. U herinnert zich nog wel het eten van een broodje op de trappen van een kerk en de commotie die dat op een zeker moment heeft veroorzaakt. Het gevolg was dat daar een heel traject is bewandeld met de jeugdraad van Mechelen en met de lokale politie. Een ander voorbeeld waar u naar verwijst, is het project met de Vrije Universiteit Brussel (VUB) over het correct profileren. Ook de politiezone van de stad Antwerpen en de politiezone Brussel-Noord werken daaraan mee. Vanuit die problematiek heb ik daar persoonlijk al wat ervaring mee.
Ik denk dat dat inderdaad een uitdaging is: de relatie tussen jongeren en politie. Die uitdaging is niet nieuw, in zekere zin is die van alle tijden. Maar die is misschien de voorbije jaren wel wat aangescherpt geraakt, door tal van evoluties. De Vlaamse Jeugdraad kaart dus volgens mij een reële en belangrijke uitdaging aan. We moeten inderdaad inzetten op een jeugdvriendelijk politiebeleid dat de relatie tussen jongeren en politie verbetert. Dat is een werk in twee richtingen. We moeten werken aan het voorkomen van een negatieve polarisering, ik denk dat dat heel belangrijk is.
Dat is de taak van heel wat beleidsniveaus, en ik durf hier in de allereerste plaats toch naar de federale overheid te kijken. U zegt dat ook zelf: dat alle adviezen van de Jeugdraad eigenlijk eerder federale bevoegdheden betreffen. Maar er zijn inderdaad ook aanbevelingen die eerder in mijn richting gaan.
Zo stelt het advies van de Jeugdraad een aantal oplossingen voor om de relatie tussen jongeren en politie via lokale initiatieven te verbeteren, waaronder een structureel overleg tussen jongeren, jeugdwerk, andere actoren zoals jeugdambtenaren en politie op lokaal niveau. Daarnaar stelt men ook een aparte jeugdbrigade voor met jeugdinspecteurs. Die voorgestelde oplossingen hebben zeker hun verdiensten. Ik heb er ook alle vertrouwen in dat onze lokale besturen, die op het terrein het beste zicht hebben op wat kan en niet kan, nadenken over hoe ze dat kunnen implementeren. Want elke lokale situatie en elk lokaal bestuur is anders. Ik denk dat hier vooral maatwerk nodig is, geen algemene maatregel. En niet elke oplossing is overal haalbaar. Een aparte jeugdbrigade is niet voor elke politiezone een haalbare kaart.
Ik meen wel dat het betrekken van het jeugdwerk en de jongeren zelf een sleutel is om tot oplossingen te komen. Collega Dalle heeft daartoe deze zomer de projectoproep ‘Jongeren en politie’ gelanceerd. Die projectoproep focust op een duurzame samenwerking tussen jeugdorganisaties, lokale politiezones en een neutrale en onafhankelijke actor, waarbij minstens één organisatie ervaring heeft met conflictbemiddeling en herstelgericht werken. We hebben daar als Vlaamse Regering 540.000 euro voor uitgetrokken. De bijlage van die projectoproep laat al een mooi overzicht zien van bestaande goede praktijken in Vlaanderen.
In de praktijk hebben lokale besturen al projecten lopende. U verwees al naar Gent, maar ik weet dat er verschillende politiezones zijn waar we vandaag al werken met jeugdbrigades of jeugdinspecteurs. Ik denk aan Gent, maar ook aan Antwerpen of Mechelen-Willebroek, en zo zijn er nog voorbeelden.
In het advies vraagt men ook de oprichting van een expertise- en overlegnetwerk waaraan jongeren deelnemen, dat informatie en goede praktijken verzamelt, uitwisselt en coördineert over de relatie van jongeren en politie. Wat de informatie-uitwisseling en kennisdeling betreft kan ik u al meegeven dat de VVSG bereid is om daar inspanningen rond te doen. De VVSG is dus bereid om haar verantwoordelijkheid daarin op te nemen.
Daarnaast voer ik momenteel een ruimer beleid om de lokale besturen te ondersteunen om polarisatie tegen te gaan. Daar hebben we in deze commissie ook al over gepraat. Dat zijn ook instrumenten die mee kunnen worden ingezet om te depolariseren, ook in deze context.
Ten slotte wordt in het advies verwezen naar een verplichte deelname van jeugdorganisaties en lokale jeugdambtenaren aan een lokale integrale veiligheidscel inzake radicalisme, extremisme en terrorisme (LIVC R). Daar hebben we hier ook al over gepraat. Maar ik wil nog eens benadrukken dat dat geen verplichting is. Binnen de LIVC R bestaat een beroepsgeheim, waarbij vrijwillige deelname van de sociopreventieve actoren het uitgangspunt is. Een LIVC R is bedoeld voor de vroegdetectie en verdere opvolging van individuen waarvoor er aanwijzingen bestaan dat zij zich in een radicaliseringsproces bevinden. En zoals de Vlaamse Jeugdraad zelf aangeeft, is dat dus niet de plaats om in te zetten op een betere relatie tussen de jongerengroep en politie. Dat is niet het juiste forum.
Voor de andere aanbevelingen die u aanhaalt, ligt de bevoegdheid niet op het Vlaamse maar op het federale niveau. Ik verwijs u daarvoor graag door naar de federale minister van Binnenlandse Zaken.
Welke stappen zal ik ondernemen? Ik vind het belangrijk om lokale besturen te ondersteunen in het tegengaan van negatieve polarisatie. Een van de robuuste projecten in het Plan Samenleven, dat hier al werd besproken 26 oktober, betreft het inzetten op lokale uitdagingen inzake polarisatie. Lokale besturen zullen vanaf 2022 kunnen intekenen op dit robuust project en hier ook middelen voor krijgen.
De volgende initiatieven lopen al: in maart 2021 lanceerde ik de projectoproep ter preventie van radicalisering, extremisme en polarisatie. 33 lokale besturen werden geselecteerd. Een aantal onder hen zetten expliciet in op de verbinding tussen jongeren en politie. En er bestaan ook subsidies voor Ceapire om ‘safe spaces’ op te zetten. Een aantal lokale besturen vragen in het kader van dit project ondersteuning om ‘safe spaces’ op te zetten waarin in een veilige omgeving het gesprek kan worden gevoerd tussen jongeren en politie.
Hoe ga ik de VVSG verder betrekken? Zoals ik al zei, is het een problematiek die op de radar staat van de VVSG. Zij is bereid om de verschillende goede praktijken die nu al bestaan in verschillende steden en gemeenten, en waarvan ik er nu een aantal heb aangehaald, te delen. Zij wil dus inzetten op het samenbrengen en verspreiden van kennis en expertise. Ik denk dat ik op die manier antwoorden probeer te geven op de vragen die de Jeugdraad heeft gesteld, en die terecht waren.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, bedankt voor het antwoord. Ik ben blij dat u het advies van de Vlaamse Jeugdraad zeer ernstig neemt en dat u daar ook mee aan de slag gaat. Ik begrijp natuurlijk ook dat er heel wat zaken op federaal niveau of op andere domeinen zitten, maar dat u een aantal zaken ook wel mee wilt beantwoorden in de projectoproep waar u daarnet ook naar verwees. Ik denk dat het een samenspel van een aantal zaken is. Ook de projectoproep van minister Dalle is bijvoorbeeld belangrijk; we hebben dat ook in de commissie besproken. Ik kijk ten eerste wel uit naar de beslissingen daarover, maar ten tweede ook naar de evaluatie volgend jaar, en hoe dat eventueel structureel verdergezet en opgeschaald kan worden.
Ik wil nog één specifiek aspect extra belichten. Want wat we vaak zien als we hierover in de commissie Jeugd spreken, is dat minister Dalle, wat betreft de lokale politiek, aan de slag gaat met de schepenen van Jeugd. En dat is natuurlijk zeer belangrijk. Maar ik weet dat zeker op dit domein de rol van een burgemeester daarin niet te onderschatten is. De burgemeester kan heel wat zaken doen, zowel preventief als in de omgang met politie en zo verder. Maar ik merk in de praktijk – ik wil daar geen negatief beeld over ophangen, dat lijkt mij het thema van deze commissie te worden – dat er bij een aantal burgemeesters niet altijd een enorme feeling is met de jeugd en de jongeren, en het domein en de uitdagingen die er zijn. Collega Van Dyck, u hoeft zich zeker niet aangesproken te voelen. Uw jeugdige gevoeligheid zal ik nooit onderschatten, en ik ga ervan uit dat de jongeren in uw gemeente dat ook niet doen.
Maar ik vroeg mij toch af, minister, of er op de een of andere manier rond deze thematiek – dat gaat ook heel breed, rond de kindvriendelijke gemeenten en zo verder – specifiek richting de burgemeesters nog iets extra’s gedaan kan worden. Want we gaan natuurlijk ook niet alles met een projectoproep oplossen. U verwijst naar een aantal voorbeelden in uw eigen stad en in Antwerpen, maar Vlaanderen bestaat uit heel wat gemeenten. Daar zijn ook heel wat kleinere besturen bij, waarbij de rechtstreekse impact van de burgemeester vaak nog groter is. Wilt u specifiek met de burgemeesters en rond de kleinere lokale besturen verder aan de slag om daar iets rond te doen, of wilt u daarover, in overleg met minister Dalle en de VVSG, kijken wat er eventueel nog nodig en mogelijk is?
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Collega’s, dit thema is inderdaad al aan bod gekomen in de commissie Cultuur, waar ik collega Perdaens, die daar het woord voert voor onze fractie, enkel kan bijtreden. Het is inderdaad belangrijk om de dialoog open te houden, en het advies van de Jeugdraad goed te bekijken. Ik vind het evenwel wat jammer en eenzijdig weergegeven, collega Vaneeckhout. U spreekt over angst en wantrouwen naar de politie toe, terwijl ik toch wil benadrukken dat dat voor een groot deel van de jeugd en van de politie niet het geval is.
De politie moet in de eerste plaats natuurlijk zorgen voor een veilige samenleving en erover waken dat de wet wordt nageleefd. Een veilige samenleving is in ieders belang. Die dialoog mogen we dan ook niet zien vanuit enkel één stem, en het is ook belangrijk dat die dialoog geen eenrichtingsverkeer is, en dat we de politie en de lokale besturen wel degelijk daarin meenemen.
De tonaliteit van het advies vind ik dan ook vaak wat beschuldigend. Men legt soms de problemen bij de politie, maar het is natuurlijk ook wel degelijk een probleem van sommige jongeren zelf. Er is niet enkel en alleen politiegeweld maar ook geweld tegen de politie. Iedereen dient de wet na te leven. In de controle hierop dienen politiekorpsen ook iedereen gelijk te behandelen, dat moet zeer duidelijk zijn. Maar ik heb daar zelf ook heel wat ervaring mee, en mijn fractie en ik hebben er alle vertrouwen in dat de politiediensten dit nastreven en ook uitdragen.
Indien dat niet zo is, kan men natuurlijk altijd klacht indienen. En dan valt natuurlijk enorm te betreuren dat er geen gelijke behandeling zou zijn, en dan zouden we ook iedereen aanraden om die klacht wel degelijk in te dienen.
En dan heb ik nog een klein laatste puntje, als ik even mag, voorzitter. Dat gaat over de LIVC R. We hebben het daar al heel vaak over gehad in deze commissie, maar ook in de commissie Justitie. Collega Vaneeckhout, ik denk dat daar een rol, een taak voor ons is weggelegd om het nut van de LIVC R aan de partners op het terrein en aan onze gesprekspartners, en ook aan de burgemeesters, heel duidelijk te stellen. We moeten de rol van dat platform ook heel duidelijk stellen. En dat mis ik toch een beetje in uw verhaal. Het zijn heel individuele cases die daar besproken worden. Het is van groot belang dat ook de Vlaamse diensten daaraan deelnemen, binnen een vertrouwensband. Laat ons samen dat vertrouwen in die LIVC R zoveel mogelijk opbouwen.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Mevrouw De Vreese drukt het ietwat voorzichtig en eufemistisch uit, maar het is natuurlijk een groot schandaal hoe de heer Vaneeckhout hier praat over de evolutie in onze samenleving, alsof de politie problemen zoekt met jongeren. ‘Jongeren’, u kent dat codewoord. Dat is natuurlijk een codewoord voor veelal jongeren met een moslimachtergrond, met een Noord-Afrikaanse achtergrond. Bekijk de filmpjes die nota bene door de politie zelf tegenwoordig op sociale media worden gedeeld. Bekijk de filmpjes die in de mainstream media terechtkomen. Praat eens met politieagenten in onze grootsteden, en dan zul je telkens opnieuw dat verhaal horen. Zij hebben vrijwel nooit – het kan eens gebeuren – problemen met autochtone of met Chinese, boeddhistische, hindoeïstische of joodse jongeren. Neen, het zijn altijd dezelfde jongeren van Noord-Afrikaanse en/of islamitische afkomst die de politie minachten, net zoals ze onze samenleving minachten, en die onze politie in gevaar brengen.
Het enige wat mij moeten doen, is ons achter de politie scharen, die het steeds moeilijker krijgt in onze grote steden, door het beleid dat gevoerd wordt door partijen hier aanwezig. Daarbij kan op ongecontroleerde wijze alle tuig uit de hele wereld hier gewoon in onze steden binnenkomen, en daar onze samenleving minachten, de politie aanvallen en beschimpen. Als je je dan niet als één stem en als één man achter de politie schaart, dan is er toch echt iets mis met je moreel kompas, denk ik.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Bedankt voor de vragen die u gesteld hebt, collega Vaneeckhout. Ik denk dat het heel terecht is dat u dit punt, dit advies van de Jeugdraad ook hier in deze commissie aanhaalt bij de minister van Binnenlands Bestuur, gezien de rol die lokale besturen ook kunnen spelen.
Ik ben ook blij dat u op die manier ook ethisch profileren bij de politie nog eens ter sprake kunt brengen in deze commissie. Ik heb er in het verleden ook al eens een vraag over gesteld aan minister Somers, toen met de hoop dat er eventueel iets kon gebeuren via de burgemeesters, die lokaal het hoofd zijn van de politie. Dat was inderdaad niet de bevoegdheid van minister Somers, maar ik ben toch blij dat dit nog eens ter sprake komt.
Collega’s, ik vind dit advies van de Vlaamse Jeugdraad wel heel sterk. We kunnen bepaalde problemen rond het vertrouwen tussen de jeugd, de jongeren en de politie echt niet ontkennen, hoor. De heer Van Rooy heeft het over minachting van bepaalde groepen. U spreekt hier zelfs opnieuw van ‘tuig’. We mogen dat niet zo eenzijdig bekijken. Dat is een vicieuze cirkel die momenteel bestaat, en ik denk dat ook daar etnisch profileren één aspect van is. Het is niet alleen maar minachting bij jongeren, niet alleen maar een verkeerde houding van de politie naar de jongeren. Het is een vicieuze cirkel die gestart is, en waarvan ik hoop dat we die kunnen breken. Ik hoop dat de initiatieven die hier besproken zijn en die ook minister Verlinden zal nemen, die vicieuze cirkel kunnen doorbreken.
Dat advies heeft natuurlijk in de eerste plaats betrekking op de federale minister van Binnenlandse Zaken, en ik denk dat minister Verlinden ook al heel specifiek aandacht besteedt aan de relatie tussen jongeren en politie. Ik wil aanhalen dat zij recent de werkgroep ‘kind- en jongerentoets’ heeft opgericht. Dat is een werkgroep die bestaat uit vertegenwoordigers van diverse instanties: vertegenwoordigers van de strafrechtketen, jeugdorganisaties, maar ook leden van de administraties van de ministers bevoegd voor de jeugd, en het Kinderrechtencommissariaat. Zij komen allemaal samen.
De bedoeling is dat zij werken om die relatie tussen politie en jongeren te verbeteren. Ze zullen samen een … (onverstaanbaar) … ontwikkelen die de procedure aanpast voor wanneer de politie in contact komt met jongeren. Ik vind het een heel goede zaak dat dat initiatief er gekomen is. Ik wilde deze bedenking graag in deze commissie meegeven. Het zijn wel initiatieven van de federale minister, maar ook ons Vlaams departement Jeugd en onze kinderrechtencommissaris zullen een belangrijke rol spelen. Ik vond het zinvol om dat ook even hier in deze commissie te vermelden en aan te kaarten.
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel voor de interessante tussenkomsten en bijkomende inzichten. Laat me beginnen met duidelijk te maken dat we een groot onderscheid moeten maken. Jongeren die zich delinquent gedragen, die crimineel gedrag vertonen, die agressief zijn tegenover politiediensten, daar moet de politie kordaat tegen optreden en daar hoeft men geen excuses voor aan te dragen. Op zo’n moment moet de samenleving eenduidig aan de kant staan van de ordehandhaving. Er zijn momenten waarbij politie de dialoog niet hoeft op te zoeken, bijvoorbeeld bij jongeren die gearresteerd worden na misdrijven of bij jongeren die fysiek geweld gebruiken tegen de politie. Op dergelijke feiten is er maar één antwoord: kordaat optreden, de orde handhaven en waar nodig justitie haar werk laten doen. Dat is ook de enige manier waarop we onze rechtsstaat overeind kunnen houden, laat dat heel duidelijk zijn.
Maar ik denk dat de problematiek die door de Jeugdraad wordt aangekaart, breder is dan dat. Nogmaals, ik spreek uit eigen ervaring. Dat broodjesincident dat het nationale nieuws heeft gehaald en waar de lokale politiek in mijn stad een maand of twee zoet mee geweest is, dat had betrekking op schoolgaande jongeren, in dezen met autochtone roots – om het wat breder te trekken, mijnheer Van Rooy –, die kwaad en verontwaardigd waren over de manier waarop de politie tegen hen had opgetreden. Dat leidde tot een bredere spanning in de stad, waarbij nogal wat verhalen bovenkwamen. Dat is soms terecht en soms niet, want soms is dat een perspectief dat jonge mensen aannemen. Ik ben op dat moment dan vooral gaan terugdenken aan mijn eigen jeugdjaren en momenten waarop ik af en toe met de politie in aanraking kwam en waarbij ik soms ook met de frustratie zat of ik wel helemaal goed behandeld werd. Ondertussen zal de jeugd ook wel wat mondiger geworden zijn.
Ik vind het belangrijk om daarrond te werken. Dat is ook wat collega Dalle met zijn projectoproep doet en dat is de vraag die ook door de VVSG wordt opgepikt. En wat blijkt? Als je kijkt naar hoeveel gemeenten geïnteresseerd zijn om aan die projectoproep mee te werken en daarop in te tekenen – een heel uiteenlopende groep: Menen, Leuven, Machelen, Kinrooi, Bree, Bocholt, Oudsbergen, om er maar een paar op te noemen –, dan zie je dat dat een problematiek is die leeft. Dan moeten we die op een ernstige manier aanpakken, omdat dat ook het goede politiewerk kan helpen. Ook vanuit een veiligheidsperspectief is het belangrijk dat de politie niet in een soort polarisatie geduwd wordt, want sommigen willen dat ook. Sommige onruststokers of relschoppers willen niets liever dan een fundamentele breuk tussen de politie en brede delen van de jeugd, omdat de informatiepositie van de politie zo moeilijker wordt, omdat er zo een latente vijandigheid ontstaat, waardoor je als samenleving in een negatieve spiraal terechtkomt. Een sterke brug met jonge mensen die positief in het leven staan en positief willen meewerken, is belangrijk om een goede informatiepositie te hebben en te werken aan een veiligere samenleving. Dat is een heel belangrijk onderdeel.
Twee, ik ben het volledig eens met mevrouw De Vreese dat wij het sociaal veld moeten overtuigen om mee te werken aan de LIVC’s. Die LIVC’s zijn niet opgericht om jongeren te pesten of kwaad te doen, maar om de samenleving en de jongeren te beschermen tegen radicale elementen. Daaraan meewerken in de context van het fundamenteel beroepsgeheim is heel belangrijk voor het welzijn en welbevinden van jonge mensen in onze samenleving, het beschermen van onze maatschappij en het vroegtijdig detecteren van jongeren die dreigen te ontsporen. Als we dat namelijk niet vroegtijdig doen, dan doen we het pas in een veel te laat stadium, dan zijn de maatschappelijke gevolgen veel groter, en ook de individuele gevolgen voor de betrokkene. Ik denk dus dat het aanmoedigen en motiveren van jeugdwerkers om mee te werken in die LIVC’s en dat gedeeld beroepsgeheim te omarmen als iets positiefs, belangrijk is. Dat is ook een signaal dat ik aan de Jeugdraad wil meegeven. Ze moeten daar grondig over nadenken, want dit is iets fundamenteels.
Ik weet dat er een spanningsveld is tussen jeugdwerkers en politie. Daar hebben we al heel vaak over gesproken. Ze hebben een andere taak, ze staan anders in de samenleving. Maar als er waar nodig geen samenwerking mogelijk is in vertrouwen, met respect voor elkaars positie, dan gaan we niet verder raken in een veilige samenleving. Dat is dus fundamenteel.
Drie, collega Vaneeckhout, ik ben het met u eens dat de rol van een burgemeester in dezen belangrijk is; dit kan niet alleen door de schepen van Jeugd gedragen worden. De schepen van Jeugd kan heel veel doen, maar de burgemeester heeft een andere relatie met bijvoorbeeld de politiediensten. Ik denk dat het ideaal zou zijn als beiden elkaar kunnen vinden. Als een schepen van Jeugd en een burgemeester goed samenwerken, dan kunnen zij een mooi duo vormen om problemen aan te pakken, om te werken aan dialoog. Het mee in beeld brengen van de burgemeester is dus zeker een goede suggestie die ik zal meenemen naar de VVSG.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister, om die suggestie mee te nemen. Ik kan me ook aansluiten bij een groot deel van uw antwoord. U weet dat wij wel bezorgd zijn om die dynamiek binnen de LIVC’s en de druk op jeugdwerkers. U beklemtoont de verschillende rol en positie en het belang om met elkaar in gesprek te gaan, dus ik denk dat we elkaar daar grotendeels kunnen vinden.
Om af te sluiten wil ik reageren op een aantal suggesties. Collega De Vreese, ik maak er een punt van om in debatten over deze thematiek steeds te beklemtonen dat de overgrote meerderheid bij de politie en de overgrote meerderheid van de jongeren deugen, goede bedoelingen hebben en het allerbeste met elkaar voor hebben. Wat dan heel vermoeiend is, is dat u zelfs niet eens luistert naar mijn vraagstelling, dat u niet eens doorhebt dat er een zeer genuanceerd advies van de Vlaamse Jeugdraad op tafel ligt, wat collega Perdaens in de commissie Jeugd duidelijk wel doorhad, maar dat u dan een grote karikatuur maakt van wat hier voorgelegd wordt door mezelf en vooral – en dat is het meest pijnlijke – door de Vlaamse Jeugdraad. Want alles wat ik in mijn vraagstelling heb gesteld, zijn vragen van de Vlaamse Jeugdraad. Dat is niet de mening van Jeremie Vaneeckhout of van Groen, maar een advies van de Vlaamse Jeugdraad. U maakt er een karikatuur van, terwijl zij net bij de voorbereiding van hun advies in overleg gaan met de politie, daar zoveel mogelijk proberen uit te halen, om dan een zeer genuanceerd advies te schrijven en een aantal pijnpunten aan te duiden. En het spijt mij, maar als ethnic profiling niet meer aan bod mag komen, omdat dat blijkbaar niet zou bestaan, dan ga ik u daarop blijven tegenspreken, want dat bestaat wel. Als er jongeren zijn die onrechtmatig hard aangepakt worden voor bepaalde zaken, dan zal ik dat blijven zeggen.
En collega Van Rooy, als u mij op het eind van uw tussenkomst verwijt dat mijn moreel kompas verkeerd staat, dan denk ik dat ik net heel goed bezig ben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.